Fabian Defraine is sinds 2000 marxistisch gemeenteraadslid in Tubize (Waals Brabant) voor de linkse lijst SPT. Als zoon en kleinzoon van arbeiders van de staalfabriek Forges de Clabecq was hij een goede waarnemer van de ontwikkeling van het vakbondswerk aldaar. De Forges is een zeer belangrijke fabriek voor de Belgische arbeidersbeweging. Bij de Forges werkten in het begin van de jaren ‘90 zo’n 2000 mensen van 18 verschillende nationaliteiten. De Italianen vormden de grootste groep (40 procent) gevolgd door de Marokkanen (een honderdtal) en de Spanjaarden. In het begin van 1997 was de aandacht van heel België gericht op de reusachtige strijd die de arbeiders leverden voor het overleven van hun fabriek. Een van de hoogtepunten was de Veelkleurige Mars voor Werk die 70.000 mensen naar Tubize bracht. Zij kregen toen de steun van honderden andere bedrijven en van de ouders van vermoorde kinderen in de zaak Dutroux.
Deze zomer maakte Fabian een opmerkelijke universiteitsthesis af over het antiracistische werk van de strijdbare ABVV-delegatie rond mensen zoals Roberto D’Orazio, Silvio Marra, Lorenzo Butera en Fernand Fyon. Deze studie komt op het juiste moment. Veel antiracisten hebben na de resultaten van 13 juni de pijnlijke vaststelling moeten maken dat de overheersende campagnes tegen uiterst rechts onmachtig zijn. Dit langs beide kanten van de taalgrens. Deze studie belicht een heel andere aanpak van de strijd tegen racisme en uiterst rechts, binnen maar ook buiten het bedrijf. In schril contrast tot de moraliserende en ‘democratische’ aanpak die eigen is aan veel linkse groepen, is deze benadering gesteund op klassenstrijd en klassenbewustzijn. Fabian deelde met ons de besluiten van zijn boeiende studie.
Waarom moeten we ons interesseren in de geschiedenis van het vakbondswerk bij de Forges de Clabecq en in het bijzonder de antiracistische campagnes die uit dit bedrijf zijn vertrokken?
In feite is deze studie het verlengstuk van een eerste werk dat ik als student sociaal assistent had gedaan over het racisme bij jonge arbeiders van 18 tot 25 jaar. Ik stelde toen al vast dat er veel racistische vooroordelen bestonden bij deze arbeiders en dat ze sterk onderworpen waren aan onderlinge concurrentie. Toen was ik echter niet verder geraakt dan de loutere vaststelling van het racisme bij deze jongeren. Nu wou ik verder gaan. De ervaring van de Forges de Clabecq was vanzelfsprekend voor mij. Ten eerste ging het om een bedrijf met een links en radicaal vakbondswerk. Een vakbondsaanpak die verschilde van die van de officiële structuur van de vakbond, het ABVV in dit geval. Ten tweede omdat de Forges het toneel was geweest van een groots sociaal conflict dat het einde van de 20ste eeuw heeft dooreen geschud. Emblematische figuren kwamen hier op de voorgrond, figuren die in aanvaring zijn gekomen met het hele establishment, de vakbondsleiding incluis.
Maar wat mij vooral was opgevallen waren de drie antiracistische campagnes in het bedrijf. Mijn vraag was dan: hoe hebben ze die campagnes opgezet, hoe werden de werkers bewust gemaakt en welke waren de bereikte resultaten. Ikzelf heb ook deelgenomen aan de campagne tegen het pamflet van de uiterst rechtse Parti des Forces Nouvelles dat verspreid werd in Tubize. Toen was ik sterk onder de indruk geraakt van de mobilisatie van de arbeiders van de Forges die met een hele bus naar de rechtbank van Mons waren gekomen met de helm op van staalarbeider. In hun aanwezigheid op het proces tegen de PFN benadrukten ze zeer sterk hun syndicale eigenheid, hun eigenheid van staalarbeider, gewoonweg hun eigenheid van werkmensen. Dat was iets dat je nergens anders kon zien. Deze actie heeft me echt wakker gemaakt voor de antiracistische actie.
