Een half jaar geleden stelden we na de aanvang van de Argentijnse revolutie dat Latijns-Amerika op korte termijn een turbulente periode tegemoet ging waarin linkse kandidaten hoge toppen scheren in de verkiezingen en revolutie op de orde van de dag staat (zie het artikel ‘Latijns-Amerika: continent in beweging’ van 16 januari). Het onderstaande artikel is een inleiding op een reeks die we in de volgende weken zullen publiceren over recente ontwikkelingen in dit broeierige werelddeel.
Sinds een half jaar zien we dat de polarisatie tussen de klassen toeneemt en het moleculaire proces van de revolutie, dat zich sinds enkele jaren opnieuw ontvouwt, in een hogere versnelling gaat. Een greep uit de feiten: in Venezuela pleegde het leger een coup tegen de links populistische president Chavez, waarna het volk hem via monsterprotesten terug aan de macht bracht; in Argentinië breidt het protest zich uit onder bredere lagen van de bevolking en is de regering gedwongen om steeds repressiever op te treden; de linkse kandidaat Evo Morales haalde onverwacht de tweede plaats in de eerste ronde van de Boliviaanse presidentsverkiezingen; in Peru brak in juni een week van massaprotesten uit tegen het neoliberale beleid van de regering, zodat president Toledo de noodtoestand moest afkondigen; in Paraguay gebeurde in juli hetzelfde; de Colombiaanse guerrilla’s van de FARC en het ELN rukken verder op; Brazilië lijkt eveneens op weg naar opgedreven conflicten nu het land ook wegzakt in een economische crisis, onder meer omdat internationale investeerders hun kapitaal wegtrokken aangezien ze een overwinning vrezen van de linkse kandidaat Lula in de komende presidentverkiezingen.
Aderlating
Het epicentrum van de huidige malaise ligt in Argentinië, dat al sinds 1998 in recessie is, maar in 2001 helemaal in elkaar zakte. Doorheen 2001 werd duidelijk dat Argentinië zijn overheidsschuld van 130 miljard dollar niet zou kunnen afbetalen, wat leidde tot een gigantische kapitaalvlucht. De beslissing om dramatische bankcontroles te introduceren leidde tot een bestorming van de banken. Op 30 november verloren de banken 1,3 miljard dollar. De nettoreserves van de centrale bank daalden met 1,7 miljard dollar. In een mum van tijd was een van de rijkste landen ter wereld bankroet. Nochtans werd Argentinië gedurende de jaren '90 voorgesteld als de beste leerling van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), het instrument bij uitstek van de imperialisten om hun neoliberale 'medicijn' in de aders van de zogenaamde Derde Wereld te pompen. Of anders gezegd: ze plantten het botte mes in de ondergeschikte economieën om een klassieke aderlating toe te passen, waardoor de patiënt meer dood dan levend achterblijft. De neoliberale ideologie is immers niet meer dan het praatje van een kwakzalver om centen uit de zak van de gewone mens te kloppen. Dergelijke kwakzalvers zijn echter gedoemd om ontmaskerd te worden en vervolgens nagejaagd door een bedrogen en woeste massa. Na het wangedrag van het IMF tijdens de Aziatische crisis van 1997-98 kreeg de neoliberale ideologie al een stevige knauw, wat de impuls gaf tot de wederopstand van de sociale bewegingen over heel de wereld en de antiglobaliseringsbeweging in het Westen. De huidige crisis duwt dit proces van wederopstanding in een tweede fase met een groeiende deelname van de massa's en meer in het bijzonder van de arbeidersklasse, hoewel deze laatste nog niet de leiding heeft genomen van de strijd.
Eigenlijk is de huidige crisis voor veel landen een rechtstreeks gevolg van de Aziatische crisis. De economische moeilijkheden in vele Latijns-Amerikaanse landen begonnen al eind jaren '90. Zo moest de Braziliaanse munt in 1999 bijvoorbeeld gedevalueerd worden. Alleen de tijdelijke economische opgang in de VS en Europa weerhield deze landen van een totale economische ramp doordat ze hun inkomsten uit export konden verhogen. Vanaf het moment dat ook in de VS de wolken zich begonnen opstapelen, moest dit een vernietigende weerslag hebben op hun achtertuin in Latijns-Amerika. Argentinië zonk als eerste weg in het moeras. In tegenstelling tot de Aziatische crisis ging er aanvankelijk van de Argentijnse crisis schijnbaar weinig economische besmetting uit. Economen en andere ideologen van het kapitaal schreeuwden van de daken dat Argentinië een geïsoleerd feit was.
