Indien de oorlog van de VS in Irak al een overwinning te noemen valt, dan mag men van geluk spreken dat het geen nederlaag is geworden. Vijf maanden na het officiële einde van ‘de belangrijkste militaire operaties’ in Irak zinkt het Amerikaanse leger steeds dieper weg in een moeras. Van heropbouw is er nauwelijks sprake: de elektriciteitsbevoorrading is zwak, onbestaande of regelmatig onderbroken. De toevoer van drinkwater is onbetrouwbaar en de telefoonlijnen gestoord of gebroken. Irak is ook gespeend van een democratische regering. De Nationale Irakese Raad is een poppenkast waarvan de VS-ambtenaren en -militairen de touwtjes in handen hebben. Geen enkele belangrijke beslissing wordt genomen zonder de goedkeuring door het schaduwkabinet van de Amerikaanse proconsul Paul Bremer. Vroeger noemde men zoiets een protectoraat.
Duizend Irakese doden per week
Erger nog is de plotse uitbarsting van criminaliteit en geweld in de belangrijkste steden van het land. Oude vetes worden gewapenderhand uitgevochten, overvallen op winkels, banken en voorbijgangers zijn legio geworden. Hoeft dit te verwonderen wanneer 50 procent van de bevolking zonder werk zit? Het hele sociale weefsel van Irak is verscheurd na twee golfoorlogen en twaalf uitputtende jaren van een moordend embargo. Het land is zo herleid tot een reusachtig filmdecor voor een nieuwe Mad Max-film. De legerpatrouilles van de Amerikaanse en Britse bezetter zorgen ook voor hun deel van de onveiligheid. Zo werd onlangs een Irakees trouwfeest onder vuur genomen toen onwetende en gespannen Amerikaanse GI’s de traditionele vreugdeschoten in de lucht met een guerrilla-aanval verwarden. Resultaat: verschillende feestgangers werden verwond. In de stad Fallujah werden tien Irakese politieagenten gedood in een vuurgevecht met Amerikanen. De journalisten ter plaatse die op onderzoek gingen in het ziekenhuis van de stad, werden plots verrast door de komst van een aantal zwaar verwonde kinderen. De uitleg luidt dat een Amerikaans pantservoertuig op hen het vuur geopend zou hebben nabij een palmboombos.
We spreken dan nog niet over de dagelijks brutale ‘raids’ van de bezettingstroepen op huizen in de buitenwijken van Bagdad en het aantal Irakezen dat beschoten wordt aan controlepunten bij kruispunten of gebouwen. De Britse onderzoeksjournalist Robert Fisk vertelt over de hoeveelheid doden als gevolg van geweldpleging in Irak. “In Bagdad worden dagelijks zeventig mensen in het dodenhuisje gebracht die gestorven zijn aan kogelwonden. In Najaf zijn dat er zo’n twintig à dertig per dag Indien je ervan uitgaat dat de telling in Najaf typerend is voor het dodental in twee of drie van de grootste steden, en je voegt hierbij de dagelijkse dodentol van Bagdad en je vermenigvuldigt deze som nog eens met zeven, dan kom je op 1.000 Irakese burgers die wekelijks gedood worden. Dit is waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijkheid,” voegt Robert Fisk hieraan toe in The Independent van 16 september 2003.
Geen bevrijders maar bezetters
De Amerikaanse legeraanvoerders hebben het uiteindelijk wel moeten toegeven na de langdurige pogingen het te blijven ontkennen. De sporadische aanvallen op hun troepen in de maand mei zijn nu uitgegroeid tot een heuse guerrillaoorlog tegen hun soldaten. Overal worden de ‘bevrijders’ meer en meer onthaald als ‘bezetters’. Dat zijn ze natuurlijk ook. Omgekeerd ook zien de buitenlandse soldaten in Irak de plaatselijke bevolking als deel van de ‘vijand’. De gewapende Irakese weerstand tegen de bezetters neemt de proporties aan van een oorlog van nationale bevrijding.
Het staat nu vast dat er vandaag meer soldaten zijn omgekomen na het ‘einde’ van de oorlog dan ‘voor’ de oorlog. Maar net zoals tijdens de oorlog van Vietnam of de strijd van het Franse leger tijdens de onafhankelijkheidstrijd in Algerije in de jaren ’50, wordt de hele waarheid niet verteld. Een onderzoek van de Washington Post begin september komt tot het besluit dat veel verwonde soldaten gewoon niet vermeld worden in de dagelijkse persberichten van de legertop. Het aantal gewonden zou volgens een interne richtlijn enkel maar vermeld kunnen worden wanneer er ten minste één à twee soldaten zijn omgekomen. Dit doet de scherpzinnige reporter van het Amerikaanse blad besluiten dat dagelijks gemiddeld tien Amerikaanse soldaten gewond raken ‘in actie’. In de States bestaat er zelfs een gespecialiseerde website, Iraq Bodycount, die het aantal slachtoffers langs beide kanten op de voet berekent.