In gesprekken met de voormalige ABVV-delegees ben ik proberen te weten te komen hoe ze deze campagnes hadden gevoerd. Zeer snel ben ik tot de vaststelling gekomen dat het niet mogelijk was de drie campagnes die op verschillende tijdstippen werden gevoerd van elkaar te scheiden. Deze campagnes waren: de strijd tegen de Parti des Forces Nouvelles in Tubize, de petitie van Objectief voor een ‘bedrijf zonder racisme’ en de strijd voor gelijkwaardige bevorderingsmogelijkheden voor iedereen rond de eis ‘bij gelijke bekwaamheid telt de anciënniteit’. Silvio Marra, ABVV-delegee, vertelde mij: “Weet je, die drie campagnes waar je het over hebt, werden gevoerd op momenten van sociale vrede in het bedrijf. Ons antiracistische werk heeft wortels in de hele geschiedenis van ons bedrijf. Wij zijn niet opgestaan en hebben gezegd ‘ja laten we vandaag eens aan een antiracistische campagne werken’.”
Ik kon me dus niet beperken tot een overzicht van de drie antiracistische campagnes. In mijn gesprekken met de delegees ben ik snel tot de vaststelling gekomen dat op verschillende tijdstippen in het verleden de ploeg van ABVV-delegees en militanten dooreen geschud is door een interne strijd waar verschillende vakbondsstrategieën met elkaar in botsing waren gekomen. Het gaat hier om twee verschillende opvattingen over het vakbondswerk. Langs de ene kant een reformistische stroming die aanleunde bij de Parti Socialiste. Aan de andere kant een stroming onder invloed van marxistische ideeën. Ik heb dus de antiracistische strijd moeten plaatsen in de geschiedenis van deze delegatie. Toen heb ik moeten vaststellen dat het begrip klassenstrijd zich in het centrum bevond van hun analyse. Het antiracistische werk bij de Forges vertrok vanuit de nood de arbeiders te verenigen teneinde een gemeenschappelijke strijd te voeren.
De handelswijze van de ABVV-delegees bestond er niet in de arbeiders te benaderen met moraliserende antiracistische campagnes van het type ‘wat je denkt is niet mooi’, ‘het is niet goed om voor het Front National te stemmen’, ‘het is niet vriendelijk om slecht te praten over je Marokkaanse, Italiaanse of Belgische makker’. Nee, dat was helemaal de aanpak niet. De vragen die zij beantwoorden waren: waarom zijn wij hier, waarom is er migratie, welke is de geschiedenis van de migranten, wie heeft de migranten naar hier gebracht en waarom, welke is de plaats van de migranten in het bedrijf en waarom is het belangrijk om die nationale verschillen te overstijgen?
Mijn doelstelling was te ontdekken hoe ze zich georganiseerd hadden. In de jaren '80 overheerst de strijd tussen de verschillende stromingen in de ABVV-delegatie tegen een achtergrond van een zeer sterk patronaal offensief met herstructureringen, afdankingen, afbouw van sociale verworvenheden enzovoort. In die jaren verandert het syndicalisme in de Forges. Voordien was het syndicalisme ook wel offensief, maar de baas was toen ook paternalistisch en liet marges vrij voor onderhandelingen zonder dat het tot een open conflict kwam. Maar de eerste veranderingen in het vakbondswerk beginnen nog vroeger, in de jaren ’70 met de eerste herstructureringen, nieuwe strijdbewegingen en de intrede van de eerste Italiaanse migranten in de militantengroep van het ABVV. De eerste van deze militanten is Giovanni Capelli.
