Dit document is een uitvloeisel van een artikelenreeks die in ons blad Vonk verschenen is in de loop van het jaar 1996. De oorspronkelijke artikels werden uitgebreid en met elkaar verbonden. Ook werd een volledig nieuw hoofdstuk toegevoegd.
In 1996 was het 125 jaar geleden dat de Parijse arbeidersklasse als eerste in de geschiedenis de staatsmacht in eigen handen nam. Toen wij begin 1996 deze serie aanvatten leek het ons gepast dit te herdenken, zeker na de indrukwekkende staking van de overheidsdiensten die eind 1995 Frankrijk weken lamlegde. Na zes jaar vonden we dat het tijd werd voor een herpublicatie.
Het is helemaal niet onze bedoeling om ons met deze tekst te wentelen in een soort romantische nostalgie. Er zijn al genoeg lui die van de toren schreeuwen dat revoluties iets van het verleden zijn, hoogstens nog mogelijk in de Derde Wereld. Zij dwalen. De economische crisis die nu inzet opent een heel nieuw tijdperk, waarin de arbeidersbeweging wel gedwongen zal zijn om alle lessen uit het verleden opnieuw te leren. Lange periodes van moedeloosheid kunnen opeens omslaan in massale revolte. Dat was tenslotte ook zo bij de Commune van Parijs, die volgde op twintig jaar dictatuur onder Napoleon III. In dergelijke tijden komt de totale omvorming van de maatschappij weer op de agenda. Vonk heeft steeds de stelling verdedigd dat alleen de arbeidersklasse in staat is een maatschappij te bouwen waarin werkloosheid, honger en uitbuiting tot het verleden behoren. Als we deze eerste heroïsche poging daartoe beschrijven, dan is het in de eerste plaats om daaruit de lessen te trekken voor de toekomst.
Deel 1: DE VOORGESCHIEDENIS EN DE HOOFDROLSPELERS: FRANKRIJK ANNO 1870
Heel de Franse geschiedenis vanaf het eind van de 18e tot de helft van de 19e eeuw was feitelijk een aaneenschakeling van revoluties en contrarevoluties. Het begon met de grote burgerlijke revolutie, die haar hoogtepunt kende in 1793. Die revolutie ontrukte de macht aan koning, adel en kerk en legde ze in de handen van de opkomende burgerij. Maar vergis u niet: was de opkomende kapitalistenklasse de winnaar van deze revolutie, de hoofdrol erin werd gespeeld door het Franse en in de eerste plaats het Parijse volk, dat door massabetoging meer dan één regering of parlement dwong de wetten uit te vaardigen die zij wilde. De geschiedenis hiervan is tot op heden in Frankrijk bekend, maar was zeker in 1870 nog springlevend. Nadien kwamen nog het keizerrijk onder Napoleon Bonaparte, met zijn veroveringsoorlogen en uiteindelijke nederlaag in Waterloo, het herstel van de monarchie (maar met behoud van het kapitalisme), de revolutie van 1830 (wat anders betekent dat jaar ook nog weer?) en een nieuwe revolutie in 1848. Die revolutie was de eerste die hoofdzakelijk gevoerd werd door de arbeidersklasse. In 1789 kon men nog niet spreken van een echte arbeidersklasse omdat die zich nog niet gevormd had uit de kleine zelfstandige werklieden en boeren. In april 1848 treedt de nieuw gevormde arbeidersklasse voor het eerst op de voorgrond met eigen eisen en programma. De kapitalisten, ondertussen jarenlang gewend aan de macht (zoniet de politieke dan toch altijd de economische) hebben het zo niet begrepen. Zij nemen wel de politieke macht dankbaar in hun bezit, maar smoren twee maanden later (juni) het verzet van de gewapende arbeiders in bloed. Hierop volgt een neergang van het revolutionaire proces, die door Marx onsterfelijk beschreven is in zijn 18e Brumaire van Louis Napoleon. Het eindigt inderdaad met het tweede keizerrijk onder Napoleon III (Louis Napoleon). Die was eigenlijk een schertsfiguur, totaal corrupt en onbekwaam als hij was. Hij had echter wel het geluk dat vlak na zijn machtsgreep een periode van economische opgang intrad. Handel en nijverheid bloeiden als nooit tevoren. Parijs kreeg zijn huidige vorm door de aanleg van grote boulevards door architect Hausmann (bijkomend voordeel was dat ze de aanleg van barricaden bemoeilijkten en troepenverplaatsingen vergemakkelijkten). Tegelijkertijd tierden corruptie, politieke zwendel en verspilling welig.
Met name de Parijse arbeiders haatten het keizerrijk. Ze herinnerden zich echter juni 1848, waarin zoveel duizenden van hen hun verzet met de dood hadden bekocht en hielden voorlopig de kiezen op elkaar.
De bevolking van Parijs
In 1870 telde Parijs ongeveer 1.850.000 inwoners, 5% van de totale Franse bevolking en 16% van de totale bevolking die in de steden woonde. Lyon en Marseille telden 6x minder inwoners, Bordeaux 9x, Lille 12x. Het totaal aantal inwoners van de vier grootste Franse steden overschrijdt nauwelijks de helft van de Parijse bevolking. Parijs is dus een uit zijn voegen gegroeid waterhoofd van een land, dat voor de rest zeer landelijk is gebleven. 70% van de bevolking leeft nog in gemeenten met minder dan 2.000 inwoners!
70% van de Parijse bevolking is tewerkgesteld in de industrie en handel. De overige 30% bestaat uit 120.000 eigenaars-renteniers, 120.000 vrije beroepen, 100.000 zonder beroep, 10.000 landbouwers, 115.000 dienstboden en 45.000 conciërges. 60% van de inkomsten van de bevolking komt uit lonen.
De grote meerderheid van de bevolking bestaat uit de werkende klasse. Ze bestaat uit twee minder belangrijke groepen: de bedienden (200.000) en de dienstboden en portiers (160.000), maar de grote meerderheid (800 à 900.000) bestaat uit arbeiders. De arbeidsdag bestaat uit tien uren, met twee uur onderbreking voor de maaltijden. Het dagloon bedraagt gemiddeld 4 (Franse) Fr. voor de mannen en 2 Fr. voor de vrouwen. De jaarlijkse uitgaven die een arbeider moet kunnen doen om een leven te leiden dat men als behoorlijk beschouwt belopen tussen de 750 en de 900 Fr., de best betaalde arbeiders hebben een jaarlijks inkomen van ongeveer 1500 Fr., wat hen wellicht toelaat iets beter te leven te leven dan de gemiddelde werkende bevolking van de rest van het land, maar hun bestaan toch zeer onzeker maakt. Bij ziekte of werkloosheid vervallen ze vlug in miserie. Sociale zekerheid is er niet. Een gezin met twee personen kan slechts een redelijk bestaan opbouwen indien de vrouw werkt. Dan kan het totale loon zowat tussen de 1200 en de 1500 Fr. liggen. Maar indien ze ook een ouderling of kinderen ten laste hebben brengt dat vlug het budget uit evenwicht. Dan moeten ze zich vanallles ontzeggen, schulden maken, meubels linnen, huisraad of trouwringen naar het pandjeshuis (Mont de Pitié) brengen. Als de huisbaas, de gevreesde M. Vautour (Meneer de Gier) uit de karikaturen weigert een nieuwe maand uitstel toe te staan voor het betalen van de huishuur, gebeurt het dikwijls dat men inderhaast, in het midden van de nacht (à la cloche de bois) verhuist om te ontsnappen aan de onterende uitzetting en de openbare verkoop van zijn goederen. Van zodra de kinderen in staat zijn om te werken is hun loon zeer welkom. Dat is de reden waarom men hen niet sterk aanzet om school te volgen.
Bewust van dit alles zijn de Parijse arbeiders zeer weigerachtig om in het huwelijk te treden, of stellen ze dit in ieder geval lang uit. Zij verkiezen het concubinat (ongehuwd samenwonen) de ‘union libre’ boven het wettelijke huwelijk. Dat doen ze niet alleen uit vrijheidsdrang, maar ook om aan de overdreven zware belasting van het onderhoud van een gezin te ontsnappen. Uiteindelijk besluiten de meesten toch tot een wettelijk huwelijk, maar gemiddeld op een tamelijk late leeftijd: 31 jaar.
Volkscultuur van het Parijse proletariaat
Ondanks zijn armoede heeft de Parijse arbeidersbevolking een geheel eigen cultuur. Ze draagt er zorg voor haar armoede op een waardige manier te dragen. Haar kledij, in het bijzonder op zondag, is daar een uiting van. Er is een hele lied- en zangcultuur. Tussen 1866 en 1869 komen jaarlijks vijfduizend nieuwe liederen uit die het bestaande repertoire aanvullen: romances, berceuses, drinkliederen, politieke coupletten enzovoort. Men zingt ze alleen of in koor, in de woningen, op de ateliers, op de bouwwerven, in de cabarets. De massa van de arbeidersbevolking blijft, zonder er voorlopig praktische gevolgen aan te geven, dromen van het revolutionaire verleden en van een ‘sociale republiek’. Voorlopig leggen ze zich neer bij hun schamele toestand, maar zonder erin te berusten. Ze zijn zeer gesteld op hun vrijheden maar gaan verder: “Ne parle pas de liberté. La pauvreté c’est l’esclavage” (Spreek me niet van vrijheid. De armoede, dat is de slavernij). Hun wanhoop temperen ze door humor. De geliefkoosde slachtoffers van hun fratsen zijn de pastoor, de gendarme en de patroon (le singe). De Parisien weet zeer goed dat hij alles moet wantrouwen wat staat en gezag is.