De aanslagen tegen de ambassade van Jordanië, het hoofdkwartier van de VN en tegen de heilige plek van de sjiieten in Fallujah duiden op een aangewakkerd terroristisch gevaar. Was die oorlog tegen Saddam Hoessein echter niet bedoeld om de wereld te beschermen tegen het terrorisme? George Walter Bush, president van de Verenigde Staten, heeft Irak begin september beschreven als het ‘centrale front’ van de ‘oorlog tegen het terrorisme’. Is dit wel de echte motivatie voor de oorlog in Irak? De officiële verantwoording voor deze oorlog komt meer en meer in het gedrang nu er nog steeds geen spoor gevonden is van de massavernietigingswapens. Duizend vierhonderd specialisten zoeken dag en nacht in alle uithoeken van het land naar deze wapens. Het voormalige hoofd van de even voormalige VN-wapeninspecteurs, de cynische Hans Blix, beweert nu dat er geen wapens van dat type meer zijn, als er ooit al geweest zijn. De onthullingen van de wapenspecialist Dr. Kelly in Groot-Brittannië voor de zomer wijzen in dezelfde richting: de officiële rapporten hierover zijn vervalst om zo de publieke opinie naar de hand te zetten.
Voorwendsels voor oorlog verdampen
De rechtvaardiging voor de oorlog valt nu dus aan diggelen. De voormalige rechtse Labour-minister Michael Meacher kan het wel weten. Hij nam in juni dit jaar uit de Blair-regering ontslag uit protest tegen de oorlog. Begin september publiceerde hij wat wij al lang wisten en geschreven hebben. “De wereldoorlog tegen het terrorisme is een mythische naam die gegeven wordt aan een ruime operatie die de heerschappij van de VS over de wereld tot doel heeft, onder andere door middel van de fysieke controle over de oliebronnen.” Dit staat zwart op wit in The Guardian van 6 september.
Nu de echte motivatie achter het oorlogsgeweld in Irak op de voorgrond komt, begint het tij te keren. De Amerikaanse publieke opinie is aan het wankelen. Twijfels over het hele opzet beginnen door te sijpelen in de poriën van de maatschappij. Peilingen helpen ons die veranderingen te volgen. Naar aanleiding van de herdenking van de aanslagen van 11 september zorgde een opiniestudie voor de nodige opschudding. Vierenzestig procent of twee derde van de Amerikanen denken dat de Amerikaanse militaire aanwezigheid in het Midden-Oosten het risico voor terroristische aanslagen vergroot; 77 procent of drie vierde van de ondervraagden denkt dat het negatieve imago van de VS in de moslimwereld en de vijandschap die dat teweegbrengt de rekrutering van terroristen in de hand werkt; 54 procent oordeelt dat het buitenlandse beleid te arrogant is (1).
De populariteit van Bush Junior is ook aan het dalen. Ten eerste zijn de Amerikanen, ondanks de blijvende paranoia voor aanslagen, bezorgder over de toestand van de economie en hun jobs dan ooit. Een Gallup-peiling deze maand duidt aan dat slechts voor 12 procent van de bevolking het risico voor aanslagen het grootste probleem is van het land. Achtenveertig procent of bijna de helft denkt dat de economische toestand het meest zorgen baart. Op dat terrein vinden de Amerikanen dat Bush erbarmelijk presteert. Slechts 32 procent ziet de begroting van Bush zitten (dat is na drie beurten van massale belastingsverlagingen voor de rijksten), en nauwelijks 38 procent keurt zijn gezondheidsbeleid goed. Belangrijker is dat meer en meer stemmen opkomen voor de terugtrekking van de troepen. In de eerste plaats willen de families van Amerikaanse soldaten in Irak hun verwanten naar huis. Een peiling in Groot-Brittannië wees onlangs uit dat de meerderheid van de Britten hun soldaten snel uit Irak wil.
Bring the troops back!
