Uit De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon, 1953, p. 107:
"Want zie nu eens naar de partij der socialen en der ultrasocialen waarvan sommigen zich aan het kapotwerken zijn, waarvoor de kleine militant in regen en wind aan het colporteren is, waarvoor ik aan het schrijven ben dat mijn vingeren soms stijf staan van kramp...en al die opofferingen, die heldenmoed en kramp in de vingeren zijn nutteloos... want hun politiek schommelt steeds verder van partijbelang naar personenbelang (...) dat er er boven de partijen uit een partij der eerlijken zou moeten komen... een wereldvereniging der Eerlijken (...) die nu in een hoekje worden gedrumd door hen die met de ellebogen weten te werken, en hun leugens en gevaarlijke gedachten heel hard kunnen uitschreeuwen - dat die zeer eerlijken dus, hun dwaas idealisme de nek zouden moeten omwringen, en practischer worden, en aan elkander de vraag zouden moeten stellen tot wat nut zij zich door alle strebers laten in een hoek drummen, of laten gebruiken als de propere vlag die de stinkende lading dekken moet? En die vraag gesteld hebbende, zouden ze elk moeten terug keren tot hun eigene kliek, partij, godsdienst, wereldbeschouwing... niet om weeral iets Nieuw of weeral eens iets Anders te stichten... want al die nieuwigheden en al die andersheden (...) maken de chaos nog chaotischer... maar om in hun eigen rangen de arrivisten, de gevaarlijkste strebers, de strot toe te nijpen en eindelijk eens zelf aan de leiding te komen."
Overgenomen uit een lezersbrief van Wim Van Hout in De Morgen, 16/01/09