In de nacht van 3 op 4 april 1979 werd Zulfiqar Ali Bhutto geëxecuteerd in de gevangenis van Rawalpindi. Een doodsbang staatsapparaat, onder leiding van de brutale dictator Zia ul Haq, zorgde voor de uitvoering van de moord. Twee jaar eerder hadden de heersende klasse en het imperialisme samengespannen met generaal Zia om Ali Bhutto af te zetten door middel van een militaire staatsgreep. In de daaropvolgende maanden en jaren werd Bhutto opgesloten, gemarteld en uiteindelijk vermoord.
Bhutto had de meest radicale hervormingen doorgevoerd in de geschiedenis van Pakistan, nadat de heersende klasse zich door de gebeurtenissen verplicht zag hem in december 1971 de macht af te staan. Zijn beleid ging in tegen de belangen van de kapitalisten, de landeigenaars en het imperialisme.
Bhutto mag dan wel fysiek geëlimineerd zijn, maar zijn erfenis blijft een wezenlijke factor in de Pakistaanse politiek. Zijn politieke erfenis wordt echter sterk vertekend door de kliek die momenteel aan het hoofd staat van zijn partij en die in zijn naam regeert.
Het politieke denken van Bhutto evolueerde. In zijn studentenperiode werd hij beïnvloed door de revolutionaire golf van na de Tweede Wereldoorlog, vooral in de ex-koloniale wereld. Hij radicaliseerde verder aan Harvard toen hij één van de boeken las die zijn vader hem had opgestuurd, Het Communistisch Manifest van Karl Marx en Friedrich Engels.
Bij zijn terugkeer naar Pakistan werd hij al snel geïntroduceerd in de politiek van de elite en trad hij toe tot de regering van Sikandre Mirza en het militaire regime van Ayub Khan. Hij werd minister van buitenlandse zaken, maar kwam al snel in botsing met Ayub en werd afgezet.
Dit conflict met de militaire dictator kwam op een cruciaal moment, aangezien een massale revolte in de maak was. Hij vormde de Pakistan People's Party (PPP) in november 1967 en minder dan een jaar later barstte de revolutionaire beweging van de jeugd en de arbeiders uit met vulkanische kracht.
Het programma van de PPP was bij haar oprichting de traditionele linkse partijen in Pakistan ver vooruit. De PPP stond voor een socialistische revolutie, in tegenstelling tot het democratische programma dat naar voren werd geschoven door de rest van de linkerzijde. Dit sloot goed aan bij de aspiraties van de revolutionaire massa's die een omverwerping van het kapitalisme en een omvorming van de eigendomsrelaties in de maatschappij nastreefden. De arbeiders, boeren en jongeren controleerden de straten, de bedrijven en de landerijen. De imperialisten en hun onderdanige elites huiverden. Ze trokken zelfs ten oorlog in een poging om de revolutie te doen ontsporen, maar een nieuwe revolutionaire golf was het enige gevolg. De politiek van Bhutto en de PPP in deze periode van massale strijd tussen 1967 en 1972, gebaseerd op de onverzoenbaarheid van klassetegenstellingen en revolutionair socialisme, creëerde de politieke erfenis van Bhutto die overleefde als een traditie onder de verdrukten.
De PPP, die geen bolsjevistische partij was, ontwikkelde echter geen netwerk van kaders en was daarom niet in staat om de burgerlijk staat te vervangen en omver te werpen. Om de revolutie op een afstand te houden, werd de PPP daarom aan de macht gelaten binnen het staatsapparaat en het economische systeem van de bestaande orde. Ondanks de radicale hervormingen werd de PPP-regering daardoor tussen 1971 en 1977 opgezogen door de logica van de kapitalistische staat. Maatregelen ingezet vanuit het staatsapparaat, zoals het nucleair programma, de militaire agressie in Baluchistan en de religieuze wetten, leidden tot de versterking van het establishment. De ironie van de zaak is dat de huidige PPP-leiding net deze maatregelen citeert als 'de erfenis van Bhutto'.
Naarmate Bhutto meer toegevingen deed om een compromis te bereiken, namen de reactionaire aanvallen tegen de PPP-regering toe. De kapitalisten zorgden voor inflatie en de regering werd al snel overspoeld door een crisis. In 1977 begon de rechterzijde, gesteund door de CIA, een beweging om Bhutto omver te werpen.
Nadat Bhutto was afgezet door de militaire coup, maakte hij in de gevangenis zijn politieke balans op. Zijn conclusie was die van een klassengevecht tot de finish. In zijn laatste boek "If I am assassinated", zijn politieke testament, schreef hij: "Deze pijnlijke ervaringen zijn het gevolg van het feit dat ik een eerbaar en onpartijdig compromis zocht tussen tegengestelde belangen. Het lijkt erop dat de les uit deze coup d'état is dat een compromis, een modus vivendi, een utopische droom is... De klassenstrijd is onverzoenbaar en het moet leiden tot de overwinning van de ene klasse over de andere. Wat ook de tijdelijke nederlagen zijn, de strijd kan alleen leiden tot de overwinning van één klasse. Dit is het teken aan de wand."
Dit is de echte nalatenschap van Bhutto. Ze werd verraden door de latere, middelmatige, leiders van de PPP. De meeste leiders en ministers van de PPP zijn vandaag telgen uit de beruchte 22 elitaire families tegen wie Bhutto zijn revolutionaire kruistocht was begonnen. Zelfs sommige politieke protégés van Zia ul Haq, die verantwoordelijk was voor de gruwelijke moord op Bhutto, worden vandaag gesteund door het zittende regime. Bhutto's beleid van nationalisaties wordt publiek veroordeeld door een eerste minister "van de PPP" en de socialistische idealen van de partij worden geridiculiseerd door deze parvenu's. Ze organiseren een plundering van de massa's met een stortvloed aan kapitalistische maatregelen.
De verdrukte massa's zullen echter geen afstand doen van de socialistische grondbeginselen van de partij. De sterkte van de PPP ligt bij de massa's die de partij zien als een instrument voor hun emancipatie. Een revolutionaire beweging, wanneer ze uitbarst, zal een echte marxistisch-leninistische leiding creëren die noodzakelijk is om de onvoltooide revolutie van 1968-69 af te werken in de vorm van een socialistische overwinning.
Bron: The Daily Times