In het weekblad Humo stond eind oktober 2003 een interview van de filmregisseur Oliver Stone met Fidel Castro. Bij het lezen van dit interview zal elke linkse mens merken dat de Cubaanse leider onnoemelijk veel dichter bij ons staat dan eender welk sociaal-democratisch kopstuk, laat staan andere regeringsleiders. Zijn kritieken op het Amerikaanse imperialisme en zijn verdediging van de Cubaanse verworvenheden roepen spontaan sympathie op, hoewel hij anderzijds zeer behendig langs vragen over bijvoorbeeld de interne democratie glipt.
Ondanks dat gebrek aan democratie steunt de overgrote meerderheid van de Cubanen nog steeds de revolutie, iets wat de monsterbetogingen van half mei nog maar eens hebben bewezen. Ze steunen de verworvenheden van de revolutie precies omdat ze maar al te goed weten welke grimmige toekomst het kapitalisme hen te bieden heeft. Het Cubaanse volk ziet ook dat er, in tegenstelling tot de overige Latijns-Amerikaanse landen, in hun land geen uitgestrekte krottenwijken bestaan, dat iedereen elementair onderwijs heeft genoten en dat de kindersterfte zelfs lager ligt dan in verschillende ontwikkelde kapitalistische landen, om maar een paar voorbeelden te noemen. Het is op deze verworvenheden – die alle rechtstreeks het resultaat zijn van de genationaliseerde, geplande economie – dat wij onze steun voor Cuba baseren.
Marxisten dienen steeds een klassenpositie in te nemen. Welke standpunten en welk programma verdedigen best de belangen en verworvenheden van de internationale arbeidersklasse? Dat is ons uitgangspunt. Vanuit die visie kunnen we al onmiddellijk stellen dat de verdediging van de Cubaanse revolutie en de genationaliseerde planeconomie een absolute prioriteit is. Cuba is een baken van licht in de Derde Wereld en geniet onder de verdrukten in vele ‘arme’ landen nog steeds een enorm prestige omdat ze de westerse uitzuigers en hun corrupte Cubaanse handlangers zonder pardon hebben buiten gekeild. Daarom verdedigen wij het regime van Castro, ook tegen de zogenaamde ‘vrienden van Cuba’ die vorig jaar de Cubanen een mes in de rug plantten met hun ondoordachte kritieken op de omgang met mensenrechten.
Onze steun aan het Cubaanse regime is echter evenmin kritiekloos, alleen vertrekken we bij onze kritiek altijd van de grondbeginselen: een duidelijke klassenpositie. Vaak zijn het diezelfde ‘vrienden van Cuba’ die alle gebreken van het regime met de mantel der liefde bedekken. Ook extreem-linksen, vooral dan uit de stalinistisch-maoïstische traditie, hebben de neiging alle mankementen te negeren omdat je door kritieken zogezegd het regime zou verzwakken en de hoofdvijand tenslotte het imperialisme blijft. Wij zijn evenwel van oordeel dat bepaalde kritieken de Cubaanse revolutie kunnen versterken doordat ze aanzetten tot een wijziging van het beleid.
Want in alle eerlijkheid, de Cubaanse leiding heeft reeds lang de wereldrevolutie laten varen, terwijl het nu juist enkel de socialistische revolutie in andere landen is die Cuba uit zijn isolement kan halen. Toegepast op Cuba betekent een kritiekloze steun aan Castro een toegeving aan het opportunisme. Hoe revolutionair Castro ook klinkt, de verdediging van de Cubaanse revolutie heeft hij steeds vooral gebaseerd op internationale akkoorden en, in het beste geval, op bepaalde campagnes tegen het embargo. Zelfs de paus is al door Castro uitgenodigd om het regime meer legitimiteit te verlenen!
Socialisme in één land
Wat de toekomst van Cuba ook is, vast staat dat de revolutie versmacht zal worden indien ze beperkt blijft binnen de nationale grenzen. Nu probeert het regime de agressie van het imperialisme, in de eerste plaats van de VS, te pareren door diplomatieke manoeuvres onder andere via de VN en via banden met bevriende regeringen. Op zich is daar niets mis mee, maar door de manier waarop het spel nu gespeeld wordt, laat Fidel zich beperkingen opleggen waarbij hij bijvoorbeeld tracht te balanceren op de tegenstellingen tussen het Europese kapitaal en het Amerikaanse kapitaal, en tracht de EU uit te spelen tegen de VS. In heel dit diplomatieke spel staan de nationale belangen van Cuba steeds op de eerste plaats, desnoods ten koste van de belangen van de internationale arbeidersklasse en de wereldrevolutie. Daarmee toont Fidel zich een adept van Stalin, die omwille van de verdediging van ‘het socialisme in zijn land’ bereid was tot allerlei diplomatieke compromissen, zoals het temperen van de Spaanse revolutie in de jaren ’30 om zo goede vriendjes te blijven met Frankrijk en Engeland, die (valselijk) beloofden de Sovjetunie te steunen tegen nazi-Duitsland. Resultaat: de Spaanse revolutie mislukte en werd in bloed gesmoord door de troepen van Franco.