Gezinnen van soldaten in het Amerikaanse leger organiseren zich ook. Verschillende websites wijzen dat aan. Neem bijvoorbeeld de volgende twee: Bring Them Home Now! en Military Families Speak out. Ook de Latino’s en de zwarten organiseren zich. Zo’n 40.000 VS-soldaten aan het front in Irak hebben de Amerikaanse nationaliteit niet. Het zijn de zogenaamde ‘Greencarders’, namelijk migranten met een verblijfsvergunning die het leger echter zijn ingetrokken met de hoop op onderwijs, inkomen en de Amerikaanse nationaliteit. Een aantal van deze jongeren die in Irak hebben gevochten, kregen onlangs dan ook een Amerikaans paspoort, zij het postuum. Hun wanhoop wordt op een cynische manier gemanipuleerd door de rekruteringsagenten. In deze oorlog zijn ze wat we ‘kanonnenvlees’ noemen: de soldaten die het eerst sterven omdat ze naar de eerste en gevaarlijkste linies worden gestuurd. Dit was overigens net zo in Vietnam. Toen waren 40 procent van de GI’s in de Aziatische jungle zwarten, veel meer dan hun aandeel in de Amerikaanse maatschappij. Een van de slogans van de ‘Latinos tegen de oorlog’ (Latinos contra la guerra ) is dan ook "Rekruteer ons in de uniefs maar niet in jullie kazernes". Op 25 oktober bereidt de Amerikaanse anti-oorlogsbeweging zich voor op een heuse mobilisatie voor de terugkeer van de troepen uit Irak.
Tijdens de brandende zomer hebben niet weinig Amerikaanse soldaten zich uitgelaten in de pers over hun gemoedstoestand in Irak. Velen willen zo snel mogelijk naar huis. Omdat ze gedemoraliseerd zijn door de lange afwezigheid uit hun families en geschokt zijn door het weinig joviale onthaal van de Irakezen, denken veel soldaten maar aan één ding: wij willen terug naar huis, want wij hebben hier niets te doen. Ondanks de disciplinaire maatregelen – dit zijn er eigenlijk niet veel uit schrik voor nog meer onrust in het leger – en de censuur is de muitende stemming niet geluwd. Rumsfeld, minister van Defensie, schrapte onlangs op het laatste moment een ontmoeting met Amerikaanse soldaten in Irak uit vrees voor een ‘communicatieflop’. Hiermee werd bijvoorbeeld gedacht aan ongedisciplineerd boegeroep van de soldaten.
Nog grotere onzekerheid
Nu hebben de Amerikaanse imperialisten een klein probleem dat alsmaar groter en groter wordt. Ze willen wel, maar slagen er niet in om Irak echt onder knoet te houden. Ze controleren nauwelijks de steden, en al zeker niet de grote communicatiewegen en de grenzen. Het Midden-Oosten is in plaats van een veiligere plek op de aarde een gevaarlijkere zone geworden. Syrië heeft nauwere banden gesmeed met de Hezbollah in Libanon, die weer mogen komen oefenen op haar grondgebied. In Iran is het kernwapenprogramma versneld in werking gesteld en de ‘wegenkaart voor de vrede’ tussen de Palestijnen en Israël blijkt een weg die naar de afgrond leidt.
Het antwoord in Washington luidt doodsimpel maar even doodserieus: er moeten meer troepen komen. Herinneren we ons nog wat Rumsfeld antwoordde op de vraag van de legerchef voor een troepenmacht van 200.000 soldaten aan het begin van de oorlog? “Totally unreasonable,” klonk het! Vandaag zijn er 136.000 Amerikaanse soldaten in Irak. Hierbij moeten er nog 10.500 uit Groot-Brittannië geteld worden, met nog eens 15.500 uit 29 andere landen. In augustus eiste de legerleiding een extra 30.000 soldaten. De reden hiervoor is niet alleen om zo de slag tegen de guerrilla te willen winnen en de grenzen af te grendelen. Verrassend is eveneens dat het Amerikaanse leger er maar niet in slaagt de bestaande troepenmacht te vervangen door nieuwe en frisse troepen. Veel soldaten werd beloofd dat ze slechts zes maanden in het Midden-Oosten zouden verblijven. Een jaar later zijn ze er nog steeds. De kosten van de militaire operatie en de bezetting rijzen ook de pan uit. Vandaar dat Bush de VN en de internationale gemeenschap weer heeft ontdekt. Bush en zijn diplomaten hebben nu hun mond vol over een verhoogde rol voor de Verenigde Naties.
Haviken versus vredesduiven?