Later wordt hij gevolgd door Silvio Marra, Roberto D’Orazio, allemaal arbeiders wiens aanpak beïnvloed is door het marxisme. Zij beginnen te praten met de arbeiders en beginnen hen op een andere weg te brengen dan deze die de reformistische vakbondsleiding aanbiedt. Het zal twintig jaar duren voordat de arbeiders gewonnen worden voor deze aanpak. Het komt er vooral op aan dat de arbeiders zelf uit hun ervaring beginnen te leren wat het reformisme van de vakbondstop betekent en wat de greep is van de PS op de vakbond bij de Forges.
Op de honderdste verjaardag van de Forges in 1988 gaat de economische situatie goed. Het bedrijf maakt weer winst. De arbeiders vragen dan hun deel van koek. De toenmalige hoofddelegee van het ABVV, Jean-Claude Albert die dicht aanleunt bij de PS, gaat onder druk van de linksere militanten over een akkoord onderhandelen. In dat akkoord staan een aantal bijkomende voordelen zoals loonsverhogingen en bijkomend verlof. Maar de volgende jaren en meer in het bijzonder in 1991 en 1992 zijn we getuige van grote confrontaties wanneer de baas probeert 10 procent op de loonmassa terug te winnen. Jean-Claude Albert gaat dan door de knieën. Hij aanvaardt die terugvorderingen van de baas maar de meerderheid van de arbeiders weigert dit. Binnen de delegatie zijn beide stromingen, de reformistische en de meer radicale, even sterk. Maar dit conflict maakt mogelijk dat de linksere delegees het overwicht gaan halen in de delegatie. Sommigen beweren dat dan de Italiaanse delegees de plak beginnen te zwaaien in de vakbond omdat ze Italianen zijn en dus kunnen rekenen op de vele Italiaanse arbeiders in de fabriek. Neen! In werkelijkheid gaat het om steun aan een andere vakbondsstrategie en een andere vakbondsleiding en geen ‘communautaire’ reactie.
Vanaf dan worden er nieuwe militanten gevormd, onder andere over het racisme. Er wordt uitgelegd waarom de arbeiders met elkaar in concurrentie worden geplaatst binnen en buiten het bedrijf en wie hier belang bij heeft. Het hele belang van mijn studie bestaat er dus in aan te tonen hoe een ABVV-ploeg gewerkt heeft op basis van een benadering van het racisme vanuit de klassenstrijd, een marxistische aanpak dus.
Hoe efficiënt zijn deze antiracistische campagnes dan wel geweest bij de Forges de Clabecq en hoe meet je de slagkracht van het antiracisme?
Laten we de campagnes even op een rij zetten en hun efficiëntie bespreken. Eerst heb je de mobilisatie tegen het racistische pamflet van de Parti des Forces Nouvelles dat verdeeld werd in Le Clos, een sociale woningwijk in Tubize waar arbeiders van de Forges wonen, sociale steuntrekkers, werklozen enzovoort. In dit pamflet wordt de vergelijking gemaakt tussen de aanwezigheid van migranten in de wijk en de Duitse inval van Polen in 1939! Een ander pamflet dat later werd uitgedeeld, publiceert een prent waarin migranten een file vormen voor het gebouw van het OCMW. Ook wordt onveiligheid, druggebruik en werkloosheid verbonden met de aanwezigheid van migranten. Op de zitting van de rechtbank die zich moest uitspreken over het racistische karakter van het pamflet waren een honderdtal arbeiders van de Forges aanwezig. Dat is al een eerste belangrijk resultaat.
