Sinds de regering Dehaene (1992-1995) kende België nooit zoveel sociale conflicten als vandaag. De sociale relaties zijn harder dan ooit onder de regering van Michel. Deze verharding werd ingezet nog voordat de homogeen rechtse coalitie de regeringsteugels in handen nam. De crisis van 2008 is in dit opzicht een kantelmoment. Sindsdien is elk jaar het aantal stakingsdagen blijven stijgen. Het laagste aantal gestaakte dagen bedroeg 3,6 per 1000 werkers in 2007 - 2009. In 2016 piekte het aantal gestaakte dagen tot 12,2. Bijna vier keer zoveel. Aan strijdbaarheid moet de Belgische arbeidersklasse dus niet inboeten. Onder de regering Michel rolden verschillende nationale stakingsdagen en nationale interprofessionele betogingen over het land. Een grootse algemene 24-urenstaking in Gemeenschappelijk Vakbondsfront vond plaats in 2014. Het was de omvangrijkste in dertig jaar. Een gelijkaardige staking vond plaats in 2005 tegen het Generatiepact en in 1993 tegen het Globaal Plan. De arbeidersklasse heeft de laatste jaren getoond dat ze bereid was tot actie van zodra er kordate en duidelijke acties werden voorgesteld. Nochtans verliezen we de meeste gevechten met de regering. De belangrijkste verklaring hiervoor is het gebrek aan een strategie om te winnen. Ja, om te winnen en niet om een of andere scherpe hoek van een asociale maatregel af te vijlen. Of om weer aan de (nep)onderhandelingen te mogen deelnemen. Elke keer zich een opwelling van interprofessioneel of sectoraal protest voordoet, worden de acties niet uitgebreid, maar snel gedoofd. Zo geven de vakbondsleiders de regering keer op keer weer respijt en kan ze weer het initiatief nemen. Als er een sector, zoals recentelijk de cipiers, een staking van onbeperkte duur starten tegen de opgelegde minimumdienst, blijft hun strijd geïsoleerd. Ze krijgen wel schouderklopjes van andere sectoren of een solidariteitsbezoek aan het stakerspiket. Van een intersectorale solidariteitsstaking is er echter nooit sprake. De belangrijkste reden hiervoor is het zich wanhopig vastklampen van de vakbondsleiding aan het ritueel en de instellingen van het overleg. Het overleg is een doel op zich geworden. De horizon van de vakbondstop reikt dikwijls niet verder dan de ‘begeleiding’ van de afbraak. Meer denken ze niet uit de brand te kunnen slepen. Ook hebben de meeste vakbondsleiders (niet allemaal) geen vertrouwen in de kracht van hun eigen achterban om de krachtsverhoudingen grondig te wijzigen. Dit moet en kan veranderen. Het interne gerommel rond een andere strategie in zowel het ABVV als het ACV is daar een teken van.