Niets beroert de arbeidersbeweging meer dan de verdediging van de sociale zekerheid. Het was dan ook voorpaginanieuws toen professor Bea Cantillon van de UA (Universiteit Antwerpen) een studie uitbracht waarin ze stelt dat onze sociale zekerheid de laatste tien jaar sterk achteruit is gegaan en helemaal achteraan bengelt in het peloton van de rijkste Europese landen.
Er ontspon zich zelfs een interessante discussie na een reactie van Gilbert Deswert, het voormalige hoofd van de ACV-studiedienst. Hij relativeerde haar cijfers en argumenteerde dat de vakbonden wél gezorgd hebben voor de welvaartsvastheid van de sociale zekerheid. Deswert stelt het een beetje te rooskleurig voor. Recent nog (2 april) voerden de gepensioneerden uit zijn eigen christelijke arbeidersbeweging actie tegen de belachelijk kleine verhoging (75 of 35 euro voor 2007) van de pensioenen onder het mom van ‘welvaartsvastheid’. Cantillon heeft eveneens gelijk op het punt van de stelselmatige afkalving van het kindergeld (daling met 30% in twintig jaar).
Op één punt heeft Deswert echter gelijk. Het is niet correct dat de sociale zekerheid in absolute cijfers de laatste tien jaar sterker achteruitgegaan is dan in de buurlanden. Integendeel, precies in die landen (Duitsland, Nederland, Frankrijk) is de sociale zekerheid grondig overhoop gehaald ten nadele van de werkende bevolking. In België bleef het systeem in grote lijnen bewaard en bleven de meeste uitkeringen in die periode ongewijzigd of stegen ze bovenop de index (pensioen zelfstandigen +18%, pensioen werknemers +5%, invaliditeitsvergoeding zelfstandigen +29%, werkloosheid en invaliditeit werknemers 2 à 3%, gewaarborgd inkomen bejaarden +15%, leefloon +5%).
Toch tonen de resultaten van Cantillon een ander beeld: in alle categorieën is de armoede toegenomen in België, vergeleken met de Europese kopgroep waarin België zich nog altijd bevindt (België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk en Zweden). De uitleg van die tegenstelling zit hem in de definitie van het begrip armoede. Cantillon definieert dat als een inkomen dat minder is dan 60% van de mediaan (soort gemiddelde) van alle nettolonen. In vergelijking met de meeste andere landen is het België de laatste jaren economisch beter vergaan, dus zijn de (bruto)lonen meer gestegen. Daar bovenop kwamen dan nog de belastingsverlagingen, waardoor de nettolonen extra stegen, het meest natuurlijk de hoogste lonen door het afschaffen van de hoogste belastingsschalen. Maar alles samen heeft toch zo’n 80% van de bevolking daarvan geprofiteerd. Nu komt het: de 20% van de bevolking die geen baat had bij de belastingsverlaging omvat precies wie leeft van een uitkering en de armsten. In vergelijking met de rest van de Belgische bevolking zijn zij er bijgevolg wél op achteruitgegaan, in vergelijking met de steuntrekkers van de rest van de kopgroep waarschijnlijk niet.
Dat lijkt het huidige Belgische motto te zijn: beloon de rijken en ook de armen zullen de kruimeltjes van tafel kunnen oppikken. Het is een liberaal recept overgoten met wat paarse saus. De redenering hierachter is dat de verschillen wel groter worden, maar dat iedereen daar beter van wordt; de groten wat meer dan de kleintjes. De maatschappij steekt echter net iets complexer in elkaar dan deze liberale stelling vertelt.
Wij vinden dat je heel de wereld moet betrekken in je onderzoek. Er is een gigantische wereldwijde aanval bezig op de sociale zekerheid en feitelijk op alle verworvenheden van de arbeidersbeweging. We willen daarom – op wereldvlak – twee richtdata nemen voor ons onderzoek: 1973 en 2003. Het eerste jaartal is het laatste jaar van de grote economische opgang na de tweede wereldoorlog, 2003 is het laatste jaar waarvoor vrij volledige statistieken beschikbaar zijn.