In de loop van het jaar 2002 sijpelden er evenwel steeds meer berichten binnen van het tegenovergestelde, namelijk dat de economieën van de omliggende landen Uruguay, Paraguay en Brazilië serieus besmet zijn met het Argentijns virus. Zelfs het ogenschijnlijk ongenaakbare Chili kampt met moeilijkheden door de verweving van de regionale economieën, onder meer gekenmerkt door aanzienlijke Chileense investeringen in de Argentijnse commerciële en elektriciteitssector. Het aantal Argentijnse toeristen naar Chili is gedaald met 60 procent en naar Brazilië met 80 procent. Mercosur, de economische unie van Argentinië, Brazilië, Uruguay en Paraguay met Chili en Bolivië als geassocieerde leden (een regionaal handelsblok vergelijkbaar met Nafta en de EU), is op sterven na dood. Aan het begin van de 21e eeuw is de sociale balans van het subcontinent ronduit zwart. Het BBP per capita (dat niets zegt over de verdeling van die rijkdom) groeide slechts 6 procent gedurende de laatste twee decennia in Latijns-Amerika, in scherp contrast met de 75 procent tussen 1960 en 1980. Vandaag leeft 44 procent van de bevolking in armoede. Tijdens de laatste tien jaar is het aantal werklozen verdubbeld. In het eerste trimester van 2002 stond het gemiddelde werkloosheidscijfer officieel op 9,4 procent, het hoogst sinds het 'verloren decennium' van de jaren '80. Bovendien zijn de officiële cijfers steeds een onderschatting en zeggen ze niets over ondertewerkstelling en 'working poor'. Volgens cijfers van de Internationale Arbeidsorganisatie treft de werkloosheid vooral de jongeren: 46 procent in Argentinië; 35,1 procent in Uruguay; 26,2 procent in Venezuela; 20,2 procent in Chili; 17,1 procent in Peru en 13,7 procent in Brazilië.
Met de economische besmetting vanuit Argentinië kwam ook politieke besmetting: het virus van stuwende massa’s naar sociale omwenteling. Potten- en pannenprotesten vinden niet enkel plaats in Buenos Aires maar ook in onder andere Montevideo en Caracas. De wegblokkades van de piqueteros in Argentinië (de georganiseerde werklozen) kregen al navolging in Paraguay, Peru en zelfs Zuid-Chili, waar vissers de privatisering van het vissen willen verhinderen. De Latijns-Amerikaanse massa’s zijn duidelijk klaar voor revolutie, alle objectieve voorwaarden zijn rijp, zelfs overrijp. Alleen ontbreekt er wel één belangrijke voorwaarde om de onderdrukte klassen naar de overwinning leiden, namelijk de subjectieve factor: een marxistische massapartij.
Een geschiedenis van revolutie en contrarevolutie
Latijns-Amerika heeft natuurlijk een traditie van linkse massabewegingen en revolutie, gaande van de burgerlijke revoluties tegen de koloniale overheersing in de 19e eeuw tot de massabewegingen van arbeiders en boeren in de 20e eeuw. Die laatste stierven juist door het gebrek aan een echte revolutionaire leiding een brutale dood en liepen uit op hun tegengestelde: contrarevolutie en massamoorden op linkse militanten tijdens militaire dictaturen. Om haar privileges te verdedigen overhandigde de bourgeoisie haar macht aan bonapartisten, dictators die de kapitalistische productierelaties met de wapens verdedigden. De bekendste van die rechtse dictators is uiteraard Augusto Pinochet van Chili, maar ook in andere landen zoals bijvoorbeeld Brazilië, Argentinië, Uruguay, Paraguay en Bolivia voltrokken de militairen gedurende de jaren ’70 hun bloedige repressie.