De houding van Castro ten opzichte van de revolutionaire ontwikkelingen in Venezuela is opnieuw een spijtig voorbeeld van het primaat van de nationale belangen. Het is maar al te ironisch dat Castro de Venezolaanse president Hugo Chavez aanmaant vooral niet over te gaan tot nationaliseringen. Dat zou immers de VS aanzetten tot nog meer agressie tegenover de linkse regering in Caracas en zo zou de broodnodige goedkope olie wel eens niet meer naar Cuba kunnen vloeien. Maar Washington is louter al door het bestaan van die linkse regering in Venezuela geprovoceerd en zal niet rusten voor Chavez politiek – of fysiek – wordt geliquideerd, samen met duizenden andere revolutionaire ‘onruststokers’. Een overwinning van het socialisme in Venezuela zou daarentegen een enorme impuls geven aan de revolutie in heel het continent, de beste waarborg tegen een overwinning van het Amerikaanse imperialisme. Fidel herhaalt evenwel het slechte advies dat hij ook aan de sandinisten in Nicaragua gaf, en dat leidde tot hun nederlaag: ga niet te ver, provoceer de Amerikanen niet enzovoort. Nochtans spreekt heel de ervaring van Cuba zelf deze argumenten tegen
Een georganiseerde en uitgebouwde marxistische stroming zou dit gebrek aan doortastendheid op een correcte, niet-veroordelende manier kunnen aanklagen en zo voor de bevolking duidelijk kunnen maken dat Castro door zijn aarzelende houding en gebrek aan internationalisme de verworvenheden van de revolutie in gevaar brengt. In plaats van een diplomatiek spel te spelen zou Castro voorrang moeten geven aan oproepen tot de arbeidersklasse en hen aanzetten om het pad naar het socialisme te volgen. De zwakte van Cuba is zijn isolement. De richting die het overgangsregime zal volgen hangt in grote mate af van de internationale situatie, in de eerste plaats het revolutionaire proces in Latijns-Amerika. Dat is duidelijk aan een opgang bezig, waardoor Cuba weer op meer steun kan rekenen dan in de zwarte jaren ’90, wat de VS dan weer aanzet om de druk op Havana te verhogen. De herinvoering van het kapitalisme in Cuba zou immers een zware slag zijn voor de revolutionaire bewegingen op de rest van het continent. De invloed van de internationale situatie op Cuba is nochtans geen eenrichtingsverkeer, er bestaat een dialectisch verband. De opgang van de revolutie in Latijns-Amerika geeft ademruimte aan de revolutie in Cuba, maar tegelijk kan de Cubaanse leiding ook zuurstof geven aan de bewegingen op het continent. En net hier blijft Castro in gebreke.
In Cuba is er een politieke revolutie nodig die de bestaande sociale revolutie van de levensnoodzakelijke democratie voorziet. Wij zijn van oordeel dat het bureaucratische regime in Cuba (want dat is het tenslotte) vervangen moet worden door een gezonde arbeidersdemocratie. Het is perfect mogelijk alle groepen of partijen die de nationalisatie van de productiekrachten onderschrijven, de absolute vrijheid te laten zich te organiseren en uit te drukken, ook via politieke partijen. Dat zou de revolutie niet verzwakken, maar veeleer ten goede komen.
Fidel verwoordt evenwel de belangen van de bureaucratie, die via diplomatie willen overleven in hun geprivilegieerde posities en vijandig staan tegenover de wereldrevolutie omdat die hun relatieve rust zou verstoren en kan overslaan naar Cuba zelf. Bureaucraten willen rust, orde en stabiliteit zodat ze de mensen ‘onder hen’ kunnen organiseren en controleren, zodat ze kalm kunnen werken en genieten van hun privileges. De vervorming van het arbeidersregime in Cuba, de dominantie van de bureaucratie en het gebrek aan arbeidersdemocratie, mogen dus niet verklaard worden, zoals (klein)burgerlijke critici dat doen, vanuit het individu Castro en zijn al dan niet vermeende psychologische trekken, bijvoorbeeld zijn ‘dictatoriale karakter’. De vervorming van het arbeidersregime moet daarentegen verklaard worden vanuit de materiële omstandigheden waarin de revolutie tot stand kwam: isolement van de revolutie in een economisch onderontwikkeld land, de centrale plaats van de guerrilla in de strijd voor socialisme, de constante dreiging van de grote noorderbuur, de verstikkende invloed van de Sovjetbureaucratie enzovoort.