Dan heb je de campagne van Objectief voor gelijke rechten tussen migranten en Belgen. Dat was een nationale campagne die erin bestond evenveel en later meer handtekeningen in te zamelen dan het aantal stemmen dat uiterst rechts had behaald in 1991. De campagne kreeg ook de steun van het ABVV en het ACV op nationaal vlak. Bij de Forges tekent 70 procent van het personeel die petitie. De delegees zeggen dat ze niet elk personeelslid hebben kunnen benaderen wegens de verschillende shiften waarin de mensen werken. Maar iedereen die ze aanspreken zet zijn handtekening onder de petitie. Alle getuigenissen die ik en andere vorsers hebben verzameld, duiden op één zaak, namelijk dat er geen weerstand is bij de arbeiders om een dergelijke petitie te onderschrijven. Dat was niet altijd het geval in andere bedrijven. Er zijn bedrijven waar ze er niet in zijn geslaagd die 70 procent te behalen en waar er wel nogal weerspannigheid was onder de arbeiders. In andere bedrijven ondervonden ze wel steun voor het Front National en waren delegees dikwijls ontredderd bij gebrek aan een duidelijke aanpak vanuit de klassenstrijd.
En dan is er nog de andere campagne waarmee het ABVV gestreden heeft voor gelijkwaardige promotiekansen rond het principe van ‘bij gelijke bekwaamheid, telt de anciënniteit’ voor de bevordering. Op deze manier geven ze de directie geen kans meer voor een paternalistisch aanpak en een beleid gesteund op discriminatie op basis van nationaliteit. Het is de vakbondsdelegatie die, dankzij een gunstige krachtsverhouding die ze hebben opgebouwd, er voor zorgt dat er geen discriminatie meer kan plaatsvinden. Dit vermijdt dat de arbeiders zich verdelen op basis van deze kwestie. Voordien leidde deze kwestie tot hevige en pijnlijke discussies op de werkvloer. De laatste aanduiding voor de efficiëntie van de antiracistische campagnes is niet onmiddellijk te meten. Het wordt wel meetbaar wanneer het tot grote botsingen komt met de directie in 1992 en in 1996-97 met de strijd tegen de sluiting van de Forges. Op verschillende momenten gaat men proberen de arbeiders te verdelen. Meer in het bijzonder rond de verschillende nationaliteiten in het bedrijf. Zo schreef de Franstalige centrum-rechtse krant Le Soir bijvoorbeeld tijdens de strijd in 1997 hoe de delegees van de Forges er ‘maffiosipraktijken’ op na hielden. Een plaatselijke ‘maffia’ werd met de vinger gewezen, waarvan Roberto D’Orazio, de voorzitter van de ABVV-delegatie, de echte peetvader was. Je moet niet erg snugger zijn om te begrijpen dat er met deze beschuldiging een band werd gelegd tussen de delegees en hun Italiaanse roots. Maar deze verdeelmanoeuvres hebben toen geen hout gesneden.
Ja, het is niet gemakkelijk om de gevolgen van de antiracistische campagnes te meten of het resultaat van dertig jaar vakbondswerk. Maar hier heb je talrijke weken en maanden strijd gehad, met stakingen, algemene vergaderingen en betogingen waar de arbeiders zich niet hebben laten verdelen. Racisme is een wapen tegen de arbeiders. Hier hebben ze dat echter niet kunnen gebruiken omdat juist het werk van bewustmaking op voorhand was volbracht.
Bedrijven die zich in een gelijkaardige situatie bevinden maar waar er op voorhand geen discussie over het racisme is gevoerd met de mensen op de werkvloer, zitten in de problemen. Het is dikwijls al te laat als men verdeeld een conflict tegemoet gaat. Stel je voor dat op tweeduizend mensen de directie er duizend afdankt. Als je niet op voorhand het racisme hebt bestreden dan ga je niet kunnen ingaan op de reactie van Belgische arbeiders bijvoorbeeld die eisen dat de eersten die moeten afgedankt worden, de vreemdelingen zijn. Bij de Forges is dat nooit het geval geweest. Die kwestie heeft nooit de delegatie noch de arbeiders verdeeld! De aandacht was gericht op de echte inzet van het sociaal conflict.