In overeenstemming met de wet van de dialectiek kwam ook daartegen een reactie. Eind jaren ’70 en begin jaren ’80 begonnen de arbeiders en de linkse krachten zich opnieuw te organiseren en slaagden erin de latente onvrede bij de bevolking om te zetten in actief verzet tegen de regimes. In de loop van de jaren ’80 kwamen de militaire junta’s een voor een ten val: Bolivia 1982, Argentinië 1983, Uruguay 1984, Brazilië 1985, Paraguay 1989 en Chili 1990. In de plaats daarvan installeerde de burgerij zwakke burgerlijk-democratische regimes, die geenszins tegemoetkwamen aan de eisen van de onderdrukte klassen, de arbeiders en de arme boeren. Dat mag enigszins raar lijken omdat het juist de arbeiders en arme boeren waren die de militaire junta’s ten val brachten. Gezien de krachtsverhoudingen op dat momenten konden ze makkelijk overgaan tot een proletarische revolutie en zelf de macht grijpen. Opnieuw heeft dit alles te maken met de leiding van de arbeidersklasse die de proletarische revolutie verruilde voor een zogenaamde democratische revolutie. In plaats van arbeidersstaten kregen we dus burgerlijke democratieën, waarin iedereen formeel het recht heeft om te stemmen en formeel het recht van organisatie bestaat (hoewel vakbonds- en partijmilitanten, boeren en studenten nog vaak worden bedreigd en zelfs geëlimineerd), maar waarbij op sociaal-economisch vlak alles bij het oude blijft en de heersende klasse arbeider en boer nog steeds uitbuit.
Na de militaire dictaturen en het protest daartegen zagen we met andere woorden een bepaalde vorm van burgerlijke contrarevolutie, namelijk de democratische contrarevolutie. Uit schrik dat de massa in één trek zou doorgaan van de omverwerping van de dictaturen naar de overname van de staatsmacht en afschaffing van de burgerlijke instellingen en van het privé-eigendom van de productiemiddelen (= de permanente revolutie), deed de bourgeoisie bepaalde democratische toegevingen aan de onderdrukte klassen, zoals het recht om een vakbond te organiseren, en spiegelde ze hen de illusie voor dat deze democratische hervormingen hun leven fundamenteel zouden veranderen. In werkelijkheid is dit een valstrik om de lont uit het kruitvat van de massastrijd te halen en het kapitalisme te redden. Een marxistische leiding zou dit weten uit de talloze historische voorbeelden. De toenmalige leiding wist dit echter niet – wat hen tot incompetente leiders maakt – of wilde dit niet weten – wat hen tot verraders maakt. Dit moge krasse woorden lijken, de realiteit bevestigt ze in elk geval: er kwam niets in huis van landhervorming, het continent kwam in de greep van een neoliberale golf waardoor de situatie voor het gros van de bevolking verslechterde, de kloof tussen arm en rijk is gestegen terwijl het aantal mensen onder de armoedegrens toenam enzovoort en zo verder. Nochtans had dit alles niet hoeven zijn indien de arbeidersleiding op cruciale momenten de juiste beslissingen had genomen en niet had gezwicht voor de druk van de burgerij. Een kans ging weer verloren.
Vandaag doet zich echter opnieuw een kans voor. De massa is duidelijk ontgoocheld in de burgerlijke democratie met al haar beperkingen en verlangt naar echte democratie, inspraak op alle vlakken in plaats van sporadische verkiezing van onafzetbare ‘vertegenwoordigers’. De voorgaande periode van democratisering ging gepaard met een ideologische aanval op de staat in naam van het neoliberalisme en illusies dat de staat de oorzaak is van alle kwaad. Aangezien de staat in Latijns-Amerika, net zoals in de rest van de zogenaamde Derde Wereld, een uiterst repressief karakter had, was het makkelijker voor de burgerij om alle problemen in de schoenen van de staat te schuiven en via privatiseringen meer winsten van de nationale rijkdom af te romen. Maar sinds enkele jaren is het neoliberale model eveneens in crisis. De Latijns-Amerikaanse heersende klasse heeft momenteel geen enkel model dat zij als alternatief naar voren kan schuiven. Meer nog dan de economische crisis van het kapitalisme biedt juist deze politieke crisis van de heersende klasse een kans om in dat vacuüm te stappen met een socialistisch alternatief.