Er zijn beginnende arbeidersorganisaties: coöperatieven, syndicaten, de (eerste) arbeidersinternationale, waar ook Marx (op dat ogenblik in Londen) toe behoort. Er zijn sociale, socialistische of communistische groepen: Blanquisten, Hebertisten, neo-Jacobijnen, democratische socialisten enzovoort, maar allen zijn klein en hebben voornamelijk een aanhang onder de kleine laag arbeiders die na hun uren hebben bijgestudeerd. Over dit alles verder meer.
De clubs
Maar even belangrijk zijn de grote populaire bijeenkomsten die vanaf 1868 en 1869 worden gehouden. Sedert de opheffing van de wet op de publieke bijeenkomsten op 6 juni 1868, worden in 63 zalen 993 ‘conferenties’ gehouden. Die conferenties zijn in principe niet-politiek, gewijd aan economische, sociale of culturele thema’s, maar ze knopen al vlug aan met de traditie van de ‘clubs’ uit de grote Franse revolutie. De debatten trekken geregeld tussen de achthonderd en de drieduizend personen aan. Ze zijn dikwijls heftig en eindigen wel eens op vuistslagen in plaats van argumenten. De voorzitter en zijn twee assistenten hebben niet altijd de mogelijkheid of de wil om de discussies bij het onderwerp te houden. Heel dikwijls worden het nauwelijks verhulde politieke meetings, iets wat verboden is buiten de verkiezingstijden. De politiecommissaris is steeds aanwezig op de ‘estrade’ en klaar om tussen te komen. 111 conferenties worden op die manier stilgelegd, terwijl de verantwoordelijken worden opgepakt. Minstens 55 sprekers worden in die periode veroordeeld voor ‘délit de parole’ (letterlijk vertaald: misdaad van het woord).
De eerste gisting
Bovendien is 1869 een verkiezingsjaar, wat de publieke vergaderingen nog doet aanzwellen. Die verkiezingen zijn trouwens een ramp voor de keizer, zeker wat Parijs betreft. De voorstanders van het keizerrijk halen er slechts 20% van de stemmen, de (burgerlijke) republikeinen 60%. Zij halen allen negen zetels binnen; één van hen is Thiers (onthoud die naam). De vertegenwoordigers van de ‘sociale republiek’, die voor het eerst opkomen en gesteund worden door de beginnende arbeidersorganisaties, krijgen weinig stemmen. Geschrokken houdt Napoleon op 8 mei 1870 een referendum “over de hervormingen van de instellingen van het keizerrijk”. Over gans Frankrijk gezien wint hij dat referendum weliswaar vlot, maar weer stemt een meerderheid in Parijs “Non”. Vanaf dan stijgt de temperatuur voortdurend in Parijs. Grote betogingen worden gehouden, die op 11 mei uitmonden in een opstand met barricades. De politie slaagt er echter vlug in de opstand op te breken. Er was bij de opstandelingen (voor het merendeel aanhangers van de ‘sociale republiek’) een duidelijk gebrek aan wapens, maar vooral organisatie. Napoleon III, die de grond heet voelt worden onder zijn voeten in Parijs, kiest voor de vlucht vooruit: op 19 juli verklaart Frankrijk de oorlog aan Pruisen. Het zou hem zuur opbreken...
De Parijse arbeidersorganisaties
Voor we het verhaal beginnen van de oorlogsverrichtingen moeten we nog even wat meer vertellen over de Parijse arbeidersorganisaties. We legden al uit dat de arbeidersbevolking van Parijs in die tijd weliswaar een heel eigen cultuur had, maar dat haar eigen organisaties relatief klein waren. Maar is het honderd maal waar dat grote gebeurtenissen slechts plaatsgrijpen als de meerderheid van de bevolking er achter staat, het is even waar dat in elke revolutie vooral de leiding van de arbeidersorganisaties een doorslaggevende rol speelt. Wat waren die arbeidersorganisaties eigenlijk?
De Eerste Internationale
De Eerste Internationale (oorspronkelijke naam ‘Internationale Arbeiders Vereniging’) wordt nu doorgaans de Internationale van Marx genoemd. Het was de eerste internationale arbeidersorganisatie van enig belang. Ze had afdelingen in zowat alle Europese landen (Duitsland en Frankrijk in het bijzonder) en in Amerika. Het secretariaat was gevestigd in Londen en Marx speelde er een overwegende rol in.
Men mag deze Internationale echter zeker niet zien als een homogeen geheel. Artikel 1 van de statuten stelde dat deze Internationale “een centraal orgaan wilde zijn van communicatie en samenwerking tussen arbeiders van verschillende landen, die eenzelfde doel nastreven, te weten: onderlinge bijstand, vooruitgang en volledige ontvoogding van de arbeidersklasse.” Die zeer oppervlakkige formulering was nodig om te verhullen dat hier groepen met uiteenlopende, ja soms zelfs tegengestelde opvattingen verenigd werden. Marx en Engels hadden zeker geen ideologische hegemonie in deze eerste Internationale. Onder de leden telde die Internationale trouwens ook de anarchist Bakoenin. Veeleer was de Eerste Internationale een los verband van zich vormende Europese arbeidersorganisaties, waarin Marx en Engels vochten voor hun ideeën.
Wat Frankrijk in het algemeen en Parijs in het bijzonder betreft was de situatie nog onduidelijker. De Franse sectie van de Internationale was ongetwijfeld een van de grootste, zo niet de grootste. Volgens sommige cijfers zou de Internationale in 1870 in Parijs zo’n 30.000 leden geteld hebben en in heel Frankrijk zo’n 200.000 leden. Die telling was echter nogal oppervlakkig. Als bij een staking of een publieke vergadering het programma van de Internationale werd aanvaard, werden de aanwezigen immers prompt als ‘leden’ aangetekend. Als men dit vergelijkt met het aantal betalende leden werkt dit in ieder geval ontnuchterend. In Parijs waren er in 1866 600 en in 1870 1.250 betalende leden van de Internationale. In ieder geval een duidelijke vooruitgang! De Parijse leden van de Internationale in Parijs houden zich in de eerste plaats bezig met het organiseren van de arbeiders in zowel vakbonden als coöperatieven. Zij boeken enkele bescheiden successen als nog onder het keizerrijk van Napoleon III dergelijke initiatieven in 1868 wetgevend geregeld worden. Op 14 november 1869 verenigen zich veertig beroepsvakbonden in de ‘Chambre fédérale des sociétés ouvrières de Paris’. Enkele maanden later (lente 1870) zijn al 54 vakbonden verenigd in deze ‘Chambre fédérale’. Ze hebben hun lokaal op de place de la Corderie, in hetzelfde gebouw van de Internationale. De dagelijkse problemen van de arbeidersklasse zijn de eerste bekommernis van de Parijse leden van de Internationale, niet de politieke machtsovername van het proletariaat. In die zin waren ze veeleer volgelingen van Proudhon dan van Marx. Proudhon was een Franse filosoof die de ontvoogding van de arbeiders eerder zag in het opzetten van coöperatieven en in de opvoeding van de arbeidersklasse dan in het nemen van de politieke macht. Proudhon was gestorven in 1865. Marx had Proudhon op een onbarmhartige manier (ideologisch) bestreden. Proudhons boek Philosophie de la misère beantwoordde hij met het schitterende Misère de la philosophie. Marx was zéér kritisch ten opzichte van de Parijse leden van de Eerste Internationale. In zijn correspondentie met Engels (die niet bedoeld was voor publicatie) noemt hij ze “die ezels van Proudhonisten”. In ieder geval zullen deze leden van de Internationale al het tegengestelde doen wat hun ‘theorie’ van Proudhon voorhield: zij zullen zich kandidaat stellen bij de verkiezingen (Proudhon pleitte voor een blanco-stem) en ze zullen deelnemen aan de dictatuur van het proletariaat onder de Commune van Parijs; dat zullen zij doen onder druk van het heroïsche Parijse proletariaat. Maar dit is stof voor een volgend deel. In hun Parijse activiteiten krijgen de vertegenwoordigers van de Internationale zelfs even de kritiek te collaboreren met het keizerrijk. Ook Marx geeft kritieken in die zin. In 1868 ‘helpt’ Napoleon III hen echter die kritiek te ontkrachten door hun organisatie buiten de wet te stellen. Het eerste bestuur (Tolain, Chemalé, Héligon enzovoort) wordt veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Hun opvolgers (Varlin, Bourdon, Mallon enzovoort) worden eveneens in de gevangenis geworpen. Het resultaat is dat heel het denkend deel van de Parijse arbeiderswereld zich achter de Internationale schaart: het bewijs dat geduldig basiswerk in de syndicaten, coöperatieven en mutualiteiten loont.
Enkele voorbeelden: Tolain en Varlin
De Parijse vertegenwoordigers van de Eerste Internationale stamden recht uit de arbeidersklasse, meerbepaald uit dat deel dat zich door zelfstudie ervan had weten op te werken.
