Bepaalde vragen over het marxisme komen vaak terug. Er heersen bovendien veel misverstanden rond het marxisme. Die misverstanden komen enerzijds voort uit de propaganda van de heersende klasse tegen het marxisme, in de kranten, scholen enzovoort. Anderzijds hebben de stalinistische dictaturen eveneens voor veel verwarring gezorgd omdat ze zich in woorden baseren op het marxisme. Daarom gaan we in deze 'Frequently Asked Questions' in op enkele veel gestelde vragen.
Voor meer achtergrond, zie ook onze brochure Marxisme for Dummies.
Deze FAQ kan ook gedownload worden in PDF-formaat.
4. Waarom willen marxisten het kapitalisme omverwerpen?
6. Waarom een opdeling tussen arbeiders en kapitalisten?
8. Kunnen democratie en socialisme samen bestaan?
9. Wat is de rol van de staat in de maatschappij?
10. Als de staat onder het socialisme zal afsterven, waarom gebeurde dat dan niet in de Sovjetunie?
11. Waarom is socialisme in één land onmogelijk?
12. Hoe zal een socialistische maatschappij eruitzien?
13. Wat met individualisme onder het socialisme?
14. Wat denken marxisten over terrorisme?
15. Wat denken marxisten over guerrillastrijd?
16. Hoe zit het met Cuba, Che Guevara en Fidel Castro?
Wat is marxisme?
Het marxisme is het geheel van ideeën en denkbeelden van Marx, Engels, Lenin, Trotski en hun medestanders. Deze ideeën en denkbeelden waren een voortzetting van de drie belangrijkste ideologische stromingen van de 19e eeuw: de klassieke Duitse filosofie, de klassieke Engelse politieke economie en het Franse socialisme in combinatie met Franse revolutionaire doctrines. Uit deze stromingen distilleerden Marx en Engels een modern materialisme en een modern wetenschappelijk socialisme, dat beschouwd kan worden als de theorie en het programma van de ontvoogding van de arbeidersklasse in heel de wereld.
Marx en Engels waren de eersten om aan te tonen dat de arbeidersklasse en haar noden een noodzakelijk product zijn van de huidige economische constellatie. Marx en Engels toonden aan dat het niet de goed bedoelde pogingen van nobele individuen zullen zijn die de mensheid zullen bevrijden van haar onderdrukking, maar wel de bewuste strijd van de georganiseerde arbeidersbeweging. In hun wetenschappelijk werk legden zij uit dat het socialisme geen uitvinding is van dromers, maar dat dit het doel en het resultaat is van de ontwikkeling van de productieve krachten onder het moderne kapitalisme. Sinds het ontstaan van de klassenmaatschappij uit de primitieve samenleving is alle geschiedenis, tot op vandaag, de geschiedenis van de klassenstrijd geweest, de opvolging van de heerschappij en de overwinning van bepaalde sociale klassen over andere. Dit zal blijven duren tot de basis van de klassenstrijd, private eigendom en anarchistische sociale productie, verdwijnt. De belangen van het proletariaat vragen om de vernietiging van deze basis en daarom moet de bewuste strijd van de georganiseerde arbeiders hiertegen gericht zijn. Daarom is elke klassenstrijd ook een politieke strijd.
Vandaag zijn deze ideeën bekend bij een bredere laag activisten en denkers. Lange tijd waren deze ideeën ook dominant aanwezig in de arbeidersbeweging. Zelfs academici hanteren tegenwoordig regelmatig aspecten van het marxistische analysekader (bv. het historisch materialisme), hoewel ze vaak niet de grondleggers ervan erkennen. In de jaren '40 van de 19e eeuw, toen Marx en Engels deelnamen aan de debatten binnen de socialistische beweging, waren die ideeën echter nieuw. Velen die toen deelnamen aan de strijd voor politieke vrijheid en aan de strijd tegen despotisme, slaagden er niet in om de tegenstellingen tussen de belangen van de bourgeoisie en de belangen van het proletariaat waar te nemen. Men was de idee van de arbeidersklasse die zou optreden als een onafhankelijke sociale kracht, niet genegen. Anderzijds waren er vele dromers die dachten dat het volstond om de heersende klasse te overtuigen van de onrechtvaardigheid van de toenmalige sociale orde. Zodra zij hiervan overtuigd waren, zou het wel makkelijk zijn om vrede en welvaart te brengen. Zij droomden van een socialisme zonder strijd. Bijna alle socialisten uit die tijd zagen het proletariaat als een kankergezwel, waarvan de groei best zo snel mogelijk gestopt werd. Marx en Engels deelden deze algemene vrees voor de ontwikkeling van het proletariaat niet; integendeel, zij plaatsten al hun hoop op de voortdurende groei van de arbeidersklasse. Immers, hoe groter het proletariaat, hoe groter de macht ervan als een revolutionaire klasse. Marx en Engels leerden de arbeidersklasse dus om zelfbewust te worden en zij vervingen dromen door wetenschap.
Wie was Karl Marx?
Karl Marx werd geboren op 5 mei 1818 te Trier. Zijn vader was een joodse advocaat die zich in 1824 bekeerde tot het protestantisme. Na het beëindigen van zijn schooltijd op het Gymnasium van Trier trok Marx naar de universiteit, eerst in Bonn en later in Berlijn, waar hij rechten, geschiedenis en filosofie ging studeren. Marx beëindigde zijn universitaire studies in 1841 op basis van een eindverhandeling over de filosofie van Epicurus. Tijdens deze periode beschouwde Marx zichzelf nog als een 'hegeliaanse idealist'. Hij maakte deel uit van een groep van 'linkse hegelianen' die probeerden om atheïstische en revolutionaire gevolgtrekkingen uit Hegels filosofie te halen.
Nadat hij afgestudeerd was aan de universiteit van Berlijn verhuisde hij naar Bonn, waar hij hoopte om benoemd te worden als professor. Door het reactionaire beleid van de toenmalige Duitse regering werd de leerstoel van de jong-hegeliaan Ludwich Feuerbach afgenomen in 1832. Toen Bruno Bauer in 1841 verboden werd om nog les te geven aan de universiteit van Bonn, verloor Marx alle hoop op een academische carrière. Het was in deze omstandigheden dat de denkbeelden van de linkse hegelianen een snelle opmars kenden in het toenmalige Duitsland. Feuerbach begon de theologie fel te bekritiseren en richtte zich in toenemende mate naar het materialisme.
In 1843 werden Feuerbachs Principes van de filosofie van de toekomst gepubliceerd, wat een enorm effect had op de toenmalige linkse hegelianen. Friedrich Engels bijvoorbeeld schreef hierover: “Wij (de linkse hegelianen) vervoegden allen op slag het kamp van Feuerbach.” Tezelfdertijd werd door enkele radicale bourgeois die in contact stonden met de linkse hegelianen, een oppositiekrant opgestart te Keulen, de Rheinische Zeitung genaamd. Marx en Bruno Bauer werden gevraagd om redacteur te worden. Vanaf oktober 1842 werd Marx hoofdredacteur en verhuisde hij van Bonn naar Keulen. Onder de redactie van Marx ontwikkelde de Rheinische Zeitung meer en meer een revolutionair-democratische toon, wat een doorn in het oog was van de toenmalige Duitse regering. De krant werd steeds meer het slachtoffer van repressie. Marx werd eerst verplicht om ontslag te nemen als hoofdredacteur en op 1 januari 1843 werd de Rheinische Zeitung zelfs verboden.
In 1843 trouwde Marx te Kreuznach met een vroegere jeugdvriendin waarmee hij reeds verkeerde tijdens zijn studies. Zijn vrouw kwam uit een reactionaire Pruisische adellijke familie. Haar broer werd minister van Binnenlandse Zaken van Pruisen tijdens de reactionaire periode van 1850-1858.
Tijdens de herfst van 1843 verhuisde Marx vervolgens naar Parijs om daar, samen met Arnold Ruge, een radicale krant uit te geven. Van deze krant, de Deutsch-Franzözische Jahrbücher verscheen slechts één uitgave, te wijten aan allerlei moeilijkheden om ze in Duitsland te verspreiden en door meningsverschillen tussen Marx en Ruge. De artikels die Marx in deze uitgave publiceerde, tonen wel aan dat hij reeds een revolutionair was die een niets ontziende kritiek uitoefende op de bestaande orde en die zich richtte naar de massa's en het proletariaat.
In september 1844 kwam Friedrich Engels naar Parijs, waar de twee elkaar ontmoetten. Beiden namen actief deel aan het werk van de verschillende revolutionaire groepen in Parijs en voerden strijd tegen de doctrines van het kleinburgerlijke socialisme. In deze periode kenden de ideeën van Proudhon nog veel aanhang, maar Marx zette zich hiertegen af in zijn Misère de la philosophie, gepubliceerd in 1847. Marx en Engels probeerden, in tegenstelling tot het kleinburgerlijke socialisme van Proudhon, een revolutionair proletarisch socialisme of communisme uit te werken.
Op uitdrukkelijk verzoek van de Pruisische regering werd Marx in 1845 als een gevaarlijke revolutionair verbannen uit Parijs en verhuisde hij naar Brussel. In de lente van 1847 sloten Marx en Engels zich daar aan bij een geheime vereniging: de Bond der Communisten. Zij speelden een belangrijke rol in het tweede congres van de Communistenbond in november 1847 te Londen, op wiens verzoek zij in februari 1848 het Communistisch Manifest publiceerden. Dit werk legde de basis voor een nieuw dialectisch materialistisch wereldbeeld.