Bepaalde delen van de heersende klasse zullen echter na verloop van tijd nationalistische plannen van staatsinterventie uit de kast halen, gekoppeld aan een hevige anti-imperialistische retoriek. Ondertussen zullen andere of zelfs dezelfde delen van de heersende klasse de reactie voorbereiden. Daarom mogen we zeker niet in dezelfde val trappen als toonaangevende andersglobalisten, namelijk pleiten voor nationale ontwikkeling op basis van staatsinterventie. Dergelijk beleid blijft immers gevangen binnen het kapitalisme en zolang de bourgeoisie als heersende klasse intact blijft, kan zij zich opmaken voor een gewelddadige terugslag via het staatsapparaat en dan vooral het leger. Dit is het bekende Chileense scenario van 1973 maar tevens datgene wat we zagen de laatste maanden in Venezuela. Voor de arbeiders en oprechte revolutionairen van Latijns-Amerika komt het erop aan een onafhankelijke klassenpolitiek te voeren, een socialistisch programma te verdedigen en daarmee de arme boeren en middenklasse voor zich te winnen, comités op te richten in de fabrieken, wijken en scholen en hun eigen organisatievormen in de plaats te stellen van de staat. Politiek mag niet langer het privilege zijn van een minderheid. Met andere woorden, ze moeten de burgerlijke instellingen wegvegen ten voordele van de proletarische, het parlement en de gemeenteraden vervangen door grote wijkraden met verkozen en onmiddellijk afzetbare afgevaardigden naar hogere niveaus (stedelijk, provinciaal, nationaal enzovoort), het staande leger door het gewapende volk dat zijn revolutionaire belangen verdedigt tegen de reactie van de heersende klasse.
De mogelijkheid tot proletarisch bonapartisme
Behalve de klassieke proletarische revolutie bestaat ook de kans dat bepaalde landen zoals Venezuela en Colombia overgaan tot een regime van proletarisch bonapartisme. In het verleden kon de Russische bureaucratie haar macht opleggen aan de arbeidersstaat doordat Stalin als een bonapartist manoeuvreerde tussen de klassen (de koelakken, de NEP-lui, de arbeiders) en hen tegen elkaar uitspeelde, de macht van de enen gebruikend om slagen toe te brengen aan de anderen en vice versa. Daarbij torende de bureaucratie hoog uit boven de klassen en ging ze een relatief onafhankelijk bestaan leiden en haar wil opleggen, hoewel ze in laatste instantie bleef steunen op de arbeidersklasse door het fundament van de arbeidersstaat, m.n. de genationaliseerde en geplande economie, intact te laten. Daarom omschreef Trotski vanaf de jaren '30 het Sovjetregime als proletarisch bonapartisme.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden een veelheid van dergelijke regimes in bijvoorbeeld Joegoslavië, China, Cuba, Noord-Korea, Vietnam, Syrië, Ethiopië, Mozambique en Angola. Karakteristiek voor deze gedeformeerde arbeidersstaten is dat ze ontstonden in de context van strijd tegen het imperialisme, het uitblijven van de revolutie in de ontwikkelde kapitalistische landen en het bestaan van de gedegenereerde maar machtige arbeidersstaat in de Sovjetunie. Aangezien de heersende klasse in de vroegere koloniale en semi-koloniale landen in geen enkel opzicht de taken van de burgerlijk-democratische revolutie kon volbrengen (m.n. landhervorming en afschaffing van de grootgrondbezitters, nationale vereniging en uitdrijving van het imperialisme), namen secties van de kleinburgerij, van het leger of ex-marxisten het initiatief tot revolutie, waarbij ze steunden op boerenlegers om arbeidersstaten op te richten zonder evenwel de bewuste, georganiseerde deelname van de arbeiders. Boeren kunnen immers nooit een klassenonafhankelijke rol spelen in een revolutie: ofwel scharen ze zich achter het proletariaat, ofwel achter de heersende klasse. Waar ze echter de dominante rol spelen in de vernietiging van het kapitalisme, drukken ze onvermijdelijk hun stempel op toekomstige ontwikkelingen, een stempel met de reactionaire kenmerken van het mentaal achterlijke platteland en de sterk hiërarchische organisatie in legers. (Voor diepere analyse lees het hoofdstuk 'The colonial revolution and proletarian bonapartism' in ‘The Unbroken Thread’, het boek van Ted Grant te vinden op www.marxist.com)
