Als de Federale Overheidsdienst Financiën de jongste maanden al het nieuws haalde, was dat zeker niet met zegeberichten. Dat het, alle managers en een eeuwig problemen ontkennende minister ten spijt, niet goed gaat met Financiën is een publiek geheim.
Recent werd de regering daar zelf op pijnlijke wijze mee geconfronteerd, toen bleek dat de ontdekking van enkele fouten bij de verwerking van de belastingaangiften een gigantisch gat sloeg in haar ‘sluitende’ begroting. Wat was er dan wel gebeurd?
De Belgische fiscale wetgeving is momenteel uitgegroeid tot een – ook voor vele fiscale ambtenaren – onoverzichtelijk kluwen van regels en uitzonderingen op deze regels, van belastbare materies en aftrekposten. Zoals men zegt: een kat vindt er haar jongen niet in terug.
Het is bijgevolg niet verwonderlijk dat het uitwerken van de nodige software voor de berekening van de belastingen uiteindelijk een even onoverkomelijke taak begint te worden. Met betrekking tot het aanslagjaar 2005 zag Financiën zich dan ook geconfronteerd met het probleem dat de vereiste software, spijts hulp van de privé-sector, niet tijdig op punt kon worden gesteld. Pas maanden nadat de verwerking van de belastingaangiften reeds moest zijn gestart, konden de taxatieambtenaren een aanvang maken met hun werkzaamheden.
Om te verhinderen dat bij de berekening door fouten te hoge bedragen zouden worden aangerekend aan de belastingschuldigen of omgekeerd te hoge bedragen zouden worden teruggegeven, zijn in de berekeningssoftware filters ingebouwd die de betrokken ambtenaar waarschuwen als de vordering of terugbetaling een bepaalde limiet overschrijdt. De werking van deze filters vertraagt echter de berekening van de belasting aanzienlijk. En dat terwijl men door de vertraging bij de uitwerking van de software reeds in tijdsnood zat. Dus uitschakelen maar die filters.
Terwijl het bij het recent ingevoerde systeem van scanning van de aangifteformulieren voorkomt dat, indien de scanner het door de belastingplichtige ingevulde bedrag niet kan lezen, dit bedrag gewoon door cijfers ‘9’ wordt vervangen. Het ene in combinatie met het andere is dus vragen om problemen.
Om deze fout bij Financiën recht te zetten en het gat in de begroting te dichten, beslist de regering dan maar om de berekening en invordering van de vennootschapsbelasting er voor het jaareinde – dus op een drietal maanden tijd – door te jagen. Dus weer opgejaagde en gestresseerde ambtenaren en weer kans op fouten. De last van het falende beleid wordt nogmaals op de ambtenaren afgewenteld.
Dit is slechts één voorbeeld van de gevolgen van de blijkbaar verregaande desinteresse van de overheid in wat uiteindelijk de ruggegraat van haar werking zou moeten zijn, te weten een rechtvaardige en tijdige inning van de belastingen. De gevolgen van jaren onderinvestering in de overheidsdienst laten zich steeds meer voelen. Besparingen leiden ertoe dat Financiën niet in staat is om in de benodigde infrastructuur en aanwervingen te investeren. Soms urenlang platliggende netwerken zijn legio. Bij een grotendeels geïnformatiseerd inningsysteem leidt dat tot een gigantisch tijdsverlies.
Het noodzakelijke personeel om de fiscale aangiften nog echt te controleren is er in vele gevallen niet meer. Volgens het recentste personeelsplan zouden niet eens 3 van de 5 vertrekkende ambtenaren worden vervangen. Wetende dat ingevolge de ongunstige leeftijdspiramide bij Financiën de volgende jaren een aanzienlijke groep ambtenaren de dienst zullen verlaten wegens pensionering wordt dit uiteindelijk een onhoudbare situatie.
Uiteindelijk wordt nog maar een beperkt deel van de belastingplichtigen echt gecontroleerd, maar het zijn natuurlijk in geen geval de gewone loon- en weddetrekkenden die daar “de vruchten van plukken”. Integendeel zijn dat eerder de bedrijven en de zelfstandigen. De inkomsten van loon- en weddetrekkenden zijn door het systeem van de loonfiches meestal wel bekend aan de fiscus en hun belastingen zijn door middel van de bedrijfsvoorheffing veelal ook reeds op voorhand geïnd.