Dankzij de stemming van een nieuwe resolutie over Irak in de Veiligheidsraad hopen de Verenigde Staten de militaire en financiële lasten van de bezetting te delen. Weinig landen staan echter te popelen, vooral ook omdat de Amerikanen de kosten wel willen delen, maar de touwtjes op het militaire, politieke en economische vlak in handen willen houden. Is het te verwonderen dat tot nu toe hoofdzakelijk Londen meer troepen heeft beloofd? Frankrijk daarentegen, dat in de tijd van Saddam tot de belangrijkste handelspartners behoorde van Irak, ziet dit niet zitten.
Laat er echter geen verwarring bestaan over de redenen van deze tweespalt tussen het door Washington geleide kamp en het door Parijs geleide kamp in de wereld. Hier is geen sprake van een tegenstelling tussen oorlogshaviken en vredesduiven. Indien de Franse president Chirac aandringt op een snelle overheveling van de bezettersmacht naar een soeverein Irak, dan is dit met de hoop op deze manier weer toegang te krijgen tot de gulle oliecontracten van voor de oorlog. Dit is, samen met het diplomatieke voordeel in het Midden-Oosten van een dergelijk standpunt, de enige motivatie achter het internationale beleid van Frankrijk.
Vandaar dat Frankrijk en andere landen aandringen op het einde van het ‘unilateralisme’. Dit is het internationale beleid van de VS dat slechts eenzijdig vanuit de belangen van Washington vertrekt. Het multilaterale alternatief van Frankrijk moet ervoor zorgen dat de buit ‘eerlijker’ verdeeld wordt onder de grootmachten. Dit multilateralisme is ook het vaandel waaronder een groot gedeelte van de vredesbeweging, socialisten en communisten ten strijde trekken tegen Bush’ avonturen. Het is niet het alternatief van de marxisten.
Plundering van het land wordt nu toegelaten door de wet
Ondertussen heeft de Nationale Irakese Raad beslist alle sectoren van de economie open te stellen voor buitenlandse investeringen. Onder Saddam was dit niet toegelaten en werden de winsten ook met 45 procent belast. Nu kan 100 procent van de economische activiteit in de handen vallen van buitenlandse economische en financiële groepen. Een uitzondering geldt echter voor de sector van de grondstoffen van Irak. Volgens ons is dit slechts een tactisch uitstel van de privatisering van de oliesector. Er bestaan verschillende redenen voor dit uitstel. Een onmiddellijke uitverkoop zou voor te veel kwaad bloed zorgen bij de Irakezen en in de Arabische wereld. Ook is het mogelijk dat de VS en Groot-Brittannië een troef in handen willen houden ten opzichte van Rusland en Frankrijk, die de eerbiediging van de met Saddam getekende contracten eisen. Zo hopen ze Rusland misschien nog over de schreef te trekken voor militaire hulp in ruil voor een deel van de oliekoek. Op dezelfde manier kan Frankrijk vermurwd worden tot meer inschikkelijkheid in de VN-Veiligheidsraad.
Tevens wordt het nu mogelijk om de winsten, dividenden en andere ‘royalties’ probleemloos te repatriëren naar het buitenland. Tot in december geldt er een volledige vrijstelling van belastingen op winsten. Daarna zal er slechts een luttele 15 procent afgeroomd worden. Ook zal de Irakese grondwet de vrijhandel waarborgen. Het economische beleid van Irak wordt dus volledig afgestemd op de belangen van het Amerikaanse imperialisme. De militaire bezetting van Irak was net voor de zomer al gelegaliseerd door de Verenigde Naties. Nu wordt ook de plundering beschermd door de wet.
De twee oorlogen van de VS, in Afghanistan en in Irak, geven de indruk dat het Amerikaanse imperialisme zeer machtig is. In zekere zin is dat natuurlijk waar. Maar in een andere zin ook weer niet. Het is een reus op lemen voeten. Het zwakke punt van het Amerikaanse imperialisme is niet alleen de verzetsstrijd van de Irakezen. De achillespees van Bush, Blair en consorten is de eigen bevolking, en dan vooral de arbeidersklasse en de jeugd. Deze beginnen zich te keren tegen Bush. De rebellie in de rangen van de Labour Party en de vakbonden moet Blair de stuipen op het lijf jagen. We staan echter slechts aan het begin van zo’n beweging. Het belangrijkste is evenwel dat de beweging begonnen is. Als het zo verder gaat, dan zal Bush de geschiedenis in gaan als de meest gehate president aller tijden. De Britse premier Blair zal herinnerd worden als zijn klein gehoorzaam schoothondje.
(1) studie van het Program on International Policy Attitudes van de Maryland University