Peter J. McGuire wordt op 6 juli 1852 geboren in New York. De McGuires vormen een arm arbeidersklassegezinnetje. Als zijn vader in 1863, in volle burgeroorlog, dienst neemt in het leger van de Unionisten, moet de 11-jarige Peter school verlaten en neemt hij willens nillens de rol van broodwinner van het gezin op zich. Hij vindt werk als krantenverkoper, schoenenpoetser en schoonmaker.
Zes jaar later, als Peter de leeftijd van 17 jaar bereikt heeft, kan hij in de leer gaan bij een houtbewerker. 's Nachts woont hij lezingen en debatten in revolutionaire kringen bij. Hij wordt lid van de socialistische Workingsmen's Party en ontwikkelt zich als een bevlogen spreker. In 1880 wordt hij de leider van de plaatselijke timmerliedenvakbond in St. Louis. Door het voeren van enkele succesvolle stakingen slaagt de vakbond er in om de lonen te verdubbelen. Al snel schieten er, als paddenstoelen, ook in andere steden timmerliedenvakbonden uit de grond. In 1881 wordt een nationale koepel voor alle schrijnwerkers opgericht: de Brotherhood of Carpenters and Joiners. Deze organisatie groeit snel uit tot een van de grootste vakbonden van het land door de leiding te nemen in de strijd voor de achturendag.
McGuire was een overtuigd aanhanger van de reformist Lasalle, en pleitte voor een strijd op zowel syndicaal als op politiek vlak. Zijn langetermijndoel was een klasseloze maatschappij. McGuire stippelde twee pijlers voor zijn vakbond uit. De eerste was het verbeteren van de levens- en arbeidsomstandigheden van de arbeiders. Dit deed hij door zich te focussen op de strijd voor de achturendag. Hij was ervan overtuigd dat de arbeiders een concreet doel nodig hadden om zich te engageren. Zodra ze lid waren van de vakbond zouden ze hun strijd verderzetten en steeds meer eisen nastreven. Zijn hypothese bleek juist te zijn.
De tweede pijler was de scholing van de arbeiders. Binnen de zogenaamde ‘craft unions’ – de vakbonden van de gekwalificeerde arbeiders – werd er veel belang gehecht aan de opleiding en het controleren van nieuwe vaklui. Zo wist de vakbond een kunstmatige schaarste op de arbeidsmarkt te creëren, waardoor het eisen van hogere lonen en betere werkomstandigheden makkelijker werd (althans binnen de sector). McGuire poogde echter ook een meer ideologische vorming binnen de vakbond in te voeren. De vakbond gaf ook een eigen tijdschrift uit (The Carpenter), waarvan McGuire de hoofdredacteur was en dat een van invloedrijkste bladen binnen de arbeidersbeweging werd.
De timmerliedenvakbond maakte aanvankelijk deel uit van de Knights of Labor, een inclusieve vakbond die zowel blank als zwart, geschoolde en ongeschoolde arbeiders en mannen én vrouwen probeerde te organiseren. De vakbond was in de jaren 1880 snel gegroeid door het winnen van enkele grote stakingen. Vooral door de succesvolle spoorwegstaking staking in 1885 tegen spoorwegmagnaat Yay Gould toonden Amerikaanse arbeiders de kracht van de massa's en van het stakingswapen. Van een 100.000-tal leden in datzelfde jaar groeide de organisatie een jaar later naar 700.000 leden, een toename met factor 7!
Als de timmerliedenvakbond van McGuire zich in de jaren 1880 zich volop gooit in de strijd voor de achturendag en probeert de hele Amerikaanse arbeidersbeweging mee te krijgen, stoot ze op tegenwerking van de Knights of Labor-leiding. De vakbondsleiding zou, ondanks de eerdere successen, altijd weifelachtig staan tegenover stakingen. Toch beslissen verschillende lokale afdelingen om mee de strijd voor de verkorting van de arbeidsdag te voeren en staken ze mee met de timmerlui en andere ‘craft unions’. Door druk van de basis moet de leiding uiteindelijk de strijd toch steunen.