De voorbije periode was een crisis van het proletarisch bonapartisme. Alle overblijvende regimes (Cuba, China, Noord-Korea, Vietnam en nog een handvol) zijn op een of andere manier in de richting van het kapitalisme aan het bewegen. Nochtans is dit geen onomkeerbaar proces. Onder druk van veranderende wereldomstandigheden en steigerende massa's kunnen de bureaucratieën zich gedwongen voelen om het proces van kapitalistische restauratie te stoppen en meer te gaan leunen op de arbeidersklasse, zodat ze hun greep op de situatie en de massa's niet verliezen. Zo is het eveneens mogelijk dat zelfs nieuwe bonapartistische arbeidersstaten ontstaan. Door de aanhoudende dreiging van een coup door de Venezolaanse burgerij en grootgrondbezitters kunnen de massa's president Chavez in die richting stuwen. Hetzelfde geldt voor de boerenguerrilla in Colombia. Natuurlijk zijn de internationale verhoudingen vandaag minder ontvankelijk voor nieuwe gedeformeerde arbeidersstaten, vooral dan door het ontbreken van een land met de rol van de vroegere Sovjetunie. Hoewel de Sovjetunie slechts weinig steun verleende aan landen die de overstap wilden maken naar een proletarisch regime, konden deze landen eens ze deze stap hadden gezet toch schuilen onder de nucleaire paraplu van de Sovjetunie en zich inschakelen in de Comecon. Vandaag heeft China noch de wil noch de macht om dit model te kopiëren. Bovendien is de hoofdtendens vandaag er eerder een naar klassieke proletarische revoluties in plaats van naar proletarisch bonapartisme. De machtige arbeidersklasse van de industriële mastodonten Argentinië en Brazilië begint zich te roeren. In heel de wereld is het aantal sociale conflicten en stakingen sterk gestegen de laatste jaren, met indrukwekkende betogingen en algemene stakingen in Europa maar ook in Nigeria, Zuid-Afrika, Indonesië, Zuid-Korea enzovoort. Indien de revolutie in de ontwikkelde kapitalistische landen echter uitblijft, kunnen in de toekomst allerlei vormen en hybride formaties de kop opsteken.
Militaire architectuur van het Amerikaans imperialisme
Het Amerikaanse imperialisme is zich terdege bewust van dit gevaar. In ons artikel van 16 januari 2002, ‘Latijns-Amerika: continent in beweging’, maakten we al de link met de uitbreiding van het Amerikaans imperialisme in de vorm van de Free Trade Area of the Americas, waarvoor de Bush-regering verregaande volmachten heeft gekregen van het Amerikaans Congres. De bedoeling is verder beslag te leggen op de enorme natuurlijke rijkdommen van het subcontinent (olie, gas, minerale grondstoffen, biodiversiteit), op de nationale productie-infrastructuur (buitenlandse directe investeringen, overnames en privatiseringen) en goedkope arbeidskrachten. Om dat project te vervolledigen is er evenwel nood aan een politiek-militaire arm om het Amerikaans kapitaal te beschermen en meer in het algemeen om te voorkomen dat de plundering niet resulteert in een opstand van de massa’s en een wedergeboorte van het socialisme. In 2000 stelde een rapport van het Centre for Strategic and International Studies dat “de economische veranderingen sneller voortgaan dan de veranderingen inzake veiligheid, met als gevolg toenemend geweld van dat gedeelte van de bevolking dat overleeft via illegale middelen.” Een recent rapport van de Inter-American Defense Council duidt “de extreme armoede”, “de opgang van nationalistische bewegingen” en “de stijging van de werkloosheid” aan als potentiële oorzaken van instabiliteit in de regio.
