De SP.a heeft een voorstel voor een nieuwe beginselverklaring. Ambitieus wordt er gesproken van een vervanger voor het beroemde Charter van Quaregnon. Die beginseltekst, goedgekeurd bij het ontstaan van de socialistische beweging in 1894, trotseerde de tijd en twee wereldoorlogen en bleef tot 1979 de basistekst van de socialisten. Een vrij ambitieus plan dus. Positief ook dat men terug over ideologie wil praten. Het heeft de socialisten en de arbeidersbeweging in het algemeen de laatste tijd zeker aan ambitie ontbroken. De manier waarop SP.a voorzitter Bruno Tobback de tekst voorstelde zal ook velen hoopvol gestemd hebben. De SP.a zou opnieuw ongegeneerd links zijn. Terecht rekende Tobback af met het Duitse model en zijn zogenaamde mini-jobs of hamburgerjobs. Hij stelde dat iedereen die werkt, zijn rekeningen moet kunnen betalen met zijn loon. Niet revolutionair maar zeker niet overbodig in deze tijden.
Goed ook dat Tobback gas terug neemt in het hoofddoekenverbod en zegt dat het hem helemaal niet stoort dat hij aan een loket wordt bediend door iemand met een hoofddoek. Hij neemt zo afstand van Patrick Janssens zaliger en zijn soortgenoten. Beter was geweest om toe te geven dat het hoofddoekenverbod een slag in het gezicht was van de moslimgemeenschap; dat het geenszins de emancipatie van de moslimvrouwen bevorderde, wel integendeel. Maar kom, zoals zo velen waren wij mild gestemd en bereid elke vooruitgang te verwelkomen. Toen we de teksten zelf doornamen keerde die stemming echter. Om te beginnen gaat het om een dik pak tekst, in totaal zo’n honderd bladzijden. Het Charter van Quaregnon bundelde alle essentiële programmapunten van het socialisme op een vel papier, wat het voor de miltanten duidelijk en overzichtelijk maakt. De verschillende hoofdstukken van de nieuwe tekst beginnen met een analyse die meestal scherp en to the point is. Helaas zijn de resoluties die daarop volgen dikwijls veel minder overtuigend. Wie de moeite doet de 100 bladzijden door te nemen zal merken dat de kwaliteit danig varieert naarmate het ontwerp. De resoluties over gezondheidszorg bijvoorbeeld zijn doorgaans zeer raak. In principe wordt er gekozen voor een gezondheidszorg die openbaar is (geen rol voor “de markt”) en zoveel mogelijk gratis.
Maar hoe moet dat betaald worden, denk je dan onmiddellijk en zo kom je terecht bij het hoofdstuk economie, dat helaas veel minder overtuigend is. De economische recepten die de ontwerptekst aanbiedt blijken doorgaans niet meer te zijn dan wat gerommel in de marge. In de inleiding stelt men: “België moet een fiscaal paradijs worden voor mensen die werken en voor ondernemers die jobs creëren”. Maar in de concrete resoluties die volgen komt men niet verder dan een “vermogensaanwasbelasting” (geen vermogensbelasting), durft men zelfs niet spreken over de afschaffing van de notionele interestaftrek (enkel “de excessen verder beperken”). Nog erger: als het bijvoorbeeld gaat over de loonhandicap tegenover onze buurlanden wordt de rechterzijde ronduit nagepraat. Er staat o.a. “De inspanningen om loonstijgingen te beperken tot de index, moeten dan ook een tijd worden volgehouden tot de loonhandicap weggewerkt is en er opnieuw economische groei is”. Met zulke standpunten stelt men zich volledig op aan de kant van het kapitaal en lijnrecht tegenover de vakbonden.
Er is dus werk aan de winkel voor de linkerzijde in de aanloop naar het congres. De beginselverklaring moet in eerste plaats duidelijk maken dat we nooit verlost zullen worden van ongelijkheid en uitbuiting als de voornaamste hefbomen van de economie niet in handen komen van de gemeenschap. Het Charter van Quaregnon maakte dat al van de eerste zin duidelijk. Eigenaardig genoeg klinkt de voorstelling van de tekst door Tobback beter en progressiever dan de tekst zelf. Bovendien zijn de analysen van de problemen veel beter dan de eigenlijke resoluties die voor oplossingen zouden moeten zorgen. Gelukkig kunnen resoluties geamendeerd worden.
Toen Tobback de tekst aan de media voorstelde werd hij voortdurend de vraag gesteld of deze tekst de bedoeling heeft de SP.a langs de linkerkant af te schermen tegen de concurrentie van de PVDA. Hij werd er kregelig van. Wij zien het anders. Ongetwijfeld heeft de SP.a bijgeleerd, o.a. van “Hoe durven ze”, het uitstekende boek van Peter Mertens. De analyses van het “Duitse model” die zij maken zijn bijvoorbeeld volledig gelijklopend. Daar is natuurlijk niets mis mee, het zou meer moeten gebeuren dat de linkerzijde open staat voor mekaars analysen. Analyseren en oplossingen aanreiken zijn echter twee verschillende dingen. Ook de PVDA heeft de neiging enkel fiscale oplossingen te zoeken zonder aan de kern van het probleem te raken. “De rijken doen betalen” is misschien een populaire slogan, maar ook een onduidelijke. Want wie zijn die rijken? En zoals het ABVV het in betere tijden altijd stelde: wij willen geen groter deel van de koek, wij willen de hele bakkerij. Dat gaat vooral over de grote ondernemingen. We willen trouwens niet alleen hun geld maar ook hun greep op heel de wereldeconomie. Moeilijk? Uiteraard. Onmogelijk? Toen in 2008 alle grote banken als bedelaars bij de Belgische staat kwamen aankloppen, was het relatief gemakkelijk geweest om de volledige banksector in België te nationaliseren. Dat had een essentiële hefboom kunnen zijn voor een ander beleid. Uiteindelijk werd enkel Dexia genationaliseerd. De rendabele tak moet nu onder de naam Belfius verder concurreren met de kapitalistische banken en is dus in hetzelfde bedje ziek: te weinig kredieten voor kleine ondernemingen en de spaarders worden uitgemolken. Het bankwezen nationaliseren is niet genoeg.
Socialisme zoals het door zijn stichters werd voorgesteld, brengt een omwenteling in alle vormen van de samenleving op gang: democratische besluitvorming, rechtspraak, sociale zekerheid enzovoort. Het is de opdracht van de jongere generaties om dit programma aan te passen aan de enorme mogelijkheden die wetenschap en techniek in de 21e eeuw bieden. Jonge generaties die zich trouwens niet zullen laten overtuigen met halfslachtige voorstellen.