Maar in 1886 breekt in Chicago tijdens een vakbondsmanifestatie voor de achturendag een rel uit. Als de politie een bom toegeworpen krijgt, antwoordt het repressieapparaat door in de menigte te schieten, met vier tot acht slachtoffers en 30 tot 40 gewonden tot gevolg. Deze uitbarsting van arbeidersstrijd voor de achturendag op 1 mei 1886 en de strijd tijdens de daaropvolgende dagen zal vanaf 1889 wereldwijd gevierd worden op 1 mei als ‘Dag van de Arbeid’, maar vreemd genoeg niet in de VS.
Het patronaat zal van de individuele actie van de bommengooier voorafgaand aan de Haymarket Riot, gebruik maken om de vakbeweging frontaal aan te vallen en de publieke opinie op te zetten tegen de stakingen. De KOL wordt hard aangepakt en de organisatie wordt er (verkeerdelijk) van beschuldigd de actie gepland te hebben. De vakbonden worden veroordeeld als samenzweringen, het leger en privémilities worden ingezet om stakingen in bloed te smoren. De angst voor het patronaat, dat de media en het staatsapparaat in handen heeft, sluipt binnen het vakbondsbestuur. Vanaf dan weigert de KOL-leiding, met Terence V. Powderly als leidinggevend figuur, nog om enige staking te steunen. Deze koerswijziging om stakingen te steunen zal de vakbond figuurlijk de kop kosten.
De organisatie is niet doorwinterd genoeg om de falende leiding opzij te schuiven en onderhuidse spanningen nemen de bovenhand. Vooral de gekwalificeerde arbeiders, die zich niet willen ‘verlagen’ tot het niveau van de ongekwalificeerde arbeiders, reageren hevig op de verloren strijdbaarheid van de vakbond. Veel gekwalificeerde arbeiders zullen zich afsplitsen en zich bij de American Federation of Labor (AFL) aansluiten. Deze organisatie zal het syndicale veld de volgende decennia monopoliseren en tot na WOII zullen ongekwalificeerde en gekwalificeerde arbeiders niet in dezelfde organisatie zitten.
Gedurende deze periode is er een echte wildgroei aan duizenden ‘voluntary organisations’. Deze organisaties waren vaak opgevat als een broederschap, met alle maçonnieke rituelen en regalia van dien. Ook binnen de Knights of Labor waren zulke praktijken gangbaar. Maar toen bleek dat de vakbond noch haar ‘broederlijke’ functie, noch haar syndicale functie naar behoren vervulde, was de stap naar een andere broederschap niet zo groot. Er was een dodelijke concurrentie tussen het enorme aantal organisaties, die allen mutualistische verzekeringen in geval van ziekte of overlijden aanboden. De gekwalificeerde arbeiders waren naast hun vakverbond ook vaak lid van dergelijke organisaties. Zij hadden immers een lange traditie van vakorganisatie: de middeleeuwse gilden, de eerste craft unions in het begin van de 19e eeuw... Voor de ongekwalificeerde arbeiders lag dat vaak moeilijker en namen ze sneller genoegen met dergelijke broederschappen en hun mutualistische voordelen.
Ook McGuires timmerlui stappen kwaad uit de KOL en sluiten zich aan bij de American Federation of Labor, de koepelorganisatie van de vakbonden van gekwalificeerde arbeiders. Daar zetten ze hun strijd verder met een succesvolle campagne in 1890, met steun van de AFL, die de ledenaantallen snel doen stijgen tot 50.000 (vgl.: 5789 leden in 1885). De timmerlieden hebben door hun enthousiaste strijd voor de achturendag de Amerikaanse (gekwalificeerde) georganiseerde klassenstrijd nieuw leven ingeblazen.
In 1894 breekt er een nationale treinstaking uit, die begon als een lokale staking in de Pullman-fabriek (Illinois) tegen een loonsverlaging van 25 procent. De leider van de onafhankelijke American Railway Union, Eugene Debs, steunt de staking en roept op tot een algemene staking. Enkel de lokale afdelingen van de American Railway Union geven gehoor aan de oproep en de Pullman-staking raakt geïsoleerd. Toch zijn de stakers vastbesloten en weigeren ze hun piketten te verlaten en bewapenen zich. Aanvankelijk weigert de staatsgouverneur om de staatsmilitie de staking te laten breken, maar eind juli stuurt de president Grover Cleveland het federale leger om de staking te breken. Na enkele dagen van hevige gevechten wordt de staking neergeslagen.