Bij het uitbreken van de revolutie van 1848 werd Marx verbannen uit België. Hij keerde terug naar Parijs. Na de revolutie van maart keerde hij terug naar Keulen, waar hij hoofdredacteur werd van de Neue Rheinische Zeitung. De revolutionaire gebeurtenissen van 1948-49 vormden een bevestiging van de theorieën die werden aangehaald in het Communistisch Manifest. Tijdens de contrarevolutie die volgde op het mislukken van de gebeurtenissen van 1848-49, werd Marx aanvankelijk aangeklaagd, maar wel vrijgesproken op 9 februari 1849 en uiteindelijk verbannen uit Duitsland op 16 mei 1849. Marx keerde eerst terug naar Parijs, maar werd ook hier verbannen na de betoging van 13 juni 1849. Uiteindelijk vestigde hij zich in Londen, waar hij leefde tot aan zijn dood.
Zijn leven als een politiek vluchteling was een uitzonderlijk hard leven, wat duidelijk tot uiting komt in de briefwisseling tussen Marx en Engels. Hij en zijn familie werden voortdurend bedreigd door armoede, en indien Engels hem niet herhaaldelijk gesteund zou hebben met financiële hulp zou Marx hoogstwaarschijnlijk niet in staat geweest zijn om onder andere Het Kapitaal af te maken. Marx ontwikkelde zijn materialistische theorie in een aantal historische werken, waarbij hij zich vooral wijdde aan de studie van de politieke economie.
Door de heropleving van democratische tendensen tijdens de jaren '50 en '60 van de 19e eeuw, ging Marx opnieuw meer aandacht besteden aan de praktijk. Op 28 september 1864 werd de 'International Working Men's Association' opgericht te Londen (de Eerste Internationale). Marx maakte deel uit van het hart van deze organisatie en was auteur van een heleboel resoluties, verklaringen en manifesten. In zijn pogingen om de arbeidersbeweging te verenigen, probeerde hij een uniforme tactiek uit te werken voor de strijd van de arbeidersbeweging in de verschillende landen. Na het falen van de Parijse Commune in 1871 stelde Marx dat een internationale arbeidersorganisatie niet enkel in Europa kon bestaan. Na het Congres van Den Haag in 1871 stelde hij dan ook dat de tijd rijp was voor de ontwikkeling van de arbeidersbeweging in alle delen van de wereld. Dit was de periode dat de arbeidersbeweging in omvang groeide, wat zich uitte in de ontwikkeling van socialistische massapartijen.
Marx' gezondheid werd echter ondermijnd door het werk dat hij leverde voor de Internationale en door zijn theoretisch werk. Toch werkte hij voort aan het uitdenken van een nieuw kader voor de politieke economie en aan het volbrengen van Het Kapitaal, waarvoor hij nieuw materiaal ging verzamelen en een aantal vreemde talen bestudeerde (o.a. Russisch). Zijn slechte gezondheid verhinderde hem echter om Het Kapitaal af te maken. Marx' vrouw stierf op 2 december 1881 en Marx' leven eindigde op 14 maart 1883. Hij ligt begraven naast zijn vrouw op het Highgate Cemetary in London.
Wie was Friedrich Engels?
Op 5 augustus 1895 stierf Friedrich Engels te Londen. Na Marx was Engels de voornaamste verdediger van het moderne proletariaat in de ontwikkelde wereld. Vanaf het moment dat de twee elkaar ontmoetten, wijdden zij hun leven aan een gemeenschappelijk doel.
Friedrich Engels werd in 1820 geboren in Barmen in het koninkrijk Pruisen. In 1838 werd Engels door familiale omstandigheden verplicht om, zonder zijn studies af te maken, in Bremen te gaan werken als klerk. Dit weerhield hem er echter niet van om zichzelf wetenschappelijk en politiek te blijven scholen. In die periode domineerden de ideeën van Hegel en de Duitse filosofie, en Engels werd een aanhanger van Hegel. Hoewel Hegel een aanhanger was van de autocratische Pruisische staat, waren Hegels ideeën revolutionair te noemen. Hegel geloofde in de rede van de mens en in zijn rechten. De fundamentele these van de hegeliaanse filosofie, namelijk dat het universum een voortdurend proces van verandering en ontwikkeling doormaakt, leidde sommigen tot het idee dat de strijd tegen de bestaande orde deel uitmaakt van die ontwikkeling. Immers, als alle dingen zich ontwikkelen, als bepaalde instituties plaats maken voor andere, waarom zou de verrijking van een kleine minderheid op de kap van de overgrote meerderheid dan voor altijd moeten voortduren?
Hegels filosofie was echter in hoofdzaak gericht op de ontwikkeling van de geest en van ideeën. Het was een idealistische filosofie. Vanuit de ontwikkeling van de geest wordt de ontwikkeling van de natuur, van de mens en van de sociale relaties afgeleid. Marx en Engels behielden Hegels idee van een voortdurend proces van ontwikkeling, maar zij verwierpen het idealistische wereldbeeld. Volgens hen was het niet de ontwikkeling van de geest die de ontwikkeling van de natuur verklaart, maar omgekeerd; de ontwikkeling van de geest moet juist afgeleid worden uit de ontwikkeling van de natuur, uit de ontwikkeling van materie. In tegenstelling tot Hegel waren Marx en Engels materialisten. Zij bekeken de wereld vanuit een materialistisch wereldbeeld en stelden dat net zoals materiële oorzaken aan de oorsprong liggen van alle natuurlijke fenomenen, ook de ontwikkeling van de menselijke samenleving bepaald wordt door de ontwikkeling van de materiële krachten, de productiekrachten. De ontwikkeling van de productiekrachten is bepalend voor de relaties die mensen onderling aangaan bij de productie van die zaken die nodig zijn voor de bevrediging van de menselijke noden. Deze relaties zijn op hun beurt bepalend voor alle fenomenen van het sociale leven, voor de menselijke aspiraties en voor de ideeën en de wetten. De ontwikkeling van de productieve krachten creëert sociale relaties die gebaseerd zijn op privé-eigendom, maar we zien ook dat dezelfde ontwikkeling van de productieve krachten ervoor zorgt dat het grootste deel van de private eigendom gecontroleerd wordt door slechts een kleine minderheid van de mensen.
Socialisten moeten dan gaan kijken welke krachten in de maatschappij gebaat zijn bij het tot stand komen van het socialisme. Zij proberen deze krachten bewust te maken van hun eigen belangen en hun eigen historische taak. Een dergelijke maatschappelijke kracht is het proletariaat. Friedrich Engels leerde het proletariaat kennen in Engeland, in het hart van de Engelse industrie, Manchester, waar hij zich in 1842 vestigde. Hij ging er werken in het bedrijf waar zijn vader aandeelhouder was. Engels besteedde er zijn tijd niet alleen binnen de muren van het bedrijf, maar verkende ook de achterbuurten waar de arbeiders opeengepakt leefden. Daar aanschouwde hij met eigen ogen hun armoede en ellende. Bovendien beperkte hij zich niet tot persoonlijke observaties, maar bestudeerde hij alles van wat er tot dan gepubliceerd was over de toestand van de Britse arbeidersklasse. Die studies leidden uiteindelijk tot het boek dat gepubliceerd werd in 1845: De toestand van de arbeidersklasse in Engeland. Vóór Engels was het lijden van het proletariaat reeds herhaaldelijk beschreven en was er meermaals gewezen op de noodzaak om de arbeidersklasse te helpen. Engels was echter de eerste om te stellen dat de arbeidersklasse niet alleen een lijdend voorwerp was, maar dat het juist de slechte economische omstandigheden van de arbeidersklasse zijn die hen er toe drijft om te vechten voor emancipatie. En een strijdend proletariaat helpt zichzelf. De politieke beweging van de arbeidersklasse zal er onvermijdelijk toe leiden dat de arbeiders gaan beseffen dat hun emancipatie in het socialisme te vinden is. Anderzijds zal het socialisme slechts een kracht kunnen worden wanneer dit het doel wordt van de politieke strijd van de arbeidersklasse.
Deze en andere ideeën werden door Engels beschreven in zijn boek over de omstandigheden van de arbeidersklasse in Engeland. In die zin was het boek een enorme aanklacht tegen het kapitalisme en tegen de bourgeoisie. Noch voor 1845, en in feite ook niet meer erna, werd er zo een treffende beschrijving gegeven van het lijden en de armoede van de arbeidersklasse.
Het was pas wanneer Engels naar Engeland verhuisde dat hij een socialist werd. In Manchester kwam hij in contact met mensen die actief waren in de Engelse arbeidersbeweging. In diezelfde periode begon hij ook artikels te schrijven voor allerhande socialistische publicaties. Toen hij in 1844 op terugreis was naar Duitsland, leerde Engels in Parijs Marx kennen, met wie hij reeds correspondeerde. In Parijs, onder de invloed van de Franse socialisten, was Marx ook al socialist geworden. Beide vrienden schreven hier een boek: De Heilige Familie. Dit boek, dat een jaar voor De toestand van de arbeidersklasse in Engeland verscheen en dat voor het grootste deel door Marx was geschreven, bevatte de basis van het materialistische, revolutionaire socialisme. 'De heilige familie' wordt in het boek gebruikt als metafoor voor de gebroeders Bauer en hun volgelingen. Deze filosofische stroming verdedigde een kritiek die boven alle realiteit stond en dus boven alle partijen en alle politiek. Het was een kritiek die boven alle praktische activiteit stond en die enkel de wereld en de gebeurtenissen die daarin plaatsvonden op een kritische manier bekeek. Bovendien beschouwden de gebroeders Bauer het proletariaat als een onkritische massa. Marx en Engels kantten zich duidelijk tegen deze absurde denkstroming. In naam van reële mensen, met name de arbeiders, eisten zij een strijd voor een betere maatschappelijke orde. Zij zagen het proletariaat als een kracht die in staat is om deze strijd te voeren.