We weten dat veel arbeiders van de Forges de Clabecq in Tubize wonen. Welk is het effect geweest van die antiracistische campagnes buiten het bedrijf, in de wijken bijvoorbeeld?
Sommigen zijn nogal pessimistisch op dat vlak. Een belangrijke Franse studie van Philippe Bataille met als titel ‘Le racisme au travail’ (‘Racisme op het werk’) toont aan dat de antiracistische campagnes op de werkvloer er inderdaad in slagen de greep van racistische vooroordelen over het personeel te verminderen en de verdeeldheid tegen te gaan. Maar eens buiten het bedrijf zijn die mensen opnieuw onder invloed van de media, hun omgeving, hun moeilijke economische situatie. Ze vallen opnieuw gemakkelijk ten prooi aan racistische argumenten. Ik denk echter dat de verklaring hiervoor te vinden is in het feit dat men het racisme niet heeft bestreden vanuit het oogpunt van de klassenstrijd, maar enkel vanuit ‘het bedrijf’. Een zeer enge en plaatselijke aanpak als het ware.
Bij de Forges zijn ze op een heel verschillende manier tewerk gegaan. De discussie werd onmiddellijk geopend naar de buitenwereld. Het waren internationalisten. Zij hebben solidariteit georganiseerd met Italiaanse arbeiders, met de elf maanden lange staking van de Britste mijnwerkers, met de beweging van de Duitse metaalarbeiders. Deze opening naar de buitenwereld zorgde ervoor dat de arbeiders zich niet terugplooiden op hun bedrijf. Vervolgens moeten we ook zeggen dat de bedrijfscampagnes tegen het racisme ook buiten het bedrijf werden gevoerd. Neem de petitiecampagne voor Objectief. Er werd de arbeiders gevraagd om hun kinderen ook te doen tekenen, om ermee rond te gaan in de scholen. Drie à vierhonderd handtekeningen werden zo bijvoorbeeld ingezameld bij familieleden en buren. Dus deze campagnes hebben ook hun effect gehad buiten het bedrijf.
Het voordeel van een aanpak van het racisme vanuit het oogpunt van de klassenstrijd is dat je ook de politieke uitdrukking van het racisme, het Front National of het Vlaams Blok kan bestrijden. Op die manier waren de arbeiders buiten het bedrijf minder ontvankelijk voor de argumenten van uiterst rechts. Neem de regio rond Tubize bijvoorbeeld. Sinds begin jaren 80 zijn hier honderden zelfs duizenden jobs gesneuveld. Bedrijven zoals Fabelta, Régis Bates en andere zijn hier over kop gegaan. Vruchtbaar terrein dus voor uiterst rechts. Tot nu toe zijn ze er echter niet in geslaagd de minste greep te krijgen op Tubize en omstreken. Ze hebben een lijst ingediend in 1994 met de gemeenteraadsverkiezingen en hebben slechts tweehonderd stemmen behaald en niemand werd verkozen. In het jaar 2000 hebben ze zelfs geen lijst ingediend. Ik denk dat dit ook het effect is van de strijd van de Forges de Clabecq, hun strijd en hun bewustmakingscampagnes bij de arbeiders en hun gezinnen. Klassenstrijd is ook een politieke strijd. Door de strijd tegen het racisme een duidelijke politieke inhoud te geven biedt je ook een volledig antwoord op de stellingen van uiterst rechts.
Kan je eens samenvatten wat het betekent wanneer je spreekt over een benadering van het racisme vanuit het oogpunt van de klassenstrijd?