De rest van de arbeidersbeweging en vooral de AFL met Samuel Gompers aan het roer speelde een destructieve rol tijdens deze staking. Hij sprak zich uit tegen een nationale staking en als de lokale AFL-afdelingen in staking (meer bepaald in Chicago) gingen na het bloedige neerslaan van de Pullman-staking, ging hij in hoogst eigen persoon de staking opheffen. De AFL – de grootste vakbondsorganisatie op dat ogenblik – verzet zich niet tegen het gebruik van de Sherman Antitrust Act uit 1890 tegen vakbonden. Deze wet was oorspronkelijk bedoeld om kartels tegen te gaan, maar werd al snel een wapen om de arbeidersbeweging neer te slaan.
Om de gemoederen te bedaren stelde president Cleveland een nationale feestdag ter ere van de arbeidersbeweging in. De feestdag werd echter bewust niet op de internationaal gebruikelijke datum van 1 mei gezet, maar op de eerste maandag van september. Dit werd gedaan om een einde te maken aan de gebruikelijke 1 mei-agitatie en werd verkocht als een eerbetoon voor PJ McGuire. Als te vieren gebeurtenis werd de vrij onbeduidende (zeker in het licht van de latere mei-agitaties in 1886, 1890 en 1894) parade in New York op 5 september 1882 gekozen. Op deze dag gingen 10.000 arbeiders ter ere van de arbeidersbeweging de straat op, onder leiding van McGuire. Hij werd gevierd als ‘Father of Labor Day’ en kreeg in Camden zelfs een standbeeld. Op deze manier werd jarenlange strijd gepacificeerd en groeide ‘Labor Day’ uit tot een aangenaam maar passief familiegebeuren. De vakbonden gingen snel mee in dit concept en organiseerden naast de traditionele parade een picknick in het park of andere ontspannende activiteiten.
Hoe ging het nu verder met McGuires syndicale organisatie? Nadat in 1890 en de daaropvolgende jaren in steeds meer steden de achturendag werd afgedwongen, werd de vakbond paradoxaal genoeg steeds conservatiever. Terwijl het in de beginjaren van de vakbond nog de bedoeling was van P.J.McGuire om voor de gehele arbeidersklasse op te komen, werd de vakbond steeds meer een ‘bread and butter’ vakbond die voor kleine verbeteringen binnen de sector ijverde en de lijn van Gompers en zijn AFL steeds gewillig ging volgen. Deze verandering van strategie, van uiterst strijdbare vakbond naar overlegvakbond, ging gepaard met het opzijschuiven van de oude leiding en het installeren van een nieuwe, conservatieve top.
Zo werd McGuire een vreemde eend binnen zijn eigen vakbond. Aanvankelijk kon hij zijn positie behouden door het vertrouwen dat hij genoot bij de militanten; hij had tenslotte de vakbond groot gemaakt door de strijd voor de achturendag voorop te stellen. Maar in 1902 zal hij, volledig uitgeblust, gedwongen worden om af te treden en zullen de vakbondsbureaucraten ook de nationale leiding overnemen. Aanvankelijk had de vakbond geen bureaucratische structuur. Vooral het charisma van de verlichte leider McGuire hield de vakbond bijeen. Maar op lokaal vlak kwam de nood om, na het behalen van de achturendag en andere verworvenheden, in overleg te gaan met de patroons. Daarvoor werden er mensen aangesteld om te onderhandelen met de werkgevers en zo kwam de bureaucratisering op gang en kwamen leiders aan de macht die nauw contact hadden met werkgevers. Door de aard van het timmerwerk hadden deze onderhandelaars een enigszins andere functie dan de delegee zoals we hem vandaag kennen. In de bouwsector had men slechts voor enkele weken werk, tot het gebouw af was, en moest men weer op zoek gaan naar nieuw werk. Daarvoor moest men door het monopolie van de vakbond op de arbeidsmarkt (‘closed shop’) aankloppen bij de ‘business agent’, die de arbeidskrachten verdeelde en de arbeidscontracten onderhandelde .