Reeds voor het verschijnen van De heilige familie had Engels al een aantal zaken gepubliceerd in Marx' en Ruges Deutsch-Franzosische Jahrbücher. Het ging meerbepaald over enkele kritische essays over politieke economie waarin hij de voornaamste fenomenen van de hedendaagse economische orde vanuit een socialistisch standpunt onderzocht. Volgens hem waren de voornaamste kenmerken van de hedendaagse economische orde het gevolg van de heerschappij van de private eigendom.
Het contact met Engels was ongetwijfeld een belangrijke factor in Marx' beslissing om eveneens politieke economie te gaan studeren. De politieke economie was immers de wetenschap waarbinnen Marx' werk een enorme revolutie heeft teweeggebracht.
Tussen 1845 en 1847 leefde Engels in Parijs en Brussel, waar hij wetenschappelijk werk combineerde met praktische activiteiten onder de Duitse arbeiders die in Brussel en Parijs leefden. Hier kwamen Marx en Engels in contact met de geheime Duitse Communistenbond, waarvoor zij de principes van het socialisme die zij hadden uitgewerkt, op papier zetten. Dit was het Manifest van de Communistische Partij, dat gepubliceerd werd in 1848. Dit kleine boekje bewijst tot op vandaag zijn enorme waarde en vormt nog steeds een belangrijke inspiratie en een leidraad voor het proletariaat van de gehele wereld.
De revolutie van 1848, die het eerst uitbrak in Frankrijk en zich dan verspreidde over de rest van West-Europa, bracht Marx en Engels terug naar hun moederland. Daar namen zij deel aan de democratische Neue Rheinische Zeitung, die gepubliceerd werd in Keulen. De twee vrienden bevonden zich in het hart van de revolutionair-democratische beweging. Zij vochten voor de verdediging van de vrijheid en de belangen van de mensen, tegen de krachten van de reactie. De Neue Rheinische Zeitung werd echter verboden en Marx, die tijdens zijn voorgaande ballingschap de Pruisische nationaliteit reeds was afgenomen, werd gedeporteerd. Engels nam deel aan een gewapende opstand en vluchtte, na de nederlaag van de rebellen, via Zwitserland naar Londen.
Ook Marx vestigde zich in Londen. Engels ging opnieuw aan het werk in het bedrijf van zijn vader in Manchester en werd er zelfs aandeelhouder. In hun correspondentie wisselden zij allerhande ideeën uit en werkten zij verder aan de ontwikkeling van de ideeën van het wetenschappelijk socialisme.
In 1870 keerde Engels terug naar Londen, waar hij de samenwerking met Marx voortzette tot aan de dood van Marx in 1883. Marx werkte hierbij vooral aan de analyse van de complexe fenomenen van de kapitalistische economie en Engels besteedde zijn aandacht vooral aan meer algemene wetenschappelijke problemen zoals de materialistische opvatting van de geschiedenis. Enkele van Engels' belangrijkste werken zijn Anti-Dühring; De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat; Ludwich Feuerbach en een aantal artikels over maatschappelijke kwesties van allerlei aard. Karl Marx stierf voordat hij de laatste hand kon leggen aan zijn werk over Het Kapitaal. Het voorbereidende werk was echter grotendeels volbracht, en na de dood van Marx nam Engels de taak op zich om het tweede en derde deel van Het Kapitaal af te maken en te publiceren. Adler, een Oostenrijkse sociaal-democraat, merkte hierover op dat door deel II en III van Het Kapitaal te publiceren, Engels ervoor gezorgd heeft dat Marx niet alleen een monument is geworden, maar beschouwd kan worden als een genie zonder voorgaande.
Na de revolutie van 1848-49, toen Marx en Engels in ballingschap leefden, beperkten zij zich niet alleen tot wetenschappelijk onderzoek. Marx speelde in 1864 een vooraanstaande rol bij de oprichting van de International Working Men's Association en leidde deze vereniging gedurende meer dan een decennium. Ook Engels nam actief deel aan deze activiteit. Het werk van de International Working Men's Association was er op gericht om, in overeenkomst met Marx' ideeën, de arbeidersklasse over de hele wereld te verenigen. Maar zelfs nadat de International Association werd opgedoekt tijdens de jaren '70 van de 19e eeuw, hield de rol van Marx en Engels niet op. Men kan zelfs stellen dat hun invloed als intellectuele leiders van de arbeidersklasse toenam naarmate de arbeidersbeweging zelf groeide in omvang.
Na de dood van Marx werkte Engels alleen voort als leider van de Europese socialisten. Zijn advies en zijn aanwijzingen werden vooral gevolgd door de Duitse socialisten, die ondanks harde repressie vanwege de regering snel aan invloed wonnen en in omvang toenamen. Ook onder meer de Spaanse, Roemeense en Russische arbeiders deden veelvuldig een beroep op de rijke kennis en de ervaring van de oude Friedrich Engels.
Zowel Marx als Engels waren democraten, maar vooral socialisten. De democratische afkeer voor politiek despotisme was bij beiden in grote mate aanwezig. Dit direct politieke gevoel, gecombineerd met een ontwikkeld theoretisch begrip van het verband tussen politiek despotisme en economische onderdrukking, leidde tot hun ongewone politieke activiteit.
Marx en Engels, die beiden Russisch spraken, interesseerden zich in grote mate in de ontwikkeling van een revolutionaire beweging in Rusland. Zij hadden de grootste sympathie voor de heroïsche strijd van een handvol Russische revolutionairen tegen het machtige tsaristische regime. Meer nog, beiden zagen duidelijk in dat een politieke revolutie in Rusland van uitermate belang zou zijn voor de West-Europese arbeidersbeweging. Autocratisch Rusland was steeds een voorbeeld geweest voor de Europese reactionaire regimes in het algemeen, en de uitzonderlijke internationale positie van Rusland na de Frans-Duitse oorlog van 1870 bevestigde het belang van autocratisch Rusland alleen maar. Enkel een vrij Rusland, een Rusland dat geen belang meer had bij de onderdrukking van Polen, Finnen, Duitsers, Armeniërs en vele anderen, zou ervoor kunnen zorgen dat de rest van Europa zich bevrijdde van de reactionaire elementen en zou de Europese arbeidersklasse in belangrijke mate versterken.
Waarom willen marxisten het kapitalisme omverwerpen?
Gedurende de laatste honderd jaar, of toch zeker vanaf de Eerste Wereldoorlog, heeft het kapitalisme opgehouden om historisch een progressieve rol te spelen. Hiermee bedoelen we dat het privé-eigendom van de productiemiddelen en de nationale staten een enorme rem zijn geworden op de menselijke vooruitgang.
Dit valt bijvoorbeeld op in de bestrijding van ziektes in de wereld, vooral in continenten zoals Afrika, Latijns-Amerika en Azië. De internationale geneesmiddelenindustrie, die in handen is van grote multinationals, voert enkel onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen die veel geld kunnen opbrengen. Ziektes zijn soms letterlijk een kwestie van leven of dood; voor de farmaceutische multinationals zijn ze een kwestie van winsten of verlies. Dit winstprincipe gaat ten koste van de gezondheid en het leven van miljoenen mensen. Dit is enkel mogelijk door de privé-eigendom van de productiemiddelen (laboratoria, opleidingscentra, technisch materieel, distributieketens enzovoort) en de verdediging van de belangen van deze bedrijven door machtige landen zoals de Verenigde Staten. Tussen 1975 en 1997 heeft de geneesmiddelenindustrie 1.233 nieuwe geneesmiddelen uitgebracht. Slechts 1 procent (dertien geneesmiddelen) behandelden tropische ziektes die in de derde wereld miljoenen mensen het leven kosten. Maar voor de geneesmiddelenindustrie is de derde wereld geen winstgevende markt omdat de mensen er te arm zijn. Er valt meer geld te rapen in geneesmiddelen voor de behandeling van depressie bij gezelschapsdieren zoals katten en honden, de bestrijding van erectieproblemen of gezichtsrimpels… Hetzelfde geldt voor de bestrijding van AIDS in de derde wereld. Deze geneesmiddelenmultinationals weigeren in alle toonaarden goedkope geneesmiddelen te verschaffen aan de landen van Afrika die het meest lijden aan deze moderne pest. Het winstprincipe, dat enkel en alleen mogelijk is dankzij het privé-bezit, is een echt gevaar voor de gezondheid van de mensheid.
Vandaag betekent het kapitalisme een enorme hinderpaal op het pad van de menselijke ontwikkeling. We kunnen dus niet wachten op een ineenstorting van dit systeem, want dat zou ons terug naar de Middeleeuwen brengen. In de komende periode zullen er talrijke mogelijkheden zijn om een bewuste verandering van de maatschappij door te voeren. Het succes van een socialistische omvorming is echter niet onvermijdelijk, maar is afhankelijk van de mate waarin we zo een moment vandaag voorbereiden.
Als socialisme onvermijdelijk een volgende stap is in de menselijke ontwikkeling, waarom moeten we er dan voor vechten?
Onder het kapitalisme worden de materiële middelen gecreëerd die nodig zijn voor een socialistische maatschappij. Maar het kapitalistische systeem zal nooit vanzelf ineenstorten. Het moet omvergeworpen worden. Wanneer het kapitalisme tot in het oneindige zou blijven voortbestaan, zonder verzet, heeft het voor de mensheid niet veel meer in petto dan verval en miserie, milieurampen en sociale ravage. Dit zien we vandaag gebeuren in grote delen van Afrika en Azië.