Tolain was een bronsbewerker. Hij was maar tot zijn elf jaar naar school gegaan. Toch had hij zich door zelfstudie opgewerkt en bevruchtte hij de Parijse arbeidersbeweging met allerlei voorstellen en initiatieven. Varlin was een boekbinder, geboren uit een boerenfamilie uit Seine et Marne, school gelopen tot dertien jaar, daarna leerjongen. Eenmaal arbeider, herneemt hij de school op 21 jaar, haalt twee prijzen, behoudt een levenslange toewijding aan de muziek, maar besteedt het merendeel van zijn tijd aan de uitbouw van de arbeidersorganisaties. Het zijn twee voorbeelden van de arbeidersbeweging ten tijde van de Commune die dikwijls met elkaar vergeleken worden. De ene (Tolain) was meer streng van stijl, groot voorstander van de coöperatieven, terwijl Varlin meer voorstander was van het collectivisme en een hartelijke eenvoudige en beeldrijke taal gebruikte. Beiden zijn echter kinderen van het Parijse proletariaat, wat hen meer raakvlakken dan verschilpunten geeft. Beiden zijn ervan overtuigd dat, in de termen van Proudhon “De emancipatie van de arbeiders het werk van de arbeiders zelf moet zijn.” Op het congres van de Internationale in Genève in 1866 feliciteert Tolain Marx voor het feit dat hij de tact heeft gehad om zich niet kandidaat te stellen als afgevaardigde. Hij vindt dat een arbeiderscongres enkel uit afgevaardigden van handarbeiders samengesteld moet zijn.
De revolutionaire cultuur van Parijs
Eén aspect weerspiegelden de vertegenwoordigers van de Internationale wellicht te weinig: de revolutionaire cultuur van Parijs. De revolutie, dat was voor de Parijzenaars de grote revolutie van 1789 en vooral 1793 (onder Robespierre). Die revolutie was onverbrekelijk verbonden met de republiek. Haar credo was de verklaring van de rechten van de mens, haar lijflied de Marseillaise.
De volksmassa’s van Parijs bekommeren zich weinig om het onderscheid tussen sociale en politieke revolutie. Het is belangrijk die revolutie uit te voeren! De republiek moet er komen in plaats van het keizerrijk. Als het niet gaat door stemming, dan maar met geweld. We zullen nu kennismaken met de meest uitgesproken vertegenwoordigers van dit gevoel binnen de arbeidersorganisaties.
De Blanquisten
Is Blanqui zeker niet de belangrijkste revolutionair uit de (Franse) geschiedenis, hij is wél het beste voorbeeld van de revolutionaire samenzweerder. Geboren in 1805, heeft hij het grootste gedeelte van zijn leven in de gevangenis doorgebracht. Tussen twee verblijven door leidde hij de opstanden van 12 mei 1839 en 15 mei 1848. Noodgedwongen wordt hij daarom in plaats van een practicus een theoreticus van de sociale revolutie. Volgens Blanqui zal het volk zelf wel de middelen vinden om te leven in vrijheid en gelijkheid, eens het juk van de onderdrukkers is afgeworpen en het onderwijs voldoende is uitgebouwd. Het is verloren tijd om zich bezig te houden met de vergelijking van de verschillende socialistische theorieën, zoals mutualisme, collectivisme, communisme. Onmiddellijk moet “een einde gemaakt worden aan de uitbuiting” aan “de tirannie van het kapitaal”. “Degene die de soep maakt moet ze ook eten”. “De republiek, dat is de ontvoogding van de arbeiders”.
Aangezien de armoede en de onwetendheid van het algemeen stemrecht “een hatelijke leugen” maken, moet daar zeker niet op gerekend worden om het keizerrijk omver te werpen en de republiek in te voeren. Een ‘voorhoede’ van vastberaden, gedisciplineerde mannen moet zich organiseren in geheime gewapende genootschappen. Ze moeten met geweld de macht grijpen. Dan zouden zij een revolutionaire dictatuur instellen tegen de vijanden van het volk, zich steunend op de Parijse massa’s. De rest van het land zou volgen. De revolutionaire dictatuur zou duren zolang als het nodig was om de opvoeding van het volk te verzekeren, uit hun geesten de vooroordelen en het bijgeloof te verbannen en de godsdienst te vervangen door de wetenschap. Om het maar direct duidelijk te maken, dit heeft niets te maken met marxisme! Lenin bijvoorbeeld heeft in zijn boek Staat en Revolutie, geschreven net voor de Russische revolutie, het Blanquisme genadeloos afgekraakt. Het is echter wel de karikatuur waarmee je ook vandaag nog onmiddellijk om de oren wordt geslagen als je pleit voor een omvorming van de maatschappij en een machtsovername door de arbeidersklasse. Het vervolg zal tonen hoe onrealistisch die complottheorieën waren, dikwijls tot in het lachwekkende toe. We zouden de Blanquisten echter onrecht doen als we beweerden dat ze in de episode van de Commune van Parijs geen belangrijke rol gespeeld hebben. Zelfs de geheime, deels gewapende genootschappen telden in die tijd tussen de achthonderd en de 2.500 leden. Sommige grote debatzalen (zie hierboven) zoals de ‘Vieux-Chène’ waren volledig in handen van Blanquisten.
Het Blanquisme was ongetwijfeld een van de belangrijkste ideologische stromingen onder het Parijse proletariaat. Er waren er nog vele andere: Hebertisten, neo-Jacobijnen, democratische socialisten, collectivisten enzovoort. Maar laten we terugkeren naar de geschiedenis. Hoe was het gesteld met de Frans-Duitse oorlog? En met de rol van Parijs in die oorlog?
Deel 2: PARIJS IN DE OORLOG
Het eerste deel hebben wij afgesloten op het ogenblik dat de Franse keizer, Napoleon III, de oorlog verklaarde aan Pruisen. Hoe kunnen woorden in de loop van de tijd van betekenis veranderen! De ‘keizer’ Napoleon III bewees nog maar eens slechts een flauwe afspiegeling te zijn van zijn voorbeeld Napoleon I. Die had in grote militaire campagnes bijna gans Europa onder de voet gelopen. In het bijzonder de zeer versplinterde Duitse staatjes en prinsdommen boden geen overtuigende weerstand. Slechts de grote Russische beer, met zijn eindeloze bevroren steppen zou de Napoleontische legers uiteindelijk tot stilstand brengen. Napoleon III zou er zelfs nooit in slagen tijdens deze oorlog de Rijn over te steken!
Pruisen (met Berlijn als hoofdstad) was ondertussen goed bezig om heel Duitsland onder zijn hegemonie te verenigen. Dat kaderde in de algemene tendens tot de vorming van nationale staten in Europa. Dat was al gebeurd door burgerlijke revoluties in Frankrijk en Groot-Brittannië (jaja, ook daar, zij waren zelfs de eersten!). Italië was aan het volgen onder Garibaldi. In Duitsland was dat ook mogelijk geweest, indien de revolutie van 1848 was gelukt. De hele geschiedenis leert ons echter dat maatschappelijke processen hun eigen dynamiek hebben. Als een bepaalde maatschappelijke klasse (de Duitse burgerij) haar historische taak niet vervult, dan wordt die door een andere maatschappelijke klasse overgenomen. De Pruisische ‘Junkers’ (landadel, maar ook met belangen in de opkomende industrie), waren druk bezig om de Pruisische keizer Willem heerser over heel Duitsland te maken. Willem was weliswaar een even onbenullig figuur als zijn tegenhanger Napoleon III. Marx en Engels, die in die tijd in Groot-Brittannië verbleven, maakten zich er in hun onderlinge correspondentie vrolijk over. Alle praktische verantwoordelijkheid gaf hij echter in handen van Bismarck, bijgenaamd de ‘ijzeren kanselier’, die met name een groot en gedisciplineerd leger had uitgebouwd. Engels, een specialist in militaire strategie, voorspelde al vlug een Duitse overwinning in de oorlog.
Maar dit is niet ons hoofdonderwerp. Parijs speelt hier de hoofdrol. De ‘officiële’ hoofdrolspelers waren Keizer Napoleon III van Frankrijk en Bismarck. De echte hoofdrolspeler is echter het Parijse proletariaat, met zijn heel eigen cultuur en organisaties. In dit deel komen al deze hoofdrolspelers tot leven. Om te beginnen, zoals we het vorig deel besloten: hoe zat het met de oorlog? En hoe verwerkte Parijs die oorlog?
Nationalistisch reveil
Bij het begin van om het even welke oorlog is het bijna onvermijdelijk dat het overgrote deel van de natie zich achter het ‘eigen’ land schaart. Een golf van patriottisme overspoelde zowel Frankrijk als Duitsland. Een interessante episode is de rol van de Eerste Internationale hierin. Zowel de Franse als de Duitse sectie zenden elkaar broederlijke brieven om te protesteren tegen de oorlog en de internationale solidariteit van de arbeidersklasse te beklemtonen. Beide brieven worden door Marx geciteerd in zijn eerste adres van de algemene raad van de Internationale in Londen. Tegelijkertijd legt hij de kuiperijen van zowel Bismarck als Napoleon III bloot, al erkent hij dat dit voor Duitsland in eerste instantie een verdedigende oorlog is. Directe invloed heeft dit echter niet. De illusie van de Franse internationalisten dat zij de oorlog met een staking zouden kunnen stoppen, wordt al vlug aan diggelen geslagen. Er komt zelfs geen poging in die richting.