Deze bureaucratisering van de vakbond en het aan de macht komen van minder ideologische leiders (via het opstapje van de ‘business agent’), was echter niet het enige probleem waarmee de arbeidersbeweging mee te kampen had. De Amerikaanse arbeidersklasse werd gedurende deze periode door verschillende opgelegde scheidingslijnen verdeeld. Ten eerste was er de oude ‘gildementaliteit’ binnen de craft unions, die melancholisch terugkeken naar de pre-kapitalistische periode en die hun sociale positie niet wilden verliezen. Het hoofddoel van de bonden was steeds om het vakwerk te bewaren, wat deels hun weigering om zich volop in de massabewegingen te werpen, kan verklaren. Deze negatieve reactie tegen de moderniseringen had achteraf gezien weinig zin. Enerzijds is het vakwerk ongeacht de sterke positie van de craft unions onomkeerbaar achteruitgegaan. Anderzijds zal er altijd een (kleine) vraag blijven naar gespecialiseerde arbeid. Deze twee vaststellingen maaiden de exclusieve strategie van de AFL volledig achteruit. Moraal van het verhaal: de arbeidersbeweging haalt haar sterkte uit haar getallen en uit haar toekomstgerichte strategie, gericht naar arbeiderscontrole.
Een tweede imaginaire breuklijn vormde zich als gevolg van de massale migratie van Europa naar de ‘Nieuwe Wereld’ (wat overigens een belachelijk eurocentrische term is, alsof het continent ervoor niet bestond en er niemand leefde). Door deze voortdurende toestroom aan arbeidskrachten werd het reserveleger op peil gehouden. Deze arbeidskrachten maakte een fenomenale economische groei mogelijk en hield de concurrentie op de arbeidsmarkt hoog. Het overgrote deel van de arbeiders en hun organisaties hadden echter een grondig foute visie op migratiestromingen en etnische en religieuze verschillen. Migranten werden gezien als een bedreiging voor de werkzekerheid. De AFL pleitte dan ook voor een immigratiestop, die er in de jaren 1920 kwam. Het conflict tussen de reeds aanwezige en de nieuwe arbeiders werd dan nog eens versterkt door de etnische scheidingslijnen en de religieuze (katholiek-protestant) verschillen. Deze breuklijnen kwamen tot uiting in de wildgroei van de zogeheten ‘voluntary organisations’ in de periode tussen het einde van de Burgeroorlog en het begin van WOI (zie hoger). Deze onafhankelijke organisaties definieerden hun gemeenschap naar etnische, religieuze en genderidentiteit en zorgden voor een vergrote focus op andere verschillen dan de fundamentele klassenscheiding. Etnische groepen deden zo door middel van deze organisaties aan zelfsegregatie en vergrootten het racisme en de opdeling van de arbeidersklasse.
Zelfs bij de socialistische beweging werd het in die periode normaal geacht dat een klassenbewustzijn samen ging met regelrecht racisme. Een anekdote die dat treffend aantoont heeft als protagonist romancier en militant van de socialistische partij Jack London, die tijdens een discussie hard op tafel slaat en roept: “What the devil! I am first of all a white man and only then a Socialist!”
Ik ben van mening dat we enkele belangrijke zaken te onthouden hebben uit deze geschiedenis. Ten eerste: de Amerikaanse arbeidersbeweging zou een tweede feestdag moeten eisen op 1 mei, Labor Day is maar het zwakke broertje van 1 mei. Een tweede punt is dat de Amerikaanse arbeidersbeweging een rijke geschiedenis heeft aan georganiseerde klassenstrijd en dat we onze kameraden aan de overzijde van de grote plas niet voortijdig moeten afschrijven (denk aan Occupy Wall Street).
De les die we uit het falen van de Knights of Labor kunnen trekken is dat een vakbond die systematisch weigert te staken, haar sterkste wapen verliest en zonder pardon wordt afgemaakt door het patronaat. De AFL toont ons dan weer dat de sterkst georganiseerde sectoren een leidersrol te spelen hebben om (al was het uit eigenbelang) de meer kwetsbare groepen te organiseren. In 2012 denk ik aan de werklozen en de sans-papiers. Verder moet de arbeidersbeweging zich over de etnische opdeling en racistische leugens verheffen en deze ontkrachten. We hebben dezelfde klassenbelangen als onze geïmmigreerde collega's. (zie ook: De economische logica achter de beperkingen op arbeidsmigratie)
Meer interesse in de Amerikaanse klassenstrijd? Lees zeker Daniel Guerins 100 Years of Labor in the USA en Labor in America: a History, alsook Marxism and the United States.