Wat eerst moet gezegd worden, is dat we hier te maken hebben met delegees en militanten die een marxistische vorming hebben. Ze maken een analyse vertrekkende vanuit de uitbuiting van de arbeiders, vanuit een opstelling ‘wij’ tegenover ‘zij’. ‘Wij’ dat zijn de loontrekkenden en hun gezinnen – het proletariaat. ‘Zij’ dat zijn de bazen of de bourgeoisie in een kapitalistisch systeem. Het eerste wat deze delegees gedaan hebben, was het begrip en de realiteit van de klassenstrijd in het midden van de discussie gooien. Dat is spijtig genoeg niet de aanpak van de vakbondsleiding. Voor mijn studie heb ik eveneens Michel Maton, de algemeen secretaris van de metaalcentrale van het ABVV, gehoord. Deze man zegt wel dat hij “van de klassenstrijd houdt” maar “dat het niet meer mogelijk is om hierover met de mensen te praten”. Als je dit natuurlijk beweert dan begraaf je de klassenstrijd.
Bij de Forges de Clabecq hebben ze de klassenstrijd in het centrum geplaatst van de conflicten. Ze hebben uitgelegd wat de klassenstrijd eigenlijk betekent. Een honderdtal arbeiders werden opgeleid in de marxistische methode en in de klassenstrijd. De positie die werd ingenomen, was die van een werker die deel uit maakt van de arbeidersklasse, los van afkomst, tegenover de patroon die deel is van de bourgeoisie. De bazen en de rechterzijde proberen de arbeiders te verdelen door ‘wij, de blanken of de Belgen’ te plaatsen tegenover ‘zij, de migranten’. De syndicale delegatie zette door haar klassenbenadering alles dus op zijn juiste plaats. De strijd tegen het racisme was geen doel op zich maar maakte integraal deel uit van de dagdagelijkse strijd op de werkvloer. Het antiracisme was slechts een facet van een nieuwe syndicalisme van klassenstrijd. Indien je de arbeiders wil voorbereiden en één maken voor de strijd van morgen dan ben je verplicht de strijd te voeren tegen het racisme. Arbeiders zijn niet dom, ze denken na, je moet hen bewust maken, je moet hen een leiding geven, hen laten deelnemen, je moet hen toelaten om zelf te groeien op basis van discussie en bewustwording. Met de huidige leiding van de vakbond steven we recht op de muur af. Deze leiding ontkoppelt het racisme van de strijd in de bedrijven, haalt het thema racisme uit de bedrijven en maakt het los van de syndicale strategie tegen het patronaal offensief. De vakbond wordt dan een ‘partner’ als een ander in een antiracistisch platform met antiracistische en progressieve groepen. De eigenheid van de vakbond gaat verloren. De vakbond als organisatie van arbeiders en bedienden die actie voert rond de uitbuitingsverhoudingen en tegen het kapitalisme verdwijnt.
Denk jij dat deze strategie ook kan werken buiten de context van een staalbedrijf? Is deze aanpak uitvoerbaar naar bijvoorbeeld mensen die zich niet een bedrijf bevinden, zoals werklozen, steuntrekkers, huisvrouwen en gepensioneerden?
Wat kan opgeworpen worden tegen de besluiten van mijn studie is dat het hier enkel gaat om staalarbeiders met een sterke en veertigjarige traditie van strijd. Men kan zeggen dat het harde werk van de staalarbeider automatisch leidt tot een antiracistische reflex onder werkmakkers. Fernand Fyon, een andere delegee van de Forges, hoorde zijn grootvader die mijnwerker was vertellen dat ‘in de put iedereen zwart ziet’. Het feit dat ze allemaal zwaar werk moeten uitvoeren, zou de basis vormen voor een bijna spontane strijdbaarheid en antiracisme. Als dat het geval zou zijn dan begrijp ik niet waarom bij Cockerill (Charleroi en Luik) of bij Boël (La Louvière), die ook oog in oog staan met een zwaar patronaal offensief, er geen grotere beweging op gang komt. Wat beslissend is, is het soort vakbond en delegees dat je hebt en de vorming die zij meegeven.