Het nationalistisch reveil overheerst dus. Maar ook de manier waarop dat gebeurt, is belangrijk. In Frankrijk wordt de ‘Marseillaise’ weer het nationale oorlogslied. Militaire kapellen spelen het zowat overal. Dat is op zichzelf al een contradictie: Napoleon III, het toonbeeld van de contrarevolutie, die het lied van de revolutie speelt! Bij het bekend raken van de eerste Franse nederlagen op 4 en 6 augustus verandert het Franse patriottisme van toonaard en komt de revolutionaire teneur van 1792 terug.
Een eerste opstand
Alle republikeinen keren zich zowel tegen het keizerrijk als tegen de Duitse invaller (na een zeer kortstondig Frans offensief was Bismarck zélf de Franse grens overgestoken). Overal komen betogingen op straat die zowel de republiek eisen als ‘La levée en masse’: het gewapende volk, net als tijdens de grote Franse revolutie. Er wordt op gereageerd met repressie, maar ook met toegevingen. Een zeer belangrijke beslissing is het herinstellen van de ‘Garde Nationale’ op 8 augustus, waarin burgers tussen de dertig en de veertig jaar onder de wapens geroepen worden. Dit was een (hoofdzakelijk verdedigend) orgaan dat sedert 1851 een sluimerend bestaan kende. Het doel is dubbel: het verdedigend potentieel van de steden verhogen en althans gedeeltelijk in te gaan op de eisen van Marseille, Lyon en Parijs. In Parijs worden 100.000 geweren uitgedeeld, maar bijna uitsluitend in de rijke burgerlijke wijken. De republikeinse oppositie neemt dit niet: dit is géén levée en masse! Tienduizenden manifestanten komen samen op de Place de la Concorde en roepen “aftreden”. Men weet de zaak te bekoelen met enkele ontslagen aan de top van de regering; Napoleon III wordt vriendelijk aangemaand niet meer terug te keren in Parijs. Hij staat ook het opperbevel over het leger af aan Bazin.
Teleurgesteld door het magere resultaat van die dag plannen enkele Blanquisten een aanslag op een militair depot. Het was de bedoeling wapens te bemachtigen en een opstand te ontketenen. Blanqui zelf, pas in de hoofdstad teruggekeerd op 12 augustus tracht tevergeefs Eudes en Granger te overtuigen dat dit een zinloos avontuur is. Hij slaagt er enkel in hen te overtuigen niet het sterke fort van Vincennes aan te vallen. Op 14 augustus vergezelt hij zestig man bij een bestorming van een pompierskazerne in La Vilette. De zaak is in enkele minuten geregeld: het wordt een complete mislukking. De volkswijken blijven volledig doof voor de oproepen van de Blanquisten. Wat hen voor het ogenblik bezighoudt, is de verdediging van Parijs.
De revolutie van 4 september
Een leger onder leiding van Mac Mahon wordt weggestuurd uit de Parijse regio om slag te leveren in de Ardennen. Op 2 september capituleert hij bij Sedan. 100.000 manschappen worden gevangengenomen door Bismarck, met inbegrip van keizer Napoleon III. Vanaf 3 september verspreidt het nieuws van de catastrofe zich tot in Lyon en Marseille. In Parijs is de ontsteltenis groot. De gevangenneming van de keizer ontneemt alle geloofwaardigheid aan het regime en creëert een revolutionaire situatie. De volksvergadering wordt in de nacht van 3 september bijeengeroepen en de republikeinse minderheid eist de afzetting van Napoleon III. De meerderheid treuzelt en verdaagt de vergadering tot de volgende dag. Als zij op 4 september opnieuw bijeenkomen in het Palais Bourbon zijn duizenden manifestanten er rond samengestroomd. De soldaten, die in versterking zijn opgesteld, zijn te gedesillusioneerd om de manifestanten tegen te houden (of delen hun gevoelens). Duizenden stromen de zaal binnen. Men probeert nog wat te treuzelen met commissies en het vormen van een voorlopige regering, maar het volk pikt dit niet. Voorzitter Shneider en de meeste rechtse vertegenwoordigers verlaten de zaal. De linksen (=burgerlijke republikeinen) blijven om het volk te kalmeren. Als er enkele ruiten sneuvelen dreigt de situatie uit de hand te lopen. Gambetta bestijgt het podium en verklaart: “Burgers (citoyens): aangezien Parijs in gevaar is; aangezien de Volksvergadering voldoende tijd gekregen heeft om zich uit te spreken over het aftreden; aangezien wij het rechtmatige gezag uitmaken, verkozen in vrije verkiezingen, verklaren wij dat Louis-Napoleon Bonaparte en zijn dynastie voor altijd opgehouden hebben Frankrijk te regeren.” Het publiek beperkt zich niet tot applaudisseren; het wil de logische consequentie: “De republiek!”, “Nu, onmiddellijk”. Jules Favre, een burgerlijke republikein, neemt het woord in een poging om de zaal te sussen: “Het is niet hier dat wij de republiek moeten uitroepen.” “A l’Hotel de Ville!” (naar het stadhuis) antwoordt het spreekkoor. Naar het stadhuis, beslissen Favre en Gambetta. Iedereen dromt naar de uitgang. Te voet, te paard of met een fiacre, langs de linker- of langs de rechteroever van de Seine haast iedereen zich naar dit traditionele centrum van de Parijse revoluties.
Daar wordt niet alleen de republiek uitgeroepen maar ook een voorlopige regering samengesteld. Ze is praktisch volledig samengesteld uit burgerlijke republikeinen. Vertegenwoordigers van de arbeiders als Delescluse, Millière, Pyat, Flourens, Blanqui proberen ook toegelaten te worden tot de regering, maar men weigert hen. Je kunt toch de burgers en de boeren van buiten Parijs niet verontrusten door te regeren met rooien! Om zich naar links in te dekken volstaat het Rochefort op te nemen. Dat is een gedeclasseerde edelman, maar vooral hoofdredacteur van het immens populaire satirische tijdschrift La lanterne, dat Napoleon ongenadig had gehekeld, en van het dagblad La Marseillaise, waaraan alle tendensen van de arbeidersbeweging hadden meegewerkt. Een voertuig wordt uitgezonden om hem te halen.
De hele revolutie heeft geen enkele dode geëist. De keizerin mag ongestoord Parijs verlaten. Het volk gaat tevreden naar huis.
Organisatie en wapens
Maar vanaf de volgende dag begint datzelfde volk zich te organiseren. De verdediging van Parijs moet verzekerd worden! Na vele publieke vergaderingen wordt op 11 september een centraal republikeins Comité samengesteld met vertegenwoordigers uit alle arrondissementen.
Zij eisen:
- overdracht van de bevoegdheid van de vroegere keizerlijke politie aan de gemeentelijke (=arrondissementele) diensten.
- opheffing van alle repressieve wetten die vrije meningsuiting en publicaties beteugelen; recht en vrijheid van vergadering
- organisatie van de bevoorrading en de huisvesting zodat elke inwoner van Parijs eten en onderdak heeft
- verkiezing van de officieren van de Nationale Garde
Het Centraal Comité zou in de volgende periode een rol van wisselend belang spelen: soms doorslaggevend, soms eerder marginaal. De Eerste Internationale speelde er een vooraanstaande rol in. Het was in ieder geval de eerste poging van het Parijse proletariaat om zich over heel de stad te organiseren. In die zin was het de voorbode van de vorming van het Centraal Comité van de Nationale Garde, die de Commune van Parijs zou uitroepen.
In eerste instantie worden hun eisen door de voorlopige regering afgewezen. Gambetta, ondertussen minister van Binnenlandse Zaken, neemt echter de zeer belangrijke beslissing de Nationale Garde uit te breiden met 60 bataljons van 1.500 man en elk lid ervan een dagelijkse soldij te geven 1,5 Fr. Daar bovenop komt 0,75 Fr. als ze getrouwd zijn en nog eens 0,25 Fr. per kind. De instructies van Gambetta worden méér dan opgevolgd. Tegen 30 september zijn er 194 bataljons en 300.000 Parijzenaars ingelijfd. 280.000 geweren worden onder hen verdeeld. De Parijse bevolking organiseert zich en is gewapend.
Het beleg van Parijs
Nadat hij zonder veel problemen over het leger van Napoleon III heengewalst is, zet Bismarck koers naar Parijs. Het derde en het vierde Duitse leger, samen 180.000 man sterk, omsingelen Parijs in een lus van tachtig kilometer omtrek. Dat is dicht genoeg voor een efficiënte blokkade, maar ver genoeg om buiten het bereik van het Parijse afweergeschut te blijven. Daar houdt hij echter halt. De verdedigingslinies van Parijs zijn ongetwijfeld indrukwekkend: een wal van tien meter hoog rondom de stad, voorzien van 93 verdedigingsposten; een gracht van vijf meter breed en drie meter diep daarvoor. Dat alles nog eens omringd door een reeks vooruitgeschoven militaire forten. Drieduizend kanonnen in en rondom de stad. Maar bovenal realiseert Bismarck zich dat hij niet langer met Napoleon III te doen heeft, maar met het Parijse volk. Trochu, de nieuwe militaire bevelhebber van Parijs, heeft de stad verdeeld in verschillende driehoekige verdedigingszones, elk met hun eigen bevelhebber. Mocht het Pruisische leger toch de wallen binnendringen, dan wacht hen een verbitterd gevecht binnen de muren. Alles samen (de Nationale Garde inbegrepen) kan de verdediging van Parijs rekenen op 450.000 man. Rochefort (zie boven) is voorzitter van de ‘nationale commissie der barricaden’. Om al deze redenen kiest Moltke, de Duitse opperbevelhebber voor de blokkade in plaats van de belegering. Hij wil Parijs door de honger op de knieën krijgen.