Het politiek-militaire offensief van de VS wil gediscrediteerde cliëntregimes ondersteunen, onafhankelijke regimes destabiliseren, de leiding van de linkerzijde naar rechts forceren en de opflakkerende anti-imperialistische sociale bewegingen vernietigen of isoleren. Daarvoor neemt Washington tal van militaire initiatieven zoals het Plan Colombia, het Plan Puebla Panama (Midden-Amerika), New Horizons en het Andean Initiative. De VS hebben al militaire bases in Brazilië, Ecuador, Peru, Aruba en El Salvador. In augustus 2001 ging op Argentijnse bodem het Ejercicio Cabanas 2001 door, manoeuvres van 1300 militairen van negen verschillende landen waaronder de VS en waarnemers van Colombia. Deze oefeningen vonden plaats in Salta, het epicentrum van de werklozenbeweging – de zogenaamde ‘piqueteros’ – en zonder de toestemming van het Argentijnse parlement. Daarenboven heeft het Amerikaanse imperialisme nood aan een gespecialiseerde school voor de opleiding van Latijns-Amerikaanse militairen. In het verleden konden ze beroep doen op de School of the Americas, waar onder meer Pinochet en Videla hun opleiding genoten, maar die heeft door de schandalen in de jaren ’70 haar deuren moeten sluiten. Recentelijk tekende Costa Rica evenwel een akkoord met de VS voor de oprichting van de Escuela Internacional de Policia, eveneens een militaire school onder Amerikaanse controle voor de opleiding van militaire kaders in Latijns-Amerika. De ‘oorlog tegen het terrorisme’ geeft een voorwendsel om al deze militaire banden verder uit te diepen.
Toch staat het imperialisme objectief gezien in een zwakkere positie dan de massabewegingen in termen van krachtsverhoudingen op basis van klassen. De nederlaag in de coup tegen Chavez heeft dit onomstotelijk bewezen en heeft bovendien die balans nog meer in het voordeel van de massa’s doen overhellen door het demonstratie-effect en de hoop die de massa’s eruit putten. Na het trauma rond Allende en de opeenvolgende nederlagen geloofden velen dat het imperialisme onoverwinnelijk was. Dit trauma is nu doorbroken en er spoelt een golf van enthousiasme en zelfvertrouwen doorheen de borst van de revolterende arbeiders, boeren, mensen uit de middenklasse en studenten. De sociale basis van de imperialistische cliëntregimes is onderhevig aan zware erosie, objectief gezien stellen ze nog weinig voor. Maar subjectief gezien kan de bourgeoisie nog steeds rekenen op een leiding die gestaald is in een geschiedenis van politieke spelletjes en manoeuvres. Daartegenover hebben de massa’s dan ook een eigen gestaalde leiding nodig in een revolutionaire socialistische massapartij die alle noodzakelijke conclusies uit de geschiedenis van de klassenstrijd trekt.
Die laatste kwestie, de nood aan een marxistische massapartij, is echter allerminst een kwestie van kleine extreem-linkse groepjes die zich uitroepen tot de nieuwe voorhoede. Het is de taak van de marxisten om zich op geen enkel moment af te sluiten van de arbeidersbeweging en haar organisaties, maar daarentegen erin aanwezig zijn om met de arbeiders mee te gaan doorheen de ervaring van bepaalde reformistische illusies en zonder ophouden de leiding, die deze illusies voedt, te bekritiseren op basis van een echt socialistisch programma en de historische conclusies uit de klassenstrijd. Alleen zo zullen revolutionairen het respect van de massa’s winnen en een eigen massapartij kunnen oprichten omdat een aanzienlijk deel van de arbeidersklasse er op dat moment zal op aandringen! Om daartoe te komen moeten we dus de beweging van de massa’s en haar organisaties minutieus bestuderen en perspectieven stellen hoe deze in de toekomst zullen bewegen. Dit alles uiteraard niet uit louter academische interesse maar om erin te interveniëren als internationale marxisten. In komende analyses van Argentinië en andere Latijns-Amerikaanse landen zullen we daarom dieper ingaan op concrete ontwikkelingen en onze perspectieven voor de toekomst.