Economie
Jaarlijkse groei BBP | ||||
van 1870 tot 1913 | van 1913 tot 1950 | van 1950 tot 1973 | van 1973 tot 1998 | |
België | 2,01 | 1,03 | 4,08 | 2,08 |
Europa, 12 rijkste landen | 2,14 | 1,16 | 4,65 | 2,03 |
USA | 3,94 | 2,82 | 3,97 | 2,99 |
Wat wij willen aantonen is dat die (reële) groei er in de eerste plaats gekomen is ten koste van het welzijn en de gezondheid van de arbeidende bevolking. We zouden voorbeelden kunnen geven uit vele landen, met cijfers over de afkalving van de sociale zekerheid. We beperken ons hier echter tot de twee landen die vandaag het meest beslissend zijn voor de wereldeconomie: de Verenigde Staten en China. Het zijn bovendien ook de meest sprekende voorbeelden.
USA
(1 = 1,33 $)
In de VS is sociale zekerheid een vrij nieuw begrip, dat onder de naam ‘social security’ werd ingevoerd met de New Deal van president Roosevelt tijdens de grote depressie van de jaren ‘30. Oorspronkelijk voornamelijk bedoeld voor pensioenen en werkloosheidsuitkeringen, werd dit stelselmatig uitgebreid tot andere categorieën die bijstand nodig hadden. De laatste grote uitbreiding kwam er in 1965 met de Social Security Act van Lyndon B. Johnson, die vooral voorzag in medische kosten (Medicare en Medicaid). Er bestaat een onderscheid tussen ‘social security’ (sociale zekerheid, gefinancierd door een bijdrage op de lonen) en ‘welfare’ (ter bestrijding van armoede, vergelijkbaar met onze OCMW-steun).
1973
pensioenleeftijd: 65 jaar
76% van de werkenden die hun job verloren kregen werklozensteun
81% van de kinderen die leven onder de armoedegrens krijgen steun (AFDC-programma voor behoeftige gezinnen)
AFDC-uitkering: $221 per maand
aantal personen die een AFDC-uitkering krijgen: 10.949.112
budget voor sociale woningen: $32 miljard (1970)
budget voor beroepsopleiding van de behoeftige bevolking: $3 miljard
319.598 mensen zitten in de gevangenis; totaal van 1.842.100 onder gerechtelijk toezicht (cijfers van 1980)
2003
pensioenleeftijd: 67 jaar
35% van de werkenden die hun job verloren krijgen werklozensteun
40% van de kinderen die leven onder de armoedegrens krijgen steun (AFDC-programma)
AFDC-uitkering: $435 per maand (1995). Indien men rekening houdt met de inflatie zou dat $110 zijn in constante dollars uit 1970, een daling met de helft.
Aantal personen die een AFDC (of zijn opvolger TANF) uitkering krijgen: 4.096.055
budget voor sociale woningen: $10 miljard (een daling van 80% in reële koopkracht)
budget voor beroepsopleiding van de behoeftige bevolking: $0,8 miljard
1.421.911 mensen zitten in de gevangenis; totaal van 6.924.500 onder gerechtelijk toezicht
De laatste 20 jaar is met name de ‘welfare’ in de VS stelselmatig afgebouwd. De grootste kentering kwam in 1996 toen Clinton (!) de Wet op de Individuele Verantwoordelijkheid en de Arbeid invoerde. De wet vervangt ‘welfare’ door ‘workfare’, de verplichting om het even welk onderbetaald werk te aanvaarden. In 10 jaar tijd (van 1996 tot 2006) verloren 65% van de behoeftige families hun uitkering en vervoegden – in het beste geval – de rangen van de ‘working poor’.
Zo wordt heel de onderklasse van de maatschappij (in hoofdzaak zwarten en latino’s) de keuze gelaten tussen verhongering en onderbetaalde arbeid. Meestal gaat het hier om dagloners, seizoenarbeiders, arbeiders in onderaanneming, dikwijls zonder recht op gezondheidszorg of pensioen. Sedert het midden van de jaren ’70 is dit soort jobs sterk toegenomen. Zowat één op drie actieve Amerikanen is een ‘tijdelijke arbeidskracht’. Ook al is de sociale zekerheid bij de reguliere jobs niet wezenlijk veranderd, toch oefent heel die sector van onderbetaalde arbeid een neerwaartse druk uit, zowel op de lonen als op de sociale voorzieningen.
Bush wil de sociale zekerheid gedeeltelijk privatiseren, maar lijkt daarvoor voorlopig geen meerderheid te vinden. Voor de pensioenen is die privatisering wel al op een sluipende manier aan het gebeuren. Let ook op de gevangeniscijfers. Die zijn hier niet bij vergissing terechtgekomen. Hoe meer gaten in het net van de sociale zekerheid, hoe fijnmaziger het net van de repressie wordt. Het zijn twee kanten van eenzelfde muntstuk. Sociale bijstand en gerecht worden twee gelijkwaardige manieren om de onderklasse in de maatschappij te disciplineren. Het aantal gevangenen stijgt zelfs in periodes dat de misdaadcijfers dalen. Dit wordt schitterend uiteengezet in het boek ‘Straf de armen’ van Loïc Wacquant (uitgeverij EPO), waarvan we hier de helft van de titel gepikt hebben.