Gedurende een dergelijk verval wordt de internationale arbeidersklasse keer op keer gedwongen om de strijd aan te gaan. Wanneer zij er in deze strijd niet in slaagt om de macht te veroveren, zal het kapitalistische systeem blijven voortbestaan, waarbij enkel stabiliteit bereikt wordt door dictatuur, oorlog en contrarevolutie. Wanneer de arbeidersklasse er dus niet in slaagt om de macht te verwerven en de voorwaarden creëert voor een democratische socialistische maatschappij, zal de mensheid uiteindelijk vervallen in chaos en barbarij, net zoals de duistere Middeleeuwen volgden op het Romeinse Rijk.
Volgens ons is een radicale breuk met het systeem het enige alternatief op de huidige waanzin. Daarom proberen wij de ideeën van het marxisme te verspreiden, zodat de arbeidersklasse in staat is om de macht op een efficiënte en vreedzame wijze over te nemen wanneer er zich revolutionaire mogelijkheden voordoen.
Waarom een opdeling tussen arbeiders en kapitalisten?
Het klassenbegrip van Marx vertrekt van de stelling dat onze klassenpositie bepaald wordt door onze relatie tot de productiemiddelen. Onder het kapitalisme is deze relatie bepaald door een fundamentele ongelijkheid. Eén klasse bezit voldoende economische middelen of voldoende economische eigendom om te voorzien in productiemiddelen en op die manier in haar bestaan, terwijl een andere klasse deze middelen niet heeft. Uit deze asymmetrie in de eigendomsrelaties van het kapitalisme leidt Marx een noodzakelijke tendens tot structurele dwang af. Diegenen zonder toegang tot de productiemiddelen worden door hun situatie gedwongen om hun arbeidskracht te verkopen aan diegenen die de productiemiddelen bezitten om op die manier in hun bestaan te voorzien. Diegenen die de productiemiddelen bezitten en controleren zijn dan in staat om het looncontract zodanig te bepalen dat zij zich het economische surplus, dat gecreëerd wordt door de arbeid, kunnen toe-eigenen. Een gedeelte van de arbeidsdag wordt er een waarde geproduceerd die de productiekosten dekt, terwijl de rest van de arbeidsdag een meerwaarde wordt geproduceerd die de eigenaar van het productiemiddel zich individueel toe-eigent (noodzakelijke arbeid en surplusarbeid). Zij proberen dan ook om het arbeidsproces zodanig te bepalen dat de meerwaarde die door de loonarbeider gecreëerd wordt, toeneemt. Ongelijkheid in de eigendomsrelaties leidt dus tot structurele dwang, en deze dwang leidt tot uitbuiting en onderwerping van diegenen zonder beslissingsmacht over de productiemiddelen aan diegenen met beslissingsmacht over de productiemiddelen.
Marx baseert zijn klassenbegrip dus op de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal. De boeren- en middenklasse zijn sinds de industriële revolutie meer en meer aan het verdwijnen over de hele wereld, hoewel ze uiteraard nog bestaan. Het platteland wordt vandaag hoe langer hoe meer gedomineerd door kapitalistische landbouwbedrijven. Er zijn bijgevolg twee grote klassen in de huidige samenleving: de arbeidersklasse en de bourgeoisie (de kapitalisten). De boeren kunnen geen onafhankelijke rol van deze twee klassen spelen, ze moeten steeds voor een van hen kiezen. Het is de taak van de georganiseerde arbeidersbeweging om in de strijd tegen de bourgeoisie de boeren een programma aan te reiken waar ze zich achter kunnen scharen.
Als marxisten stellen dat er binnen het kapitalisme twee grote oppositionele klassen bestaan, wil dat niet zeggen dat beide klassen een volledig afgebakend geheel vormen waarbinnen zich geen tegenstellingen kunnen voordoen. Binnen de kapitalisten is er bijvoorbeeld een tegenstelling tussen industriële kapitalisten en het financiekapitaal (banken en andere financiële groepen). Er is al lang een tendens bezig waarbij het industriekapitaal steeds meer onder controle van het financiekapitaal valt. Het verschil vervaagt dus en alle lagen van kapitalisten werken samen voor de uitbuiting van de arbeidersklasse. Binnen de arbeidersklasse bestaan dan weer verschillen tussen bijvoorbeeld handarbeiders en bedienden. De bourgeoisie zal deze verschillen zoveel mogelijk ten top drijven en de diverse lagen van de werkende klasse tegen elkaar opzetten. In België bestaat nog steeds niet één statuut voor arbeiders en bedienden, hoewel beide groepen objectief dezelfde belangen hebben vanwege hun verhouding tot de productiemiddelen.
De bipolaire indeling van Marx tussen arbeiders enerzijds en kapitalisten anderzijds is dus inderdaad ruw en algemeen. Een zuiver beschrijvende indeling op basis van beroepscategorieën vertelt ons echter niets over de structurele ongelijkheid in onze productieverhoudingen en de uitbuiting. Juist door haar positie in de kapitalistische samenleving bezit enkel de arbeidersklasse het potentieel te breken met de huidige maatschappelijke ordening en de weg in te slaan naar een samenleving die niet draait rond winst en zonder klassenuitbuiting, het socialisme. Het kapitalisme is immers gebouwd op de uitbuiting van arbeiders, en het zijn zij die beschikken over een ontzaglijke potentiële macht in de productie. Dit bewijzen ze bij grote stakingen, die heel het land kunnen lamleggen en die de kapitalistische winstproductie en de staatsmacht direct in vraag stellen. Onder het kapitalisme is de productie een maatschappelijk proces geworden dat grote groepen omhelst. Die vermaatschappelijking van de productie staat evenwel in contradictie met de individuele toe-eigening van de gecreëerde meerwaarde. Om tot een betere samenleving te komen, dient die contradictie opgeheven te worden, zodat de productiemiddelen niet langer ingezet worden voor individuele winsten maar voor de collectieve en individuele behoeften van en in de gemeenschap. Aangezien arbeiders in groep werken, kunnen zij de kapitalisten onteigenen en collectief de productiemiddelen in handen nemen. Daardoor zou de contradictie opgeheven worden. De arbeidersklasse is met andere woorden de nieuwe revolutionaire klasse.
Waarom is het alleen maar de arbeidersklasse die een collectief, socialistisch bewustzijn kan ontwikkelen?
Het is precies de sociale en collectieve aard van de kapitalistische productie die arbeiders samenbrengt in een gemeenschappelijke strijd. In tegenstelling tot de kleinburgerij (kleine zakenlui, kleine landhouders, intellectuelen geïsoleerd van de massa's), ontwikkelt de werkende klasse een collectief bewustzijn. Het is precies hierom dat marxisten uitgaan van de arbeidersklasse. Ze is de enige klasse die zo een bewustzijn kan ontwikkelen, net omwille van haar positie in het productieproces. Uiteraard is de arbeidersklasse zonder organisatie, zoals Marx het uitdrukte, enkel ruw materiaal om uitgebuit te worden. Dat is de reden waarom de burgerij onophoudend de vakbonden en arbeidersorganisaties aan banden probeert te leggen in de hoop het proletariaat verdeeld te houden. De hele ervaring van de klassenstrijd noopt de arbeiders er echter steevast toe zich te organiseren. Het individualisme van de kleinburgerij daarentegen is het gevolg van haar rol als klasse van kleine producenten en kleine zakenlui die inderdaad geïsoleerd staan ten opzichte van elkaar en die met elkaar concurreren. Zelfs voor ze zaken beginnen doen, concurreren ze net als studenten met elkaar tijdens de examens. Hoewel de arbeidersklasse zeker en vast brede lagen van de kleinburgerij achter zich moet meeslepen door hun belangen te verbinden met de strijd tegen het kapitalisme, kan de kleinburgerij eenvoudigweg geen onafhankelijke rol spelen in de strijd voor het socialisme.
De arbeidersklasse is de grootste en machtigste sectie in de maatschappij omdat zij de macht heeft om de productie stil te leggen en multinationals zo in de touwen te doen hangen. Daarom dient de georganiseerde arbeidersbeweging het voortouw te nemen in de radicale omwenteling naar het socialisme. De kapitalistische onderdrukking heeft ook verregaande implicaties voor andere lagen in de maatschappij, zoals de kleine boeren, studenten, ecologisch verstikten, vrouwen, verarmde middenstanders, om maar enkele groepen te noemen. Indien zij collectief hun leven op een duurzame manier willen veranderen, dan zijn zij genoodzaakt hun strijd te koppelen aan die van de arbeidersklasse. Zo een wederzijdse bevruchting kan de uitkomst van de strijd enkel maar ten goede komen.
Kunnen democratie en socialisme samen bestaan?
Het idee dat het socialisme en democratie tegengesteld zijn aan elkaar, is volledig fout. Het is integendeel net het kapitalisme, dat meestal gelijkgesteld wordt met democratie, dat een laag democratisch gehalte kent. Binnen de kapitalistische burgerlijke democratie kunnen we wel om de zoveel jaar gaan stemmen bij de parlementsverkiezingen, maar in de termijn tussen twee verkiezingen hebben de heren en dames die ons dan moeten vertegenwoordigen zo goed als vrij spel. Van een echte vertegenwoordiging is in feite geen sprake, en evenmin van een echte vrije keuze. Bovendien worden de verkiezingen steeds gefinancierd door allerhande grote bedrijven en mensen met geld. In de praktijk is er onder het kapitalisme dan ook alleen maar democratie voor de rijken en de machtigen. Daarom noemen we ons politieke systeem in wetenschappelijke termen ook wel burgerlijke democratie. Niet omdat het een vertegenwoordiging is van alle burgers maar omdat de overgrote meerderheid van de samenleving slechts vertegenwoordigd wordt door de burgerij, wat de Nederlandse vertaling is van het Franse woord bourgeoisie, de heersende klasse in het kapitalisme.