Eisen doordacht formuleren
Het zou nochtans gauchistisch zijn om abstract op te roepen tot een ‘politieke revolutie’ tegen Castro en zijn kliek, hoe juist dat op zich ook is. Revolutionaire tactieken zijn van nature flexibel. Het is duidelijk dat Castro, ondanks al zijn gebreken, een ontzaglijke steun geniet onder de bevolking van Cuba. Zij zien Castro vaak als het slachtoffer van de bureaucratische kliek rond hem. En Cuba blijft een lichtend voorbeeld voor heel Latijns-Amerika. Jaime Solares, de leider van de grootste Boliviaanse vakbond COB, zei bijvoorbeeld in een interview dat hij in Bolivia een systeem zoals Cuba zou willen, wat de aantrekkingskracht van de revolutionaire verworvenheden én Castro – de leider van die revolutie – bevestigt. Net daarom klinkt het hol om zomaar in het vage op te roepen Castro omver te werpen, wat de marxisten enkel zou marginaliseren ten opzichte van de brede massa. In de jaren ’60 riepen Cubaanse trotskisten op voor een politieke revolutie, juist op het moment dat Fidel een hevige strijd voerde tegen de VS. Zo vervreemdden ze zich van het volk en de staat gebruikte dit als alibi om hen te laten fusilleren
In plaats van zulke ondoordachte formuleringen lijkt het ons verstandiger concrete (overgangs)eisen te stellen aan de leiding van de Cubaanse Communistische Partij, eisen waarvoor gestreden kan worden om de revolutie te redden. We moeten Castro niet gewoon veroordelen, wel hem op een kritische manier benaderen en hem publiekelijk vragen bepaalde zaken te doen, aangezien hij toch zegt een internationaal-socialistisch revolutionair te zijn. Zo’n eis kan in de eerste plaats zijn dat hij een oproep lanceert aan de internationale arbeidersklasse om over te gaan tot nationalisatie van de grote industrie onder arbeiderscontrole. Castro’s autoriteit bij de Latijns-Amerikaanse massa’s is zodanig groot dat één krachtdadige oproep kan volstaan om het huidige revolutionaire proces op een hoger niveau te tillen. Hij zou ook een massale algemene volksvergadering bijeen kunnen roepen in Havana om de perspectieven van de Latijns-Amerikaanse revolutie te bediscussiëren, en niet om de mensen urenlang naar zijn speechen te laten luisteren. Hij zou arbeiderscontrole kunnen introduceren in de industrie, als tegenwicht tegen de macht van de bureaucratie. Hij zou kunnen bouwen aan een internationale marxistische stroming door in Havana een conferentie te organiseren, niet zoals gewoonlijk ter ondersteuning en adoratie van het Cubaanse regime, maar om de basis te leggen van een internationale marxistische organisatie die werkzaam is in de linkerzijde wereldwijd. Castro heeft onnoemelijk meer uitstraling en autoriteit om dit te doen dan alle klein-linkse organisaties samen. Als hij een marxist is, dan is het zijn taak daartoe over te gaan om de huidige opgaande revolutionaire fase te versterken en zodoende de Cubaanse verworvenheden te verdedigen. Eisen op deze manier geformuleerd vinden zeker een gehoor onder de vele revolutionaire Cubanen en Latijns-Amerikanen.
Kritische steun is dus een erg reëel begrip. Steun omdat de Cubaanse revolutie een enorme sprong voorwaarts betekende voor de gewone bevolking en zonder meer geleid heeft tot enorme verworvenheden op basis van een geplande economie. Anderzijds kan die steun niet onkritisch gebeuren, niet omdat marxisten persé kritiek om de kritiek willen geven, maar precies omdat dit de beste manier is om de Cubaanse revolutie te vrijwaren van een kapitalistische contrarevolutie. En net als met zoveel andere zaken is het een kwestie van tactieken en principes: noch opportunisme, noch sektarisme. Om het met de woorden van Marx te zeggen: vrank in inhoud, mild in methode.