Mythes zijn dikwijls een taai leven beschoren. Zo gaat het ook met de mythe die beweert dat de ‘Limburgse arbeider’ een matte en gehoorzame arbeider is. Tijdens de recentste acties van de Fordarbeiders tegen de 3.000 afdankingen en de dreigende sluiting hoorden we menig arbeider zo over zichzelf of over zijn collega’s praten. “De bazen en de regering hebben geluk dat dit niet in Luik gebeurt, zoniet was de stad al lang in vuur en vlam gestoken”, konden we horen op de acties.
Maar mythes zijn even bedrieglijk als ze taai zijn. Wat men niet (meer) weet, is dat de Limburgse arbeiders bepaalde van de meest heldhaftige en strijdbare bladzijden hebben geschreven van de sociale geschiedenis van dit land. Limburg behoort tot de laatste gebieden van het land die werden geïndustrialiseerd in België. Buiten de steenkool die aan het begin van de 20e eeuw werd ontdekt en uitgebaat, was er niet veel industriële activiteit te bespeuren. De industrialisering is pas in de jaren ‘60 goed op gang gekomen tegen een achtergrond van verborgen hoge werkloosheid in de landbouw, een snel aangroeiende en dus jonge bevolking, en veel pendelarbeid. In het begin van de jaren ‘60 pendelden 13.000 arbeiders naar Luik, 11.000 naar Nederland en 2.000 naar Duitsland.
De vestiging van bedrijven zorgde voor de eerste sociale conflicten. Hele groepen arbeiders die niet aan de grote algemene staking van 1960-1961 hadden deelgenomen, gooiden zich nu in de strijd. Zo sloeg de vlam voor het eerst in de pijp in Olen in 1962 met een vier weken durende staking voor de erkenning van de vakbond.
Belangrijker was de staking bij Ford in 1968. In de Genkse vestiging hadden de makke vakbondsleiders een sociaal akkoord ondertekend dat voorzag in een groot loonverschil met het Antwerpse bedrijf. Eveneens voorzag het akkoord in een langere werkduur, namelijk 43 uur in plaats van 40 uur. In oktober 1968 verviel dit akkoord. Twee weken onderhandelen leverden niets op. Op 21 oktober legden 7.000 arbeiders het werk neer en eisten ze de gelijkschakeling met Antwerpen. De staking zou vijf weken duren. Ook hier ging de staking gepaard met een ongemeen fel ingrijpen van de rijkswacht, vooral vanaf de tweede week. De directie zette ook patronale knokploegen in tegen de stakerspiketten. Uiteindelijk werd een nieuwe overeenkomst afgesloten en goedgekeurd door de arbeiders op een rumoerig algemene vergadering. Het loon werd met vijf frank verhoogd en de 42-urenweek werd ingevoerd.
Interessant om weten is dat de Fordstaking een nieuwe periode van verhevigde klassenstrijd inluidde in heel België die tot 1973 ging duren. Dit kan verrassend klinken, omdat men gewoonlijk verwacht dat het de oude bastions zullen zijn die het licht op groen zetten voor nieuwe stakingsgolven. Het laatste voorbeeld dat we hier willen aanhalen is de grote mijnrevolte in Limburg. We lezen voor uit het boeiende relaas van Wat zoudt ge zonder het werkvolk zijn?, een boek dat de geschiedenis van de arbeidersbeweging over anderhalve eeuw vertelt.
“In 1964 werd de uitbating van de mijn in Houthalen opgeheven. Vierduizend werkplaatsen verdwenen onder het stof van de steenkolen. De schok kwam zo hard aan dat de mijnwerkers – op een kleine betoging na in Brussel – zich neerlegden bij de beslissing. Verbluft en verbitterd.”
“Die aderlating blijkt onvoldoende te zijn om de andere mijnputten te redden. De onzekerheid groeit over de toekomst van de hele mijnindustrie in Limburg. Eind december valt het nieuws. De regering heeft beslist dat nu ook Zwartberg dicht moet. Verslagenheid en woede heersen in Limburg. De sussende woorden van de regering zorgen voor nog meer onzekerheid. In januari worden overal meetings gehouden. Op 27 januari begint een spontane staking toen de eerste ontslagbrieven uitgedeeld werden. De ondergrond wordt bezet. De dag daarop is de hele provincie in rep en roer. De rijkswacht verschijnt op het strijdtoneel met zwaar materieel. Na Zwartberg gaat ook Winterslag en Waterschei in staking. Daar kwam het tot schietpartijen. Volgens sommige ooggetuigen werden de ‘mijnwerkers neergeschoten als konijnen’. Een mijnwerker wordt getroffen door twee kogels in de rug. Een traangasgranaat die horizontaal wordt afgevuurd treft een voorbijganger die onmiddellijk sterft. Een andere arbeider die hem hulp wil aanbieden werd in de benen geschoten. Twee andere mijnwerkers worden ook nog eens in de rug geschoten. De dag daarop wordt de rijkswacht vervangen door paracommando’s. De staking werd toen vrij algemeen. IJlings werd er gezocht naar een akkoord. Vakbonden en regering sluiten een akkoord waarbij geen verdere mijnen worden gesloten en er voor vervangende werkgelegenheid wordt gezorgd.”
Op basis van deze voorbeelden kunnen wij gerust voorspellen dat de Limburgse arbeidersklasse in de volgende jaren weer haar juiste plaats zal innemen, vooraan in de klassenstrijd.