De tactiek van de regering
De stad heeft ruime voorraden aan levensmiddelen, zeker genoeg voor vele weken. De regering denkt dat dit tijd genoeg is om steuntroepen te verzamelen in de rest van Frankrijk en zo Parijs te bevrijden. Weliswaar capituleert Toul op 23 september en Straatsburg op 28 september, maar de regering denkt (ten onrechte) dat het leger van Bazain kan standhouden in Metz. Bovendien is er nog heel het westelijke deel van Frankrijk. Op 7 oktober verlaat Gambetta Parijs per ballon (!) om steun te werven in de rest van het land.
De rest van Frankrijk
Al vlug blijkt dat de mobilisatiekracht en het gezag van de regering zeer gering is. Om te beginnen zijn zestien departementen in het Oosten en de regio van Parijs bezet door de Duitsers. In de andere departementen wil Gambetta als lid van een burgerlijke regering vooral steunen op de plaatselijke prefecten, daar indertijd aangesteld door de keizer. Die prefecten hebben echter een groot deel van hun gezag verloren. De burgerij uit de westelijke landsdelen ziet in de situatie een mogelijkheid om de beknellende druk van de centrale autoriteit af te werpen. Zij geven voorrang aan decentralisatie boven de nationale verdediging. Federalistische en regionalistische tendensen steken de kop op. Bovenal is er echter in de westelijke landsdelen een arbeidersklasse die eerder voorloopt op die van Parijs, dan ze te volgen. In Lyon en Marseille werd de republiek al uitgeroepen op 4 september, nog voor dat gebeurd was in Parijs! De eisen van deze arbeiders zijn ook radicaler. Het sociale gewicht van de arbeiders is er echter kleiner dan in Parijs. Dikwijls compenseren de leiders van de arbeidersorganisaties dit gebrek aan slagkracht door avonturisme. Hét voorbeeld is dat van Bakoenin (anarchist, maar ook lid van de Internationale) op 28 september in Lyon. Nauwelijks heeft hij de tijd gehad om het stadhuis te overvallen, de opheffing van de staat te proclameren, de Commune te decreteren en Cluseret als militaire bevelhebber aan te stellen, of hij wordt manu militari over de grens met Zwitserland gezet. Ook in Marseille wordt op 1 november een Commission Révolutionaire, een Commune ingesteld. Ze houdt wat langer stand: zeven dagen. De nieuwe regeringscommissaris, Gent, neemt op 7 november het stadhuis van Marseille in. Vanuit militair oogpunt is dit voor Parijs het slechtste van beide werelden. Er komt geen revolutionaire levée en masse en anderzijds is het gezag van de regeringsafgevaardigden te zwak om op grote schaal troepen te mobiliseren uit de rest van het land. Gambetta had gehoopt op 650.000 man, hij krijgt er met veel moeite 133.000 samen in november.
Onder die omstandigheden beginnen velen in de regering te denken in de richting van een capitulatie of een wapenstilstand. Thiers, Favre en Trochu zijn de idee genegen. Daarvoor hebben ze echter ook andere dan militaire redenen. Het opstandige proletariaat binnen de muren boezemt hun wellicht meer schrik in dan Bismarck buiten de muren. Vanuit London ziet Marx het (in een brief aan Engels) heel helder: “Naar mijn mening is heel de verdediging van Parijs slechts een politieke farce om te bekomen dat de Parijzenaars zich koest houden, tot de Pruisen voor de poorten staan en om de Orde te bewaren” Ondertussen stond de Parijse bevolking nog maanden ontbering te wachten; en dat zij dat niet enkel lijdzaam zouden ondergaan kon u ondertussen wel verwachten.
Deel 3: VAN DE BLOKKADE TOT DE NEDERLAAG
Vanaf het einde van september doen de sociale gevolgen van de blokkade zich op een steeds gruwelijkere manier voelen. Het stilvallen van de economische activiteit zet het grootste deel van de bevolking zonder inkomen. De gegoede burgerij put uit zijn reserves om zijn uitgaven te bekostigen, maar de arbeidersklasse kan dat niet. De ambachtslieden en de kleine winkeliers zijn daar evenmin toe in staat. Daarom verlengt de regering het moratorium op de betaling van de handelsschulden, dat al op 13 augustus was ingesteld. Op 30 september besluit de regering ook dat alle voorwerpen met een waarde tot 15 Fr. gratis afgehaald kunnen worden van het pandjeshuis. Men stelt ook een bevriezing van de huishuren in. Het zijn enkele belangrijke maatregelen die de ellende temperen, maar ruimschoots onvoldoende zijn. Het gros van de werkende bevolking kan slechts overleven dankzij de soldij die ze ontvangt als lid van de Nationale Garde, op zijn hoogtepunt 300.000 man sterk. Deze families kunnen overleven, maar verschillende categorieën van de werkende bevolking vallen hier niet onder: de mannen ouder dan zestig jaar, de vrouwen zonder echtgenoot, de kinderen zonder vader enzovoort. Zij moeten een beroep doen op de publieke of private liefdadigheid.
De economische politiek van de regering is er echter een die ingegeven is door het liberalisme: ze wil in eerste instantie niets horen over opeising van de voorraden, rationering of bijkomende taksen. Het gevolg is een feitelijke rationering, als gevolg van de dure prijzen. De markt wordt in feite opgedeeld in twee delen: een rijke minderheid zal niets tekort komen gedurende de hele blokkade; een grote meerderheid heeft tekorten vanaf oktober en voelt de honger knagen vanaf januari.
Ellende en honger
In het begin lijken de voorraden graangewassen zo overvloedig dat men zelfs de neiging heeft ze te verspillen. Jules Ferry, verantwoordelijk voor de ravitaillering en het beheer van de stocks wacht tot 11 november om de bloem op te eisen en het is pas op 18 januari dat hij het brood op de bon zet. Tegen die tijd is het brood van een dergelijke slechte kwaliteit dat het meer stro bevat (dan nog dikwijls beschimmeld), dan graan of rijst. Om het te kunnen eten moet men veel drinken. Men laat zich daar niet toe pramen, want er is geen tekort aan water, noch aan wijn.
Het vlees daarentegen (traditioneel voornamelijk rund of schaap) is vlug uitgeput. Het wordt vervangen door paardenvlees. Oorspronkelijk is de bevolking weigerachtig om dat te eten, maar ze wordt dit vlug gewoon, aangezien ze toch geen keus heeft. In vier maanden worden twee derde van de paarden in Parijs afgeslacht, aan een ritme van 500 à 600 per dag. Vanaf november krijgt men twee soorten slagers. Bij degene die zich inschrijven in de rationeringsmaatregelen van de gemeentediensten van de arrondissementen kan men met een speciale kaart vlees halen à ratio van 30 tot 50 gram per dag, tegen een vaste prijs. De vrije slagers, die geen paardenvlees kunnen kopen, ontwikkelen de verkoop van de meest exotische dieren. In de Jardin des Plantes en de Jardin d’Acclimatation kopen en slachten ze Oost-Indische buffels, antilopen, jakhalzen, zebra’s, kangoeroes, kamelen en uiteindelijk de twee populaire olifanten Castor en Pollux. Hun vlees, dat verkocht wordt aan 40 tot 80 Fr. per kilo, komt terecht op de borden van de rijken, die nog in staat zijn nieuwjaar te vieren. Vanaf midden november beginnen de slagers ook honden, katten, brochettes van mussen en ratten te verkopen. Tot en met januari verkoopt men ongeveer 25.000 katten, gemiddeld 8 Fr. per stuk. Dat is te duur voor de armen, die zich veeleer moeten behelpen met ratten. Op de hierin gespecialiseerde markt, die midden november wordt geopend op de Place de l’Hôtel-de-Ville, kan men ze kopen voor 50 tot 70 centiemen.
Verse groenten zijn zeer zeldzaam en dus buiten het bereik van de meesten. Een kool kost 1,50 Fr. op 20 november en een sla 1,75 Fr. op 16 januari. Gelukkig voor de kinderen is de melk nooit helemaal afwezig, dankzij de instandhouding van een kudde van 4.400 koeien. Boter wordt echter een luxeproduct: aan 30 Fr. per kilo is ze alleen voorbehouden aan de rijken.
Buiten de honger is de andere grote beproeving de kou. Parijs kent een vroege en koude winter. De voorraden brandstof geraken vlug uitgeput. Het gas voor de verlichting wordt opgeheven op 20 november. Op 25 november eist men alle petroleum op om de 20.000 lampen op publieke plaatsen en bij de gegoede burgerij te bevoorraden. Vanaf zonsondergang is Parijs in duisternis gehuld. In november wordt het hout onbetaalbaar. Men probeert (nog) van officiële zijde uit nog wat hout te kappen in de bossen en in de omgeving van Parijs, maar vanaf eind december en begin januari loopt het uit de hand: gelegenheidshouthakkers vellen bomen in het wilde weg, in de Bois de Vincennes, de Bois de Boulogne, op de pleinen, in de parken, de avenues de Champs Elysées enzovoort. Horden vrouwen en kinderen storten zich met messen en bijlen op de bomen van de straten, de palissaden, de publieke banken. Hun onregelmatige buit laat hun toe af en toe wat rook uit de schouw te laten komen. Meestal lijden de armen kou.