Vervolgens moet ik toch antwoorden op het argument dat de strijdbaarheid en het antiracisme bij de Forges verklaart omdat ‘er allemaal Italianen werkten’. Neem bijvoorbeeld Roberto D’Orazio die verkozen werd als delegee op basis van een syndicale strategie. Toen in 1981 Jean-Claude Albert verkozen werd tot voorzitter van het ABVV (hoofddelegee) – een ‘echte’ Belg – toen waren er ook al veel Italianen in het bedrijf. Nochtans wordt Jean-Claude Albert verkozen. Hij heeft de meerderheid in de syndicale delegatie. Waarom is het dan een ‘Italiaan’ die tien jaar later wordt verkozen? Was D’Orazio een ‘Belg’ geweest dan zou het probleem hetzelfde geweest zijn. Dan zou er eveneens een radicalere linkervleugel ontstaan zijn in de ABVV-ploeg. Die argumenten houden geen steek.
Ik ben overtuigd dat de ervaring en de aanpak van de Forges de Clabecq uitvoerbaar is naar andere sectoren en zelfs naar de kleine en middelgrote ondernemingen. De voorwaarde is wel dat er een duidelijke syndicale lijn moet uitgestippeld worden. Indien we uitleggen aan de mensen in de bedrijven wat de rol is van de migranten, waarom ze naar hier werden gehaald, hoe ze gebruikt worden om de lonen naar beneden te halen enzovoort, dan kunnen we vooruitgang boeken tegen het racisme in andere bedrijven. Michel Maton, een van de topmannen van de socialistische metaalarbeiders, vertelde mij dat de vakbonden niet over de krachtsverhoudingen beschikken om binnen te dringen in de KMO’s. Dat is niet juist. Beide vakbonden ABVV en ACV zijn zeer sterk. Ze zouden als het ware van de ene dag op de andere de vakbondsaanwezigheid kunnen opleggen in de KMO’s.
Mochten beide vakbonden hun delegees en militanten in deze kleine bedrijven vormen in de klassenstrijd met een antikapitalistische aanpak, dan zouden ze in staat zijn een gelijkaardige strijd te voeren als bij de Forges de Clabecq. Er bestaat geen enkele sociologische wet die zegt dat er pas klassenstrijd kan gevoerd worden in bedrijven vanaf drie- of vierhonderd personeelsleden. Het is mogelijk de mensen te organiseren op bedrijfsniveau, sectoraal niveau en op nationaal niveau. De uitbuiting in de bouwsector is dezelfde als in een staalbedrijf of in een bankkantoor of een McDonalds. Maar indien we niet over een vakbond beschikken die de zaken in handen pakt rond een duidelijke antikapitalistische strategie, dan zitten we inderdaad in de problemen. Het komt er dus op aan de strijd te voeren binnen de vakbonden voor zo’n strategie.
De mensen die zich niet in de bedrijven bevinden, zijn zeer kwetsbaar voor het hele offensief van de media en de politiek over de onveiligheid, migranten en mensen zonder papieren. De leiding van de SP.a en de PS biedt niet echt weerwerk tegen dit offensief of neemt het zelfs over. Dat is natuurlijk een rode loper voor uiterst rechts. Claude Dufrasne, Franstalige vormingsverantwoordelijke van de CMB, vertelde mij dat “uiterst rechts inderdaad een alternatief aanbiedt, het is een smerig alternatief van een welgeordende, zuivere en blanke maatschappij”. Indien echter de linkerzijde de verantwoordelijken niet aanduidt van de armoede, van de onveiligheid, van de afdankingen, van de hoge werkdruk, met name het kapitalistisch systeem, dan komt er plaats vrij voor uiterst rechtse praat. Zonder dit analyserooster, zonder een marxistische analyse, kan er geen afdoend antwoord komen. Belgen, migranten, mensen zonder papieren, we zitten allemaal in hetzelfde schuitje, laten we daarom tezamen strijden tegen het kapitalisme dat enkel kan overleven door de armen tegen elkaar op te zetten. Dat is de belangrijke les van het syndicalisme bij de Forges de Clabecq.