Ook het tweede deel van onze titel “beloon de rijken” zouden we met veel voorbeelden kunnen aantonen. Eentje maar: in 1994 werd $64 miljard belastingsvermindering toegekend bij het verwerven van eigendommen. De helft daarvan kwam ten goede aan de 5% gezinnen die meer dan $100.000 per jaar verdienen. Dit zette een rem op de verhoging van de budgetten voor welfare ($17 miljard), voedselbonnen ($25 miljoen) en voedselhulp voor kinderen ($7,5 miljard).
China
1973
De grote meerderheid van de bevolking leeft op het platteland in landbouwcommunes. Na de revolutie in 1949 heeft de regering veel geïnvesteerd in irrigatie, kunstmeststoffen en landbouwmachines. Een rudimentair systeem van gezondheidszorg blijkt vrij efficiënt. Het is gebaseerd op ‘dokters op blote voeten’ (met een beperkte medische opleiding), die moderne medische technieken combineren met traditionele methoden. De levensverwachting is gestegen van minder dan 40 jaar voor 1949 tot 60 jaar in 1973. De volkscommunes gaven de boeren een betere toegang tot gezondheidszorg, zorgden voor een drastische daling van de kindersterfte en boden elementair onderwijs.
In de steden hadden de gemeente- en staatsarbeiders levenslange tewerkstelling, gratis medische verzorging, onderwijs en bijna gratis huisvesting. Het onderwijs was beter ontwikkeld in de steden. Meer leden van de arbeidersklasse genoten volledig middelbaar onderwijs.
2003
Op het platteland zijn de landbouwcommunes ontbonden en omgezet in kleine landbouwbedrijven of (geprivatiseerde) landelijke en dorpsbedrijven. De regering heeft net een nieuwe premie uitgeloofd per hoofd van de landelijke bevolking omdat bijna niemand bij de arme boeren nog gezondheidszorg kan betalen. De premie bedraagt omgerekend 4 euro per jaar. Gemiddeld besteedt de boer 30% van zijn inkomen aan het onderwijs van zijn kinderen.
In de steden kennen de 29 miljoen arbeiders uit de staatsfabrieken en de 160 miljoen stedelijke arbeiders uit de privé-industrie nog altijd een sociaal verzekeringsstelsel dat instaat voor gezondheidszorg, werkloosheid en pensioen. Daarnaast bestaat de arbeidersklasse ook uit 180 à 200 miljoen arbeiders ingeschreven in het platteland (maar die wel in de steden werken). Zij hebben geen enkele vorm van sociale zekerheid.
De tegenstelling tussen steden en platteland is essentieel in China. Inschrijvingsplicht bindt een familie aan stad of dorp. De boeren blijven altijd de zwakste, meest ongeletterde en armste klasse. Zelfs als ze zoals nu massaal naar de steden en de nieuwe industrieën trekken, blijven ze gediscrimineerd qua statuut, tewerkgesteld in andere fabrieken (vuil, repetitief werk) en gehuisvest in andere wijken. En ja, er zijn natuurlijk ook enkele miljoenen kapitalisten die in korte tijd stinkend rijk zijn geworden. Ook al hebben ze het niet nodig, de meesten onder hen zijn gedekt door de sociale zekerheid want 65% van de nieuwe kapitalisten zijn gewezen kaders van de ‘communistische’ partij en die werden altijd al het best bediend op dat vlak.
Neerwaartse druk
Wat in China gebeurt is in feite het typische proces van een maatschappij die wordt opengebroken voor de kapitalistische productiewijze. Daarvoor is niet alleen kapitaal nodig maar ook menselijk materiaal: grote bevolkingsgroepen die uit de boerenstand worden verdreven en het stedelijke proletariaat vormen. Marx noemde dat de ‘primitieve accumulatie’ en beschreef het schitterend in de laatste hoofdstukken van deel 1 van Het Kapitaal. Wat Marx daar vertelt over het Engeland van eind 15e begin 16e eeuw kan onmiddellijk overgeplant worden naar China vandaag. Het Chinees kapitalisme is dus een jong kapitalisme, met al de verschrikkelijke uitbuiting maar ook met al de kracht die daarmee gepaard gaat.