Politiek onder de blokkade
Ondanks de ontberingen blijft het Parijse proletariaat de politieke ontwikkelingen actief volgen. De vergaderingen van de Clubs zitten afgeladen vol, ondanks het entreegeld van 0,25 Fr. dat wordt gevraagd. Men vraagt zich af hoe de blokkade efficiënt bestreden moet worden: allerlei ideeën gaan de ronde, van de vergiftiging van het drinkwater van de Duitsers tot het gebruik van petroleumbommen. In ieder geval is iedereen het er over eens om zich te verdedigen ‘à outrance’ (tot het uiterste, tot ter dood). Het is echter de regering die beslist over de militaire strategie, en die levert weinig positiefs op. De schuchtere uitbraakpogingen van de legers onder het commando van Trochu leveren niets dan nederlagen op. De Parijzenaars zijn verbijsterd: de Duitsers hebben maar 200.000 man voor de blokkade, Parijs heeft alles samen 450.000 man onder de wapens. Hoe is die onmacht te verklaren?
De hoofdoorzaak ligt in de klassenaard van de minisamenleving die op dat moment in Parijs ontstaat. De regering is een burgerlijke regering, maar beschikt over de instrumenten die zij in ‘normale’ tijden zou hebben om haar gezag te vestigen. De politie is onbetrouwbaar, de bataljons van het geregeld leger die zij beveelt zijn weinig talrijk en gedesillusioneerd door de nederlaag. Het Parijse proletariaat daarentegen was meester van het gros van de wapens. Heeft de regering bewust Parijs verraden? Voor sommigen onder hen is dit ongetwijfeld het geval. Met name Thiers en Favre zochten al vanaf het begin contact met Bismarck om over een overgave te onderhandelen, liever dan zich over te geven aan de controle van het rode rapaille. Zelfs als anderen zoals Gambetta en de militaire bevelhebber Trochu in eerste instantie eerlijk de verdediging wilden organiseren, toch was het hun burgerlijke kijk op de zaken die recht naar de nederlaag leidde. Het beste voorbeeld was hun houding tegenover de Nationale Garde. Met zijn 300.000 leden was dit ongetwijfeld een formidabele macht, maar allesbehalve een normaal leger. Zij verkozen zelf hun officieren, droegen nauwelijks uniformen, hielden zich nog bezig met andere taken zoals ravitaillering en verzorging van hun families. Trochu weigert tot het einde om hen in te zetten voor een uitbraakpoging uit de blokkade. Hij stelt dat zij ongetwijfeld een geduchte macht vormen ter verdediging van hun wijken bij een Duitse invasie (Moltke denkt dat trouwens ook), maar dat zij niet de wendbaarheid en de discipline hebben van een geregeld leger.
De opstand van 31 oktober
De arbeidersorganisaties (de Internationale, de Blanquisten e.a.) klagen steeds luider het verraad aan van de regering en eisen de verkiezing van een ‘Commune’ om Parijs beter te verdedigen. Gedurende heel de periode van de blokkade heerst er politieke beroering. Vooral door de onvolwassenheid van de arbeidersorganisaties slagen ze er echter niet in het laken naar hun kant te halen. Tragikomisch voorbeeld hiervan is de opstand van 31 oktober, waarbij de linkse organisaties (de Blanquisten, maar ook het Centraal Comité) het stadhuis bezetten, de regering gevangen nemen en een ‘Comité de salut Public’ vormen om de verkiezing van een Commune voor te bereiden, maar nadien nalaten voldoende veiligheidsmaatregelen te nemen. Als na middernacht het gros van de manifestanten naar huis is teruggekeerd, nemen de troepen van Trochu op hun beurt het stadhuis in en zijn de rollen precies omgekeerd. Weer een gemiste kans.
De blokkade gaat verder. Ondertussen ontwikkelen zich wel tegenmachten van de arbeiders in alle belangrijke staatsorganen. In de gemeentediensten van de arrondissementen ontstaan talloze comités die zaken controleren als huisvesting, voeding en bewapening. Men controleert de verkozenen. Men wantrouwt de burgemeesters, de adjunct-burgemeesters, de compagnie- en bataljoncommandanten van de Nationale Garde.
Na nog een mislukte opstand van de linkse organisaties op 22 januari, grijpt de regering de kans om een overgave door te drukken. Zij zendt Jules Favre naar Versailles om te onderhandelen met Bismarck.
De wapenstilstand van 28 januari
Na vier dagen onderhandelen komt Favre terug met een ontwerp tot wapenstilstand. De meeste punten van het akkoord zijn vernederend voor de Fransen, maar voorspelbaar: betaling van 200.000 Fr. oorlogsschade, ontwapening van het leger, overgave van de forten rond Parijs enzovoort De wapenstilstand moet 22 dagen duren voor een vredesakkoord gesloten wordt. Twee punten springen er echter uit:
- de Nationale Garde mag haar wapens behouden; Bismarck wil geen straatguerrilla riskeren om te proberen hen die te ontnemen
- gedurende die 22 dagen zullen in heel Frankrijk verkiezingen gehouden worden voor een ‘Assemblée’, een nationaal parlement dat het linkse gespuis in Parijs in toom moet houden dankzij de conservatieve meerderheid op het platteland.
De uittocht
Alhoewel met de wapenstilstand ook de blokkade wordt opgeheven, wacht de meerderheid van de gegoede burgerij de toestroom van vers voedsel niet af. Zodra ze dat kunnen, wijken ze uit naar het platteland. Vanaf 30 januari verlaten 150.000 personen Parijs, op de vlucht voor de schaarste en de troebelen. Onder hen zijn er 50.000 leden van de burgerlijke vleugel van de Nationale Garde en zestig commandanten. Die Nationale Garde omvat nu nog slechts enkel de kleine burgerij: kleine handelaars, zelfstandige handwerkslieden vrije beroepen en natuurlijk voor de overgrote meerderheid arbeiders.
De verkiezingen
De verkiezingsstrijd wordt uitgevochten onder het thema van de wapenstilstand en de vrede. De monarchisten, die altijd de extreem-rechtervleugel zijn in Frankrijk, doen zich voor als de grote voorstanders van de vrede, in tegenstelling tot de oorlogszuchtige republikeinen en het rode Parijs. Op 8 februari halen zij vierhonderd zetels, tegen dertig voor de Bonapartisten en slechts tweehonderd voor de republikeinen. In Parijs zijn de verhoudingen weer net omgekeerd. Vanzelfsprekend wordt er geen enkele monarchist verkozen, maar ook de republikeinse voorstanders van het vredesakkoord halen slechts 7 zetels op 43. Onder hen Thiers (103.000 stemmen) en Favre (81.000), die maar net met de hakken over de sloot geraakt. De anderen zijn allen republikeinen die tegenstander zijn van het vernederende vredesakkoord of zelfs voorstanders van de voortzetting van de oorlog. Hieruit blijkt duidelijk dat de Parijse bevolking, ondanks alle ontberingen, geenszins de capitulatie aanvaardt.
De assemblée van Bordeaux
De assemblée komt samen in Bordeaux, ver van het roerige Parijs. De Grote Heren, graven, hertogen, vicomtes en markiezen feliciteren elkaar met het schitterende resultaat. Het is al tientallen jaren geleden dat ze nog zo’n feest hebben beleefd! Ze verhullen hun verlangen niet om revanche te nemen voor de vele slagen die ze gekregen hebben de laatste tachtig jaar. Ze willen zich ook wreken op Parijs, het zenuwcentrum van zoveel revoluties die fataal waren voor de monarchie. Ze hebben wel de voorzichtigheid Thiers aan te duiden als eerste minister. Thiers is formeel wel een republikein, maar dan wel van het uiterst rechtse soort. 75 jaar oud is hij in feite al lange tijd weinig actief. Zijn grootste wapenfeiten dateren uit 1850 toen hij leider was van de ‘partij van de orde’ en nog vroeger toen hij minister was onder Louis-Philippe. Zijn weinig aantrekkelijk voorkomen (hij was ook slechts 1m55) leent zich uitstekend voor karikaturen.
Zij zenden Thiers naar Versailles om met Bismarck te onderhandelen. Op 27 februari bereikt hij een ontwerpakkoord: Frankrijk verliest Elzas-Lotharingen aan Duitsland en betaalt een oorlogsboete van 5 miljard goudfranken aan Duitsland. De Duitse troepen zullen de bezette gebieden verlaten naarmate de delen van dat bedrag uitbetaald zullen worden. Dit akkoord wordt in Bordeaux goedgekeurd op 1 maart. De afgevaardigden van Elzas en Lotharingen die worden opgeofferd zijn wanhopig. Vele afgevaardigden van de Seine (Gambetta, Pyat, Rochefort, enzovoort) nemen ontslag.