Bovendien is het zo dat de regeringen die wij verkiezen in feite weinig bewegingsvrijheid hebben inzake het beleid dat ze kunnen voeren. Wanneer de drie rijkste mensen van de VS een gezamenlijk bezit hebben dat gelijk is aan de rijkdom van 115 miljoen gewone Amerikanen, dan is het toch duidelijk wie eigenlijk baas is in dat land. Door het kader dat deze happy few creëren met hun economische beslissingen, bepalen zij in feite het leven van miljoenen gewone mensen, hun vooruitzichten op werk, hun toegang tot de gezondheidszorg en onderwijs enzovoort. En wanneer de belangen van de grote bedrijven geschaad worden, gebruiken zij de regeringen om hen te helpen.
Toen bijvoorbeeld de democratisch verkozen regering van Allende in Chili in 1973 besliste om de kopermijnen en het communicatienet (dat eigendom was van Amerikaanse bedrijven) te nationaliseren, beslisten deze bedrijven om miljoenen aan de CIA te doneren, die deze fondsen gebruikte om een militaire coup in Chili te organiseren. Deze coup verving de democratisch verkozen regering van Allende door een militaire dictatuur onder leiding van Pinochet. Een gelijkaardig scenario vond recentelijk plaats in Venezuela toen president Chavez o.a. de gronden beter wou verdelen onder de boeren en de olie-industrie gedeeltelijk aan de controle wou onttrekken van de oliebaronnen en het Amerikaanse imperialisme. De Venezolaanse heersende klasse orchestreerde in samenspraak met Washington een coup op 11 april 2002, maar ze werden teruggeslagen door de massa van arme arbeiders en boeren die 'hun' president kwamen verdedigen. Toch blijft de Venezolaanse bourgeoisie azen op de val van Chavez, en ze zetten daartoe alle middelen in zoals de media (die grotendeels in hun handen zijn), de Kerk, het gerecht en zelfs de rechtse vakbondsleiding.
Binnen het kapitalisme bepalen de grote kapitaalgroepen in laatste instantie uiteindelijk het beleid. Regeringen en partijen bestaan niet in een vacuüm, maar worden direct beïnvloed door de rijken en de machtigen. Het reuzenbedrijf Enron kreeg wereldfaam door zijn corrupte praktijken waarmee het bijna de regering van Bush meesleurde in zijn val. Enron schonk 5,8 miljoen dollar aan kandidaten in de Amerikaanse federale verkiezingen van 2002, 71 van de honderd senatoren werden met geld van Enron verkozen en 73 procent van het geld ging naar de Republikeinen. In Groot-Brittannië steunde Enron financieel New Labour. In ruil voor die steun verdedigde de overheid de belangen van Enron. De Franse multinational Vivendi versaste tientallen miljoenen euro via illegale commissies naar de rekeningen van de partij van Jacques Chirac. In ruil daarvoor kregen ze allerlei contracten van de overheid. De Amerikaanse biotechnologische industrie probeert de rest van de wereld genetisch gemanipuleerde gewassen op te dringen. Daarvoor bedienen ze zich van de Amerikaanse staat, die immers een instrument is voor hun belangen. Minister van Justitie John Ashcroft kreeg bij de verkiezingen van 2002 geld van Monsanto voor zijn campagne. Hetzelfde geldt voor minister van Gezondheidszorg Tommy Thompson. Minister van Landbouw Ann Veneman zat tussen 1993 en 1995 in de raad van bestuur van Calgene Inc., dat genetisch gemanipuleerde gewassen op de markt brengt en in 1997 door Monsanto werd overgenomen. Politici switchen voortdurend tussen de politiek en het bedrijfsleven. Ex-premier Jean-Luc Dehaene werd na zijn regeertermijn bestuurder van Union Minière en Lernout & Hauspie, dat net als Enron ten onder ging aan het openbarsten van de IT-bel en corrupte praktijken.
Onder het socialisme daarentegen bevindt de economische rijkdom van een land of zelfs van de hele wereld zich niet in private handen, maar is ze eigendom van de meerderheid van de bevolking, die deze rijkdom op een democratische wijze beheert en controleert. Dit zou echte democratie betekenen, waarbij de mensen controle over hun leven hebben. We zouden in staat zijn om onze vertegenwoordigers in het parlement en in de regering op een daadwerkelijk democratische manier te verkiezen en tegelijkertijd zouden deze vertegenwoordigers daadwerkelijke macht over de economie hebben, zodat ze echt dingen kunnen veranderen. Bovendien zouden onze politieke vertegenwoordigers permanent afzetbaar zijn wanneer zij de taak waarvoor ze verkozen zijn, niet naar behoren vervullen. Zo kunnen we iemand anders aanduiden als onze vertegenwoordiger wanneer we denken dat die het beter zou doen. Verder zouden onze verkozen vertegenwoordigers niet meer verdienen dan het loon van een geschoolde arbeider. Dit zou in schril contrast staan met de huidige situatie, waar de 'verkozenen van het volk' een materiële status verwerven die totaal niet overeenstemt met het leven dat de meerderheid van de bevolking leidt. Dit kan ervoor zorgen dat de politieke mandaten ingevuld worden door mensen die werkelijk interesse hebben om de baan uit te oefenen in plaats van dat de politiek overspoeld wordt door carrièristen, zoals vandaag het geval is. Op deze manier kunnen onze verkozen vertegenwoordigers ook uit alle lagen van de maatschappij komen. Lenin zei hierover ooit: “Zelfs onze kok moet eerste minister kunnen worden.”
Een ander idee dat vaak aangehaald wordt, is de stelling dat het regime in de vroegere Sovjetunie gebaseerd zou zijn op de marxistische leer. Het is algemeen bekend dat er in de Sovjetunie weinig of geen democratie bestond. Volgens ons had het regime in de Sovjetunie echter weinig te maken met socialisme. Het regime viel eerder te omschrijven als stalinisme. Het was een regime waar de economie in handen was van de staat, maar waar de burgers niet participeerden in het beheer van die economie. De bureaucratische kaste controleerde en beheerde de economie in dienst van haar eigen belangen. Dit had weinig te maken met socialisme. Het is zelfs zo dat Stalin honderden en duizenden socialistische en communistische militanten heeft laten vermoorden om aan de macht te komen. Het beste voorbeeld hiervan is het feit dat na de stalinistische zuiveringen in de jaren '30 slechts drie leden van het oorspronkelijke Centraal Comité van de bolsjewistische partij nog in leven waren: Leon Trotski (die verbannen was), Alexandra Kollontai en Jozef Stalin zelf. De anderen, behalve enkelen zoals Lenin die een natuurlijke dood stierven, werden zo goed als allemaal geëlimineerd door de stalinisten. Alexandra Kollontai werd politiek op een zijspoor gezet, Stalin stuurde haar naar Zweden als ambassadrice, een beleefde manier om haar te verbannen. De eveneens verbannen Trotski werd in 1940 door een agent van Stalin vermoord in Mexico, waar hij in ballingschap leefde nadat hij uitgewezen was uit de Sovjetunie. Stalin had het elimineren van deze twee laatsten omzichtiger aangepakt aangezien zij, en dan vooral Trotski, een grote populariteit genoten onder de bevolking.
Belangrijk om te onthouden is echter dat socialisme en communisme gebaseerd zijn op échte democratie; niet slechts vage, burgerlijke democratie maar directe arbeidersdemocratie, democratie voor en door de meerderheid van de bevolking over alle facetten van de maatschappij. Zoals Leon Trotski ooit zei: “Het socialisme heeft democratie nodig, net zoals de mens zuurstof nodig heeft.”
Wat is de rol van de staat in de maatschappij?
Het staatsapparaat, een bende gewapende mannen, de politie, het leger en hun aanhangsels (rechtbanken) enzovoort, zijn instrumenten ter onderdrukking van de ene laag in de maatschappij door de andere, gewoonlijk de onderdrukking van de ene klasse door de andere. In een bepaald stadium van de menselijke ontwikkeling ontstond de staat als gevolg van de verdeling van de maatschappij in klassen. Zodra het mogelijk werd een surplus te produceren bovenop de noden van de producenten, werd het voor een minderheid mogelijk zich te onttrekken van arbeid. In de plaats daarvan leefde ze van het surplus dat geproduceerd werd door de meerderheid. Onvermijdelijk had zo een kleine minderheid echter een speciale macht nodig om de meerderheid op haar plaats te houden. Op die manier ontstonden de eerste vormen van een staatsapparaat uit de verdeling van de samenleving in klassen. Deze vroege klassenverdeling tussen slaveneigenaars en slaven werd vervangen door andere vormen van klassenverdeling (leenheren en horigen onder het feodalisme, kapitalisten en arbeiders onder het kapitalisme). Maar zelfs tot op de dag van vandaag onder het kapitalisme was het steeds een minderheid die kon leven van het surplus dat geproduceerd werd door de meerderheid. Bij het kapitalisme hoort dus ook een specifieke vorm van staat, namelijk de burgerlijke staat.
Het kapitalisme heeft een progressieve rol gespeeld in de opbouw van de economie door te investeren tot op een punt dat het mogelijk zou zijn om voor de eerste keer deze archaïsche klassenverdeling uit de weg te ruimen. Aangezien het precies de taak is van het socialisme om deze verdeling af te schaffen, zal ook de staat in toenemende mate afsterven. Na de omverwerping van de burgerlijke staat door de socialistische revolutie zal de arbeidersstaat stilaan wegdeemsteren. Er is dan immers geen instrument meer nodig voor de verdrukking van de meerderheid door een minderheid. In plaats van de regering over personen komt het beheer over zaken en het leiden van de productieprocessen.