Heel wat anders is het gesteld met het Amerikaanse kapitalisme. Jawel, het beheerst nog altijd de wereldmarkt, maar dikwijls heeft dat meer te maken met monopolies dan met kwaliteit (bv. Hollywood, Microsoft). De Amerikaanse economie kent bovendien onevenwichten (bv. gezinnen en bedrijven geven 6,5% meer uit dan ze inkomsten hebben) die in om het even welk ander land onmiddellijk tot een ineenstorting zouden leiden.
Dat zijn de twee toonaangevende krachten binnen het huidige kapitalisme. De ene is jong en nietsontziend, de andere seniel en repressief. Beiden beschouwen sociale zekerheid als een vervelend obstakel voor hun economische doelstellingen. Dit oefent een enorme neerwaartse druk uit op sociale zekerheidsstelsels in de rest van de wereld. Onderschat evenmin de invloed van het repressieve model van de VS. Ook in België stijgt de gevangenisbevolking bijvoorbeeld exponentieel, is ze voornamelijk samengesteld uit ‘gekleurde’ bevolking, en maken varianten van de Amerikaanse ‘oplossingen’ opgang bij de rechtse en extreem-rechtse partijen: beloon de hardwerkende Vlaming en bestraf de arme allochtoon.
Verdedigen of aanvallen?
Als je de kranten mag geloven, dan moet Europa alle zeilen bijzetten ‘ter verdediging van het Rijnlandmodel’. Dat is de naam die zij geven aan het ‘menselijke’ en ‘sociaal gecorrigeerde’ kapitalisme dat in Europa is opgebouwd na de tweede wereldoorlog. Dat plaatsen de media dan tegenover het ‘wilde’ kapitalisme van China en de VS. Wat een hypocrisie! Diezelfde praat zullen ze bovenhalen telkens men ons nog eens een inlevering door de maag wil splitsen, want weet je “het kan altijd erger, als we nu niets doen”.
Natuurlijk moeten we hard vechten om elke sociale verworvenheid te behouden of uit te breiden. Maar dat is tegelijkertijd een onrealistische en een veel te bescheiden doelstelling. Onrealistisch is ze als je ze wil verwezenlijken binnen het kader van een kapitalistische staat, waarin een onbestaande of minimale sociale zekerheid een ‘competitief voordeel’ is, zoals zij dat zo mooi zeggen. Als de Europese multinationals niet langer moeten investeren in sociale zekerheid dan kunnen zij dat geld gebruiken om elders in de wereld multinationals op te kopen en zo groot en sterk te worden. Dat is het spel van het kapitalisme.
De sociale zekerheid is altijd het paradepaardje geweest van het reformisme in de arbeidersbeweging, of het nu van socialistische of christen-democratische strekking is. Het kapitaal heeft die toegevingen aan de arbeidersbeweging echter enkel gedaan omdat in de twintigste eeuw het kapitalisme onder druk stond van de Sovjetunie. Bovendien kende het kapitalisme in de periode na de oorlog de grootste groei in zijn geschiedenis, dus het had middelen om toegevingen te doen. Zowel de Sovjetunie als de hoge economische groei zijn nu evenwel verdwenen. Het kapitalisme is terug in zijn natuurlijke toestand van bikkelharde concurrentie gekomen en alle sociale kosten moeten daarbij worden geschrapt.
Vandaag zijn we op een punt beland dat zelfs alleen maar het behoud van onze verworvenheden ons dwingt het kapitalisme te overstijgen en de revolutionaire weg van het socialisme in te slaan. Het zou dan dwaas zijn om ons te beperken tot wat we hebben. De weg ligt open voor een drastische vermindering van de arbeidsduur, de democratische planning van de economie, het elimineren van de ongelijkheid en het einde van de onderdrukking van de ene mens door de andere. Er is in de laatste dertig jaar wel degelijk economische groei geweest. Alleen heeft ze enkel gediend om de rijken rijker te maken en het milieu te verwoesten. Ook niet te vergeten: er is een land waarin de sociale zekerheid de laatste tien jaar enorm is vooruitgegaan. Veertig procent van de bevolking heeft er voor het eerst fatsoenlijke gezondheidzorg en onderwijs. Dat land is natuurlijk Venezuela (met de hulp van Cuba). Maar ook daar kunnen die verworvenheden slechts definitief worden op basis van een socialistische geplande economie. Hopelijk zetten zij in de komende periode die stap, gevolgd door de rest van Zuid-Amerika en de wereld.