De afvloeiing van personeel leidt niet alleen tot personeelstekorten, maar ook tot een aanzienlijk verlies aan ervaring – en wees ervan verzekerd dat ervaring nodig is ten aanzien van gewiekste boekhouders en advocaten. Die ervaring kan niet voldoende worden doorgegeven aan de schaarse nieuw aangeworvenen. Een recente enquête bij het personeel van Financiën wijst bijgevolg op een duidelijke demotivering van de ambtenaren van Financiën (Fininfo 2006 – 4e nummer). Dit is vooral het geval bij de lagere niveaus en bij de oudere ambtenaren (deze laatste zijn in de meerderheid).
Hoe lang kan dit nog doorgaan? Wat zullen de gevolgen zijn op termijn wanneer de gunstige gevolgen van een stijgende conjunctuur wegvallen? Het uitdelen van fiscale en parafiscale cadeaus zonder aandacht voor de evolutie van de inkomsten op middellange of lange termijn moet toch faliekant aflopen. En wie zal daar weer voor opdraaien?
Het gevolg van de huidige situatie is dat sommigen aan de rechterzijde een en ander opnieuw misbruiken om aanvallen op de openbare dienst te lanceren (cf. Guy Tegenbos in De Standaard). Anderen pleiten voor een supermanager of crisismanager boven de andere managers. Noch de privésector, noch de opstapeling van managers op managers zullen echter de problemen van de overheidsfinanciën oplossen. Een overheidsdienst is er voor de burgers en kan dus niet werken volgens de principes van een privé-bedrijf (eerst de winsten, dan de mensen).
Allereerst zal men bij Financiën eens moeten ophouden om met behulp van allerhande duurbetaalde externe adviseurs boven de hoofden van de ambtenaren te beslissen. Men zal eindelijk eens moeten rekening houden met het personeel en haar vertegenwoordigers (vakbonden). Deze laatsten moesten meermaals vaststellen dat verscheidene belangrijke beslissingen reeds waren uitgedokterd alvorens ter zake ook maar enig overleg met de personeelsvertegenwoordigers was gevoerd. Het is voor de vakbonden dan ook meer dan duidelijk dat alleen bijkomende aanwervingen en investeringen in de nodige hulpmiddelen voor de ambtenaren, inclusief vereenvoudiging van de wetgeving, soelaas zullen bieden.
Uiteindelijk komt alles erop neer dat na jaren van neoliberale afbraak de openbare dienst opnieuw in ere moet worden hersteld. Dit betekent dat de overheid opnieuw en dringend in haar dienstverlening aan de burger zal moeten investeren. Een te verzwakte overheid kan in een maatschappij alleen maar leiden tot het primaat van de sterksten. Alleen goedwerkende openbare diensten zijn een garantie dat de belastingen rechtvaardig worden geïnd (de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten) en de benodigde middelen rechtvaardig worden verdeeld (de zwaksten eerst). Een private dienst die op de eerste plaats winst moet maken, zal deze gelijkheid en rechtvaardigheid onder de burgers ongacht hun financiële middelen nooit kunnen garanderen. Of denkt men misschien dat bijvoorbeeld een privé-incassobureau zoveel geduld zal opbrengen met financieel zwakkeren als de belastingontvangers van de overheid die niet onmiddellijk opgejaagd worden door de winst op de geïnde bedragen?
Dit betekent dat onze socialistische ministers zich niet langer moeten laten meeslepen in het neoliberale beleid van bezuinigingen en afbouw van de openbare dienst en van uitverkoop van het gehele overheidspatrimonium (waar we binnen enkele jaren zwaar financieel zullen voor bloeden). Evenmin moet de SP.a zich beperken tot enkele obligate nummertjes in het parlement, maar moet dringend werk worden gemaakt van een herwaardering van de FOD Financiën en de andere overheidsdiensten. Waar we nood aan hebben is een ambitieus programma van herfinanciering van de openbare diensten. Hiervan zullen dan eindelijk gewone werkende mensen de vruchten plukken en niet langer private bedrijven die nu de lucratieve stukken van de overheid inpikken.