Als de staat onder het socialisme zal afsterven, waarom gebeurde dat dan niet in de Sovjetunie?
In Rusland had in 1917 een socialistische revolutie plaats, maar de staat is daar helemaal niet verdwenen. Marxisten kijken echter altijd naar de specifieke omstandigheden. De dictatoriale staat in de Sovjetunie is het gevolg van een politieke contrarevolutie steunend op een geprivilegieerde sociale laag van bureaucraten. Deze contrarevolutie versmachtte alle vormen van democratische controle en zelfbeheer van onderuit, zowel in de sovjets of raden als in de Communistische Partij. Deze ontwikkeling was mogelijk door het isolement van de Russische Revolutie (zie Waarom is socialisme in één land onmogelijk?), de burgeroorlog en de drastische daling van de politieke activiteit van de grote massa van arbeiders. Door het binnenvallen van verschillende westerse legers en de daarop volgende burgeroorlog heerste er in Rusland al snel een situatie van grote tekorten aan producten (voedsel, consumptiegoederen, productiegoederen). In een klassenmaatschappij zou een deel van de bevolking in zo'n situatie omkomen door de ontberingen, terwijl de heersende klasse nog altijd in luxe zou leven. De Russische arbeidersstaat ging daarentegen over tot rantsoenering zodat iedereen zijn deel kreeg. Onder deze omstandigheden werd het oude tsaristische staatsapparaat weer sterker. In zijn meesterwerk over het stalinisme, De verraden revolutie, legt Trotski uit dat daar waar tekorten zijn, rijen wachtende mensen staan, en waar er rijen wachtenden staan, heb je politie nodig om de orde te handhaven, en de politie zal zich vooraan in de rij bevinden. Als instrumenten van staatsrepressie zal de politie onvermijdelijk haar geprivilegieerde positie misbruiken. Bovendien was het grootste deel van de Russen analfabeet, maar om de rantsoenering en het beheer goed te laten verlopen waren er klerken nodig die alles konden optekenen. Zo moesten de bolsjewieken meer en meer een beroep doen op de bureaucratie die onder de Tsaar had gediend. De macht van de bureaucratie begon te groeien en Stalin werd uiteindelijk de belangrijkste verdediger van haar belangen. De overwinning van de bureaucratie zorgde ervoor dat de staat helemaal niet afstierf en dat op de duur het kapitalisme zelfs opnieuw werd ingevoerd.
Nochtans was de zege van de geprivilegieerde bureaucraten niet onvermijdelijk. Trotski en andere marxisten voerden een harde strijd hiertegen en vormde een Linkse Oppositie rond een programma van zowel economische, sociale als politieke maatregelen teneinde de democratie binnen het socialisme weer leven in te blazen. Deze maatregelen voorzagen bijvoorbeeld in de snelle industrialisering van het land, het herstel van tendens- en fractierecht binnen de partij, het toelaten van andere politieke organisaties, het afschaffen van alle privileges, een activering van de democratische sovjets, de uitbreiding van de socialistische revolutie naar andere landen, vooral dan in het sterker ontwikkelde Westen.
Waarom is socialisme in één land onmogelijk?
Eerst en vooral moet het socialisme gebaseerd zijn op een hoog niveau van productiviteit. Het meest ontwikkelde stadium van de productiekrachten onder het kapitalisme schept de materiële voorwaarden voor een overgang naar socialisme. Aangezien het grootste gedeelte van de huidige problemen in de wereld toe te schrijven is aan een ongelijke verdeling van middelen, bestaat de enige oplossing er in om meer dan genoeg te produceren en om deze productie op een democratische wijze te verdelen, zodat de mensen geen redenen meer hebben om anderen te onderdrukken. Nergens in de ideeën van Marx, Engels, Lenin of Trotski kan men iets terugvinden over het idee van socialisme in één land. Het marxisme heeft steeds een internationaal perspectief voor ogen gehouden.
De arbeidersklasse heeft gedurende de vorige eeuw in verschillende landen verschillende mogelijkheden gehad om een socialistische omvorming van de maatschappij door te voeren. Slechts één van deze pogingen, de Russische Revolutie van 1917, is uiteindelijk succesvol geweest, en dit succes was dan nog van korte duur. Deze revolutie in een onderontwikkeld land is er in geslaagd om in één keer meer dan duizend jaar van tsaristische autocratie omver te werpen. Het is echter nooit Lenins bedoeling geweest om het socialisme te beperken tot één land. Dat is onmogelijk omdat het socialisme een enorme toename in de productie vereist om tegemoet te komen aan de noden van de maatschappij. Dit vereist onvermijdelijk een internationale coördinatie. Bovendien kan het kapitalisme niet omvergeworpen worden in slechts één land. De revolutie moet en zal zich uitbreiden over meerdere landen en uiteindelijk over de hele wereld.
Door verschillende oorzaken (Rusland was een onderontwikkeld land, er brak een burgeroorlog uit na de revolutie, Rusland werd geconfronteerd met een buitenlandse interventie van 21 legers en geraakte volledig geïsoleerd) hing het voortbestaan van de revolutie al snel aan een zijden draadje. Zonder de hulp van revoluties in economisch meer ontwikkelde landen in Europa kon het socialisme in Rusland niet overleven. Indien de revolutionaire bewegingen in de rest van Europa succesvol waren geweest, hadden deze landen hun technologie, hun natuurlijke rijkdommen en hun menselijk potentieel kunnen samenvoegen zodat er geproduceerd kon worden voor iedereen. Op die manier zou de revolutie zich als een lopend vuurtje hebben verspreid. In werkelijkheid geraakte de revolutie echter geïsoleerd en degenereerde zij tot een bureaucratische dictatuur. Om dit te vermijden moet het socialisme internationaal zijn.
Hoe zal een socialistische maatschappij eruitzien?
Hoewel het onmogelijk is om een blauwdruk te geven van hoe een dergelijke maatschappij eruit zal zien, kunnen we toch zeggen dat deze vorm van sociale eigendom en sociale democratie het begin van het einde van de klassentegenstellingen en de sociale arbeidsdeling betekent. Wanneer de arbeidersklasse de macht neemt, zal zij enorme veranderingen aanbrengen in de wijze waarop de economie en de samenleving georganiseerd worden. Socialisme is ofwel democratisch, ofwel is het niets. Hiermee verwijzen we niet naar een formele democratie die enkel op papier bestaat (bv. de burgerlijke democratie, waar men om de zoveel jaar kan stemmen voor een parlement, dat dan de samenleving beheert in functie van de belangen van het kapitaal) maar naar een democratie waarin we allen niet alleen een volledig en actief aandeel hebben in verkiezingen, maar ook in de organisatie en het beheer van de gemeenschap, van de bedrijven en van de samenleving in haar geheel. Wanneer de moderne economie, de industrie, de wetenschap en de technologie in handen zijn van alle leden van de samenleving, dan zullen we in staat zijn om volledige tewerkstelling en een kortere arbeidstijd te realiseren. Hierbij verkrijgen we dan de tijd en de middelen om onze talenten volledig te ontplooien. Zonder de anarchie van de private eigendom en van het winstmotief zou het perfect mogelijk zijn om de welvaart van onze samenleving op vijf jaar tijd te verdubbelen én duurzaam te produceren.
De verkorting van de werkdag en een toename in de productiviteit van de samenleving vormen de voorwaarden voor het wegwerken van de klassentegenstellingen in de samenleving en dus voor het socialisme. Een socialistische samenleving is dus gebaseerd op het principe dat iedereen bijdraagt volgens zijn/haar mogelijkheden en krijgt volgens zijn/haar noden. Een dergelijke samenleving is geen Utopia maar is daarentegen het enige alternatief op een traag en pijnlijk verval in barbarij. Zo een samenleving zal echter niet automatisch ontstaan. Enkel een socialistische revolutie, wat een bewuste tussenkomst van de arbeidersklasse impliceert, kan een dergelijke verandering teweegbrengen. Dit vereist eerst en vooral de opbouw van een ervaren en geschoolde leiding.
(zie ook Wat met individualisme onder het socialisme?)
Wat met individualisme onder het socialisme?
Vele mensen baseren hun beeld van individualisme onder het socialisme op de manier waarop dit in het Rusland onder Stalin en het China onder Mao in de praktijk werd gebracht. Meteen wordt gedacht aan mensen die in uniform (Mao-pakjes) lopen en aan een almachtige staat waaraan de rechten en wensen van het individu ondergeschikt zijn, 'in het belang van de hele maatschappij'. In werkelijkheid waren het in die gevallen niet de belangen van de hele maatschappij die vervuld werden, maar de belangen van de kleine bureaucratische kliek die parasiteerde op de rug van de werkende klasse en op de rug van de genationaliseerde en geplande economie.
Deze bureaucratisering had een rampzalige invloed op alle verworvenheden van de revolutie in Rusland, en dit niet alleen op economisch vlak, maar op elk domein van het leven. De bureaucratisering had niet alleen verstikkende gevolgen voor de productie, maar ook op vlak van kunst, wetenschap en cultuur. De stalinisten waren als de dood voor mogelijke oppositie, ook voor de intellectuelen die ze niet onder controle konden krijgen en die dan ook vaak de dood werden ingejaagd. Individuele expressie werd afgeschilderd als contrarevolutionair. Zelfs cultuur werd onder het juk gebracht van de 'collectieve wil', die niet de wil was de samenleving maar van een handvol bureaucraten die wanhopig aan hun macht en privileges vasthielden. Niet alleen de economie maar álle domeinen van het leven hebben de zuurstof van de democratie nodig om tot bloei te komen.
De kapitalistische maatschappij waarin we vandaag leven is zogezegd individualistisch, en dit wordt als iets positiefs bestempeld. In werkelijkheid is de op winst gebaseerde maatschappij er een die hebzucht en egoïsme voortbrengt. Het is een samenleving die gebaseerd is op het idee van 'eten of gegeten worden'. Onder het kapitalisme zullen mensen alles doen om 'vooruit te geraken'. In naam van de winsten worden de talenten en vaardigheden van de grote meerderheid van de mensen verspild aan de lopende band of aan de werkloosheid. Vele mensen hebben geen recht op een baan, geen recht op degelijk onderwijs (dat meer en meer vermarkt wordt), geen recht op gezondheidszorg, de rechten die een noodzakelijke voorwaarde zijn voor een geciviliseerd bestaan, laat staan de rechten om hun potentieel en capaciteiten te realiseren.
De collectieve samenleving van het echte socialisme is er een waar de rechten van het individu voor de eerste maal zonder enige macht of dwang werkelijk tot ontplooiing kunnen komen. Het zal een maatschappij zonder grenzen zijn die gebaseerd is op het democratische beheer door de hele samenleving over alle aspecten van het leven, op basis van een economie van overvloed die al onze noden kan vervullen. Met moderne technologie kunnen we met relatief weinig inspanningen meer dan genoeg produceren voor alle noden en verlangens van de mensheid. Zo waren er vroeger bijvoorbeeld vele arbeiders nodig om een televisietoestel te maken. Door automatisering, robots en andere verbeteringen in efficiëntie, zijn er echter veel minder arbeiders nodig. Maar onder het kapitalisme vervangen de machines de arbeiders, die dan andere, gewoonlijk lager betaalde banen moeten zoeken of in de werkloosheid belanden. De overblijvende arbeiders moeten harder werken. Zo wordt enorm veel potentieel verkwanseld.
Onder het socialisme zullen technologische verbeteringen ten dienste komen van de mensheid. We zullen machines voor ons laten werken, en de tijd die we winnen door hun efficiëntie kan besteed worden aan andere bezigheden in het leven. We zullen bevrijd worden van het eentonige werk van de menselijke arbeid zoals nu het geval is onder het kapitalisme. We zullen tijd hebben om te ademen in het leven, om te studeren, te reizen, in contact te komen met andere culturen, om onze talenten tot bloei te laten komen.
De ontwikkeling van onze economie zal ons in staat stellen minder tijd aan repetitief en afstompend werk te besteden en deel te nemen aan de domeinen die vandaag voor ons afgesloten zijn door gebrek aan geld of door een overmaat aan werk. Kunst, wetenschap, muziek enzovoort zullen alle kunnen gedijen zodra ze vrijgemaakt worden van de beperkingen van de kapitalistische maatschappij. Hoeveel Shakespeares en Beethovens hebben er tot op heden geleefd? Nauwelijks een handvol. Of beter gezegd nauwelijks een handvol van wiens talenten we hebben kunnen genieten. En hoeveel meer zijn er gebonden aan de fabriek, het veld of het kantoor? Eens we komaf gemaakt hebben met het gedateerde private-winstsysteem en met de anarchie die dit in onze economie veroorzaakt, zullen niet alleen de rechten van het individu, van alle individuen, maar ook hun ambities en dromen de vrije hand gelaten worden. Nieuwe hoogtepunten in de menselijke cultuur zullen bereikt worden, en van deze toppen aan de horizon zullen nieuwe pieken opdoemen. Staand op de schouders van alle voorbije ervaringen, zullen mannen en vrouwen met kop en schouder boven de geschiedenis uitsteken. Met ons primitieve verleden achter ons en met een democratisch plan over hoe we onze rijkdommen en technologie aanwenden, zal de mensheid vrij zijn om zich te ontwikkelen en haar volle potentieel te bereiken als een geheel en als individuen.
Wat denken marxisten over terrorisme?
Het marxisme heeft steeds strijd gevoerd tegen de methodes van het individuele terrorisme (kapingen, bommen), net als tegen staatsterrorisme (de imperialistische bombardementen op Irak, Joegoslavië enzovoort). Individuele terreurdaden vervreemden de massa alleen maar van de zaak die je verondersteld wordt te propageren. Een markt bombarderen waarbij vrouwen en kinderen gedood worden, wekt bij de 'gewone mens' totaal geen sympathie op voor je zaak. Onze kracht en sterkte liggen in onze aantallen, niet in individuele daden.
Hoewel we zeker begrip kunnen opbrengen voor mensen die gefrustreerd zijn door de onderdrukkingen waaronder ze leven, hebben deze methodes niets gemeen met het marxisme en hebben ze historisch gezien bewezen niet in staat te zijn noemenswaardige veranderingen te brengen. Neem bijvoorbeeld de terroristische aanslagen van de PLO in Israël van de voorbije decennia. Deze bomaanslagen en kapingen hebben de eenheid tussen de werkende Joden en Arabieren tegen hun gemeenschappelijke onderdrukker – de heersende klasse, die hen verdeeld houdt om hen verder te kunnen onderdrukken – niet bevorderd. De heersende klassen in het Midden-Oosten willen geen echte vrede, ze willen enkel de spanning binnen de perken houden zodat ze hun zaken onbelemmerd kunnen voortzetten. Indien er echte 'vrede' was, zouden de arbeiders van alle volkeren en religies zich verenigen tegen de heersende klasse. De terroristische methoden van de PLO hebben het Palestijnse volk geen stap verder gebracht. Het was enkel na de Intifada (opstand) van de Palestijnse massa's dat de Israëlische heersende klasse de beweging begon te vrezen en toegevingen begon te doen.
Een ander voorbeeld is de oorlog in Tsjetsjenië. De echte reden voor de oorlog is dat het Russische leger het beu is door het Westen vernederd te worden na de val van de USSR (tientallen jaren geleden zou de NAVO nooit Ruslands bongenoot Servië gebombardeerd hebben!). Ze willen een voorbeeld stellen aan het Tsjetsjeense volk en aan de andere volkeren van de voormalige republieken (vooral in de Kaukasus en het gebied van de Kaspische Zee, die rijk zijn aan olie, gas enzovoort) wat er gebeurt als ze zich bemoeien met Rusland. Wat was het excuus dat gegeven werd voor de oorlog? Het terrorisme bestrijden. Zogezegd waren een aantal bombardementen op appartementen van werkende mensen uitgevoerd door Tsjetsjeense terroristen en dit is het excuus dat gebruikt wordt om een heel land met de grond gelijk te maken. Of de Tsjetsjenen deze appartementsblokken nu al dan niet bombardeerden doet er niet zoveel toe; het punt is dat individueel terrorisme culturele en etnische eenheid niet bevordert maar de heersende klasse veeleer een excuus geeft om de repressie op te voeren.
Hetzelfde geldt voor de aanslagen van 11 september 2001. In weerwil van de propaganda van Osama bin Laden hebben ze de zaak van de Arabische massa's helemaal niet gediend. Sindsdien heeft het Amerikaanse imperialisme zijn greep op het Midden-Oosten versterkt door Afghanistan en Irak binnen te vallen. De 'oorlog tegen het terrorisme' verschafte daarbij een goed alibi. Nog los van de duizenden onschuldige slachtoffers zijn de effecten van de (al dan niet uitgelokte) aanslag op de WTC-torens verschrikkelijk. Bush, die voordien een sterk bekritiseerde president was wegens de frauduleuze verkiezingen, kreeg plots de steun van de Amerikaanse bevolking om “het vaderland te verdedigen”, in werkelijkheid om de dominantie van het Amerikaanse imperialisme aan de rest van de wereld gewapenderhand op te leggen. Democratische rechten werden overal ter wereld aangetast onder het mom van 'antiterreurwetten'. In de VS werden stakingen verboden omdat ze “tegen het nationale belang ingaan” en bespioneert de politie vakbondsactivisten op basis van de antiterroristenwetgeving.
Het volgende uittreksel komt uit Leon Trotski's pamflet Waarom marxisten individuele terreur afwijzen:
“In onze ogen is individuele terreur ontoelaatbaar, juist omdat het de bewustwording van de massa's afremt, hen doet schikken in hun machteloosheid en hun blik en hoop doet wenden naar een grote wreker en bevrijder die op zekere dag zal komen en zijn missie zal voltooien. De anarchistische profeten van de 'propaganda van de daad' kunnen zoveel praten als ze willen over de verheffende en stimulerende effecten van terroristische actie op de massa's; theoretische overwegingen en politieke ervaring bewijzen het tegendeel. Hoe 'effectiever' de terroristische acties, hoe groter hun impact, des te meer reduceren zij de belangstelling van de massa's in organisatie en scholing van henzelf. De rook van de verwarring trekt echter op, de paniek verdwijnt, de opvolger van de vermoorde minister verschijnt op het toneel, het leven gaat verder op de oude manier, het rad van kapitalistische uitbuiting draait als vroeger; alleen de repressie van de politie wordt wreder en brutaler. En het uiteindelijke resultaat is dat in plaats van de ontvlamde hoop en kunstmatig aangewakkerde opwinding, apathie en disillusie verschijnt.”
Wat denken marxisten over guerrillastrijd?
Het ligt niet in de traditie van het marxisme om een beweging van boeren te ondersteunen die losstaat van de beweging van de arbeidersklasse, die van doorslaggevend belang is. De inspanningen en het werk van de marxisten dienen grotendeels geconcentreerd te zijn in de steden en onder het proletariaat. Uiteraard moet onder alle omstandigheden de strijd van andere onderdrukte klassen ondersteund worden.
Zoals Lenin uitlegde is guerrillastrijd de methode van de boeren en van het lompenproletariaat (verpauperde arbeiders, de armste en minst ontwikkelde lagen van de arbeidersklasse die door hun positie in de maatschappij gemarginaliseerd zijn op allerlei vlakken). Hoewel het enigszins begrijpelijk is dat guerrillabewegingen zich ontwikkelen in landen waar er zo goed als geen proletariaat is, is het fout guerrillastrijd te rechtvaardigen. Vandaag maakt het proletariaat in de meeste landen de grote meerderheid van de bevolking uit. India bijvoorbeeld heeft meer industrie dan haar vroegere koloniale overheerser Groot-Brittannië. Zelfs als boerenoorlogen zegevieren, kunnen ze alleen maar leiden tot een overwinning van bourgeois-bonapartisme (burgerlijke dictatuur) of proletarisch-bonapartisme (stalinisme). Ze kunnen nooit leiden tot een echte socialistische revolutie, die immers een bewuste beweging van het proletariaat vereist. Stedelijke guerrillastrijd tracht de beweging van het proletariaat te vervangen door studenten en lompenelementen, wat volledig ingaat tegen alle principes van het marxisme. Steeds weer eindigde dit in een catastrofe. Dat was de ervaring van Latijns-Amerika en andere continenten.
De taak van marxisten is niet alleen om de kapitalistische heerschappij omver te werpen, maar ook om de weg vrij te maken voor de socialistische toekomst van de mensheid. De vernietiging van het kapitalisme en grootgrondbezit in de voormalige koloniale landen is een immense stap voorwaarts die de maatschappelijke positie van de mensen verbetert. Maar precies door de hulpeloosheid van de boeren als klasse om zich te kwijten van de toekomstige socialistische taken, kan guerrillastrijd enkel zorgen voor nieuwe hindernissen. Gezien de machtsverhoudingen in de wereld en de crisis van het kapitalisme en imperialisme in de onderontwikkelde landen, kan de overwinning van boerenoorlogen leiden tot een vorm van gedeformeerde arbeidersstaat (stalinisme). Het kan niet resulteren in de bewuste controle van de arbeiders en boeren over de industrie, de landbouw en de staat.
Hoe zit het met Cuba, Che Guevara en Fidel Castro?
Meer dan dertig jaar na de brutale moord door het Boliviaanse leger (met steun van de CIA), blijft het gezicht van Che Guevara een van de meest herkenbare in de wereld. Hij hangt uit op posters in studentenkamers, er zijn talloze T-shirts met zijn gezicht op en ironisch genoeg lijkt de reclamewereld geld in Che te zien. Vooral onder jongeren blijft hij een icoon, en dat niet alleen in Latijns-Amerika, maar ook in het Westen. De Boliviaanse huurmoordenaars waren zodanig bang van Che dat ze na zijn dood zijn handen afhakten zodat ze konden bewijzen dat hij werkelijk dood was, waarna ze hem anoniem onder een weg begroeven. Ze vreesden dat Che zelfs na zijn dood een brandpunt zou kunnen zijn voor de revolutie.
De Cubaanse revolutie, die geleid werd door Fidel Castro en Che Guevara, was ongetwijfeld een stap voorwaarts voor de arbeidersklasse van Latijns-Amerika en de wereld. Wat was echter het programma van deze beweging? Wat was de sociale basis voor die revolutie? Om de gebeurtenissen in Cuba te begrijpen is het belangrijk in te zien welke rol de verschillende klassen spelen in de maatschappij, en het standpunt van het marxisme ten opzichte van guerrillastrijd.
Het Cuba van vandaag is een gedeformeerde arbeidersstaat, een regime van proletarisch-bonapartisme (stalinisme). Dit houdt in dat de economie genationaliseerd en gepland is, maar niet onder de democratische controle staat van het gewone volk van onderen uit, veeleer bureaucratisch van bovenaf. Ondanks de heroïsche strijd van het Cubaanse volk tegen het imperialisme moeten we objectief kijken naar de politieke en economische situatie om tot een marxistische klassenanalyse te komen.
Castro's aanhang verenigde zich rond een burgerlijk-democratisch programma en bestond hoofdzakelijk uit landbouwers, boeren en lompenproletariaat. Castro begon als een burgerlijke democraat en had als modelmaatschappij de Verenigde Staten voor ogen (Abraham Lincoln was een van zijn persoonlijke helden). De tussenkomst van de arbeidersklasse kwam er pas toen de strijd in haar laatste stadium verkeerde, toen Castro opmarcheerde naar Havana. Ter ondersteuning riepen de arbeiders een algemene staking uit. De val van Havana betekende de ineenstorting van het gehate leger en politie van het regime van Batista. De macht was stevig in handen van Castro's guerrilla's.
De evolutie van het regime naar een omverwerping van het kapitalisme en grootgrondbezit kwam er niet als resultaat van een bewust uitgedacht proces. Het waren integendeel de fouten van het Amerikaanse imperialisme die Castro tot onteigeningen dwongen. Aangezien 90 procent van de economie in handen was van de Amerikaanse kapitalisten, voerde de Amerikaanse heersende klasse een blokkade in op Cuba op een moment dat Castro enkel burgerlijk-democratische hervormingen doorvoerde. De monopolies, die aan het roer stonden van Cuba, waren gekant tegen de belastingen die Castro wou invoeren om aan geld te geraken voor zijn hervormingen. Hoewel deze belastingen lager waren dan de belastingen die ze betaalden aan het moederland, protesteerden ze woedend en zochten ze steun bij Washington.
Als vergelding voor de blokkade nam het Cubaanse regime Amerikaanse activa in bezit. Dit betekende dat negen tiende van de landbouw en industrie in handen van de staat terechtkwam. Het Cubaanse regime nationaliseerde dan ook maar het overblijvende tiende deel. Ze hadden het model van Joegoslavië, China en Rusland voor ogen en namen dit model als voorbeeld voor hun eigen regime. Nooit was er in Cuba enige vorm van arbeidersdemocratie. Het proletarisch-bonapartisme (stalinisme) van het regime wordt verpersoonlijkt door Castro en de bijeenkomsten op het Plein van de Revolutie, waar de enige bijdrage van het gewone volk is dat ze 'si' mogen zeggen aan Castro's oproepen. Cuba is door de jaren heen een eenpartijstaat gebleven zonder arbeiders- en boerenraden (sovjets) en zonder echte arbeiderscontrole over de industrie en de staat.
Het is dan ook logisch dat meer en meer zaken gebureaucratiseerd raakten. Dit was onvermijdelijk, gezien de isolatie van de revolutie en de manier waarop de revolutie zich ontwikkelde. De arbeidersmilitie is ontwapend en de verschillen tussen de bureaucraten en de werkende klasse worden nog steeds groter. De ontwikkeling van een staatsapparaat bovenop en onafhankelijk van de massa's is nog steeds aan de gang.
De heldhaftigheid van Guevara mag ons niet blind maken voor zijn theoretische tekortkomingen. De herhaling van een politiek à la Castro in de Latijns-Amerikaanse landen is een misdaad tegen de internationale arbeidersklasse. De literatuur van het marxisme staat vol verklaringen over de rol van de verschillende klassen in de maatschappij: die van het proletariaat, de boeren, de kleinburgerij en de bourgeoisie. Toen Che in Bolivia vermoord werd, zat hij in de jungle met een handvol boerenguerrillero's. Tezelfdertijd begon de Boliviaanse arbeidersklasse zich te roeren en mobiliseerde ze massaal in de steden. Marxisten richten zich tot de werkende klasse omdat zij de enige kracht op aarde is die de mensheid naar het socialisme kan leiden. Een boerenoorlog kan nooit tot een hoog niveau van bewustzijn leiden, precies door de aard van de strijd die gevoerd wordt (zie Wat denken marxisten over guerrillastrijd?).
Ondanks haar tekortkomingen en aberraties is de geplande economie een uiterst progressieve stap voorwaarts die de levenskwaliteit van de plaatselijke bevolking heeft doen stijgen in vergelijking met de meeste andere delen in Latijns-Amerika. Sinds de val van de USSR heeft Cuba het moeten stellen zonder de aanzienlijke hulp die het voorheen kreeg. Het gebrek aan democratie en de schaarste aan basisproducten (grotendeels te wijten aan het criminele embargo dat opgelegd wordt door het Amerikaanse imperialisme) zorgen ervoor dat de jongere generatie sceptischer staat tegenover het regime. De oudere generatie blijft grotendeels loyaal omdat ze weten hoe het leven eruit zag toen het land nog gedomineerd werd door de landheren en het imperialisme. Als ze bovendien rond zich heen kijken naar de naburige landen, dan worden ze er direct aan herinnerd hoe het leven eruit zou zien indien het kapitalisme opnieuw ingevoerd zou worden.
Socialisten over de hele wereld hebben de plicht de Cubaanse revolutie te verdedigen tegen de pogingen van het Amerikaanse imperialisme om ze te vernietigen, net zoals ze zich moeten verzetten tegen de pogingen van het Europese kapitalisme om de heerschappij van het kapitaal stap voor stap door te voeren. Tegelijkertijd moeten we uitleggen dat een echt socialisme niet tot stand kan worden gebracht zonder werkelijke arbeidersdemocratie en bovenal dat het socialisme niet in één land, laat staan op één enkel eiland, opgebouwd kan worden. De grootste bijdrage die we kunnen leveren om de verworvenheden van de Cubaanse revolutie te verdedigen is daarom te vechten voor het socialisme in onze eigen landen.