De Nationale Garde
Parijs is volop in beroering. Centrum van deze beroering wordt meer en meer de Nationale Garde. In de verschillende bataljons functioneren comités, die zich niet alleen met de uitkering van de soldij bezighouden, maar ook met de markten voor kledij en voeding en met de distributie van wapens en munitie. De gemeentebesturen en de bataljonschefs zien zich verplicht rekening te houden met hun adviezen, want geen enkele maatregel kan worden uitgevoerd zonder hun uitdrukkelijk akkoord. Delegees worden verkozen op het vlak van de wijken en de arrondissementen. Een grote stap vooruit wordt gezet op 3 maart wanneer 1000 delegees, vertegenwoordigers van 200 bataljons verzamelen in de zaal Tivoli Vauxhall en op 10 maart, wanneer een algemene vergadering de statuten goedkeurt van ‘republikeinse federatie van de Nationale Garde’. Een structuur van basisdemocratie wordt goedgekeurd, met vertegenwoordigers vanuit de kleinste gevechtseenheden. Dit vertoont verrassend veel gelijkenis met wat later in Rusland de Sovjets zullen worden.
Voor ze elkaar verlaten zweren de afgevaardigden de volgende eed: “Laat ons zweren om alles te offeren voor onze onsterfelijke principes. De Franse republiek eerst, daarna de universele republiek. Geen staand leger meer, maar de hele natie onder de wapens, zodanig dat de macht niet langer het recht onderdrukt. Geen onderdrukking meer, slavernij of dictatuur; maar het soevereine volk, vrije burgers die zichzelf naar eigen goeddunken regeren. In één woord: geen koningen, geen meesters, geen opgelegde bazen, maar enkel vertegenwoordigers die op elk moment ter verantwoording kunnen worden geroepen en vervangen op elk niveau van het bestuur. Slechts dan zal het sublieme gezegde werkelijkheid worden: “Vrijheid, Gelijkheid, Broederlijkheid”. Wat een contrast met hetgeen zich op hetzelfde moment (afspeelde)afspeelt aan de andere kant van Frankrijk!
Afrekenen met Parijs
De rechtse meerderheid in de Assemblée wil niet terugkeren naar Parijs voor de ‘orde’ er is hersteld, de ‘rechten’ van de eigenaars gegarandeerd, de Nationale Garde onder controle gebracht en de revolutionaire fractie geneutraliseerd.
Op 7 maart beslist zij dat de pandjeshuizen weer op een normale manier zullen functioneren. Op 10 maart, en dit ondanks het feit dat zij goed weten dat de economische bedrijvigheid in Parijs nog niet hervat is, heft zij alle maatregelen op die de regering had getroffen om de economische noodtoestand het hoofd te bieden. De huishuren zijn niet langer bevroren, de handelsschulden moeten weer betaald worden. Kapitaal en interesten voor de periode van november tot april moeten gestort worden binnen de drie maand. De soldij van de Nationale Garde valt weg, behalve voor degenen die een bewijs van behoeftigheid kunnen voorleggen. Zelfs al vallen de meeste leden onder die voorwaarde, dan nog wordt dit als een onduldbare vernedering aangezien. De maatregelen treffen zowel de arbeiders als de kleine patroons van handel en industrie. Het merendeel van de kleine handelaars en industriëlen hebben geen stocks, bestellingen of krediet, zijn niet in staat hun schulden te betalen en stevenen regelrecht op het failliet af. De klassentegenstellingen verzwakken in deze algemene aanval op Parijs. Tegelijkertijd worden Cyrille, Blanqui, Flourens en Levrault bij verstek ter dood veroordeeld door de militaire overheden, wegens hun aandeel in de opstand van 31 oktober. Vijf republikeins-revolutionaire tijdschriften worden verboden.
Velen in de Assemblée willen Parijs haar statuut van hoofdstad ontnemen. Zij stellen Bourg of Fontaineblau voor als nieuwe zetel van de Assemblée, maar Thiers weet hen te overtuigen te zetelen in Versailles. Dat is dichter bij Parijs, waar de archieven en de burelen zich bevinden die noodzakelijk zijn voor de organisatie van een regering.
Vanzelfsprekend stuit dit op een storm van protest in Parijs, van de kleinste werkman tot de burgemeesters en de verkozenen. De Assemblée blijft echter doof voor de protesten en wil geen enkele toegeving doen. Vanaf 15 maart komen zij druppelsgewijs in Versailles aan. Zij zetten Thiers aan om zo vlug mogelijk de Nationale Garde te ontwapenen en hen in ieder geval hun kanonnen te ontnemen. Die kanonnen, die Bismarck ook al tevergeefs in beslag probeerde te nemen, werden gezien als de gevaarlijkste wapens.
De krachtmeting
Op 18 maart probeert Thiers een gedurfd plan ten uitvoer te brengen: hij wil niet alleen de kanonnen heroveren, maar ook de werkelijke macht in Parijs. Tussen 3 en 5 uur ‘s morgens bezetten zijn troepen de gemeentehuizen in de arbeiderswijken Belleville en Montmartre. Ze verzamelen een groot deel van de kanonnen uit de verschillende arrondissementen. Alles lijkt volgens plan te verlopen. Tegen 5u45 schijnen de troepen meester te zijn van de situatie. De kanonnen zijn verzameld en wachten nog slechts op de paarden en wagens die hen naar Versailles moeten verslepen, zoals afgesproken. Die komen echter te laat. Parijs wordt wakker, eerst door het onvermijdelijke lawaai van de militairen, maar al gauw ook door het tromgeroffel dat de verzameling inluidt van de Nationale Garde. “Trahison” (verraad) wordt er geschreeuwd in de straten. De menigten komen buiten en zijn geenszins onder de indruk van de affiches die de regering ondertussen heeft laten uithangen om hun operatie goed te praten. Zij stellen zich onder het gezag van de Nationale Garde en zijn Centraal Comité. De volksmassa’s en de Nationale Garden treden de legereenheden tegemoet en roepen hen op om te verbroederen. De soldaten breken de rangen. Tegen 12u is heel de operatie mislukt. De regering is in vergadering op de Quai d’ Orsay. Sommigen, zoals Favre, denken dat zij de situatie nog meester kunnen blijven en tenminste het Hotel de Ville verdedigen. Maar als rond 15u de bataljons van de Nationale Garde onder de ramen van het ministerie van buitenlandse zaken defileren, richting Hotel de Ville, aanvaarden zij holderdebolder het plan van Thiers: volledige evacuatie naar Versailles. Alle troepen en de administratie krijgen de opdracht Parijs te verlaten. In grote wanorde wordt het plan uitgevoerd. Parijs is in handen van de Nationale Garde.
Deel 4: PARIJS ONDER HET CENTRAAL COMITE EN DE COMMUNE
Wat te doen met de overwinning?
Zondag 19 maart. Een prachtig lentezonnetje hangt boven Parijs. De regeringstroepen zijn gevlucht. De rode vlag wappert boven het Hotel de Ville, bewaakt door 20.000 Nationale Gardisten en vijfitg kanonnen. Parijs voelt zich eindelijk vrij.
Binnenin vergadert het Centraal Comité van de Nationale Garde. Dit Centraal Comité, nog maar pas verkozen op 10 maart, bevat voor het grootste deel arbeiders (27 op 38). Velen onder hen hebben nauwelijks politieke ervaring, maar werden verkozen omdat ze het vertrouwen genoten van hun werkmakkers. De best vertegenwoordigde strekkingen zijn de Internationale (zestien leden) en de Blanquisten. De onverwachte triomf heeft hen in verwarring gebracht. “Wij hebben geen mandaat om te regeren.” Al vlug komt men tot de slotsom dat de enige uitweg de verkiezing van een Commune is. Voorzitter Edouard Moreau formuleert het als volgt: “Ik was niet van plan te zetelen op het stadhuis, maar aangezien we er ons bevinden, moeten we zo vlug mogelijk de situatie regulariseren en aan Parijs zeggen wat we willen: zo vlug mogelijk verkiezingen houden, de werking van de openbare diensten verzekeren en Parijs behoeden voor verrassingen.” Er gaan ook andere stemmen op: de Blanquisten stellen (terecht) dat men naar Versailles moet oprukken nu het geregelde leger in ontbinding is, de nationale Assemblée opheffen en gans Frankrijk vragen om zich uit te spreken. Zij krijgen echter nauwelijks gehoor. Blanqui zelf is er niet bij. Hij werd gearresteerd en verblijft op dat ogenblik in de gevangenis van Cahors. Moreau stelt het zo: “Wij hebben slechts het mandaat om de rechten van Parijs te verdedigen. Als de Provincie er over denkt zoals wij, laat ze ons dan navolgen.” Deze edelmoedigheid, feitelijk altijd een kenmerk van de eerste fase van een revolutie (hetzelfde valt bijvoorbeeld waar te nemen in de Russische en Spaanse revoluties), zullen ze later duur moeten bekopen.
Dit alles belet niet dat het Centraal Comité onmiddellijk drastische maatregelen neemt op bestuurlijk vlak.
Het bestuur van Parijs
Alhoewel het Centraal Comité weigert zichzelf een regering te noemen, aarzelt het niet om decreten af te kondigen en de leiding van de openbare diensten op zich te nemen tot op het niveau van de ministeries. Men sluit zelfs een officieus niet-aanvalspact met de Duitse troepen.
Op 19 maart wordt de staat van beleg opgeheven en de oorlogstribunalen afgeschaft. Een nieuwe leiding wordt aangesteld over de ministeries en het leger. Op 21 maart worden de huishuren en de handelsschulden opnieuw geblokkeerd. De verkoop van de goederen die in bewaring zijn in het pandjeshuis wordt verboden. Het Centraal Comité draagt er ook zorg voor om de veiligheid van de burgers te garanderen. Met de medewerking van de Nationale Gardes gaan Rigeaux en Duval, de nieuwe hoofden van de Préfecture de Police over tot tal van arrestaties voor diefstal, geweldpleging of landloperij. De meeste forten rond Parijs, in de steek gelaten door de regeringstroepen, worden door de Parijzenaars bezet. Nu is het nog wachten op de verkiezing van de Commune, oorspronkelijk gepland voor 22 maart, maar herhaaldelijk uitgesteld omdat het Centraal Comité eerst een ingewikkeld compromis hierover moest opstellen met de verkozen burgemeesters van de arrondissementen. Een proclamatie van het Centraal Comité legt uit wat de verkiezing van een Commune behelst:
“Uw soevereiniteit wordt u volledig teruggegeven, u wordt volledig meester van uzelf. (...) Deze vergadering geeft aan de stad een nationale militie die de burgers verdedigt tegen de macht, in tegenstelling tot een permanent leger dat de macht verdedigt tegen de burgers. Ze geeft u een gemeentelijke politie die de misdadigers vervolgt in plaats van een politieke politie, die de eerlijke mensen vervolgt. (...) De leden van de Gemeentelijke vergadering zullen permanent gecontroleerd, bewaakt, bediscussieerd worden door het publiek. Zij zijn verantwoordelijk, verantwoording verschuldigd en kunnen op elk ogenblik worden teruggeroepen. Het is een dergelijke vergadering, een vrije stad in een vrij land, die u gaat stichten.”
Installatie van de Commune
Op 26 maart is het zover. De verkiezingen gaan door, na een bescheiden kiescampagne die voornamelijk op mond-aan-mond-reclame berust. De geringe opkomst (slechts een kleine 50% van de ingeschreven kiezers komt stemmen) lijkt eerst een tegenslag, maar zij is gestoeld op objectieve factoren. Om te beginnen zijn tienduizenden kiesgerechtigden Parijs ontvlucht in februari. Bovendien werd in de burgerlijke arrondissementen actief propaganda gevoerd voor onthouding, die daar dan ook dikwijls opliep tot boven de 70 %. In de volkswijken daarentegen ligt de deelnemingsgraad veel hoger dan bij de normale verkiezingen.
Als op 28 maart alle uitslagen geteld zijn blijkt dat de overgrote meerderheid behoort tot de radicaal republikeinse vleugel. 43% behoort tot de Internationale (die, we herhalen het nog eens, hoegenaamd geen homogene groep was). Allen zijn zij arbeiders, kleine ambachtslui of vertegenwoordigers van de vrije beroepen (journalisten, dokters enzovoort).
Feest
In de namiddag van 28 maart wordt er feest gevierd op het grote plein voor het Hotel de Ville. Een enorme menigte (20.000, 60.000, 200.000? De cijfers verschillen naargelang de getuigen) zingt er de Marseillaise of de ‘Chant du départ’, regelmatig onderbroken door “leve de republiek” en “leve de Commune”. Rode en driekleurige vlaggen, muziekkapellen alom. Ze is er eindelijk, de Republiek die men wilde, de mooie, de echte, de democratische en sociale republiek.
Om 16 uur betreden de leden van het Centraal Comité van de Nationale Garde het balkon, getooid met de rode sjerp. Zij worden (veelbetekenend detail) gevolgd door de nieuw verkozen leden van de Commune, die zich discreet op de tweede rij plaatsen. De Commune wordt geproclameerd. Twintig muziekkapellen heffen tegelijkertijd de Marseillaise aan. De bataljons defileren voor de estrade en vertrekken dan terug naar hun kwartier, met de feestvierende burgers in hun zog. In de arbeidersarrondissementen duurt het feest voort tot in de vroege ochtenduurtjes van de 29e. Gedurende drie dagen (van 26 tot 29 maart) hebben de volkswijken geleefd in een stemming van euforie, triomf en broederlijke eensgezindheid. Al degenen die het hebben meegemaakt dragen er een onuitwisbare indruk van mee. Het best wordt dit wellicht weergegeven, met inbegrip van een voorvoelen van de tragische gebeurtenissen die zouden volgen, door een artikel van Jules Valès in de ‘Cri du Peuple’ van 26 maart:
“Wat er ook gebeurt, zelfs indien we morgen opnieuw zouden overwonnen worden en zouden sterven, onze generatie is getroost! Wij worden nu betaald voor twintig jaar nederlagen en angst. Klaroenen! Schel tegen de wind in! Trommels! Laat uw geroffel klinken in de velden! Kom in mijn armen kameraad, gij die net als ik grijze haren hebt! En jij kleine bengel, die achter de barricaden met de knikkers speelt, laat me je ook omarmen. Op 17 maart hebben we het er goed vanaf gebracht voor jou kerel! Je had net als ons groot kunnen worden in de mist, ploeteren in de modder, je wentelen in het bloed, sterven van schaamte, de onbeschrijflijke smart van de onteerden kennen. Dat is voorbij! Wij hebben gebloed en gehuild voor jou! Jij zult onze erfgenaam zijn. Zoon van wanhopigen, jij zult een vrij mens zijn!”
De eerste zittingen
Op de avond van 28 maart, terwijl het feest in de volkse arrondissementen voortduurt, houdt de Commune haar eerste vergadering op het stadhuis. Alles moet vanaf de grond opgebouwd worden. Om te beginnen ontspint zich een discussie of de zittingen gesloten of openbaar moeten zijn. Het laatste stemt beter overeen met de revolutionaire tradities, het eerste is feitelijk geboden omdat Parijs zich in een oorlogssituatie bevindt. Er wordt beslist dat de vergaderingen gesloten zullen zijn, maar dat een uitvoerig verslag zal verschijnen in de ‘Journal Officiel’. Dan komt het probleem van de bevoegdheden. De ouderdomsdeken Beslay (75 jaar), de voorzitter van de eerste zitting, houdt een plechtige rede waarin hij stelt: “De Commune zal zich bezighouden met het lokaal beheer, het departement met het regionaal vlak, de regering met het nationaal vlak.” Men geeft hem een applaus, maar beslist kort nadien in feite het tegendeel. Tien commissies worden opgericht, waarvan de bevoegdheden in feite overeenkomen met de nationale ministeries: de militaire commissie, de commissie voor buitenlandse betrekkingen, justitie, financiën, onderwijs, bevoorrading, openbare diensten, arbeid, industrie en handel, en als overkoepelend orgaan de uitvoerende commissie die tot taak heeft de besluiten en de decreten van de Commune te ondertekenen en te doen uitvoeren.
De eerste beslissingen van de Commune bevestigen haar wetgevende en bestuurlijke aspiraties. De dienstplicht en het geregelde leger worden afgeschaft, men decreteert dat de huishuren van oktober 1870 en januari en april 1871 moeten worden terugbetaald en dat de verkoop van goederen die in de pandjeshuizen werden uitgeleend, moet worden stopgezet.
Op de zitting van 30 maart beslist de Commune, die de installering van verschillende rivaliserende organen wil vermijden, geen verkiezingen uit te schrijven van nieuwe burgemeesters; de adjunct-arrondissementscommissarissen worden afgeschaft. De leden van de Commune worden zelf verantwoordelijk voor de arrondissementen waarin zij werden verkozen.
We willen ons echter niet verdrinken in een opsomming van de verschillende instellingen of verslagen van de zittingen van de Commune. Laat ons onmiddellijk de hoofdvraag stellen: wat was de aard van het regime van de Commune?
De aard van het regime van de Commune
Parijs wilde de sociale en democratische republiek. Maar hoe werd dat ingevuld? De interpretaties hierover verschillen hemelsbreed. Bekijkt u even de volgende citaten:
“De Commune was geen socialistische onderneming, maar eerder een verzameling van republikeinse patriotten, radicalen en Jacobijnen.”
(Piet De Buyser in het SP-ledenblad DOEN van mei 1996) (1)
“Bepaalde sociaal-democratische filistijnen worden door paniek bevangen als zij de term dictatuur van het proletariaat horen. Wel mijne heren, wil u weten hoe die dictatuur eruit ziet? Kijk dan naar de Commune van Parijs. Dat was de dictatuur van het proletariaat.”
(Engels bij de twintigjarige herdenking van de Commune in 1891; verschenen als voorwoord bij een heruitgave van De burgeroorlog in Frankrijk van Marx)
Het eigenaardige is dat beide uitspraken, ook al is de eerste op zijn minst eenzijdig en misleidend en vat de andere de essentie van de Commune samen, niet persé tegenstrijdig zijn. Van de 79 verkozenen die in de Commune van Parijs gezeteld hebben, behoorden er 37 (of 43%) tot de Internationale (en niet 17, zoals DOEN stelt, ook Engels slaat trouwens op dit vlak de bal mis (2)). Zoals we al vroeger gesteld hebben was de meerderheid van hen echter zwaar beïnvloed door de ideeën van Proudhon; de andere grote fractie was die van de Blanquisten. Geen van beiden stelde echter het privé-bezit in vraag met inbegrip van het privé-bezit van de productiemiddelen. Beide strekkingen waren echter eerlijke vertegenwoordigers van het Parijse proletariaat. Dat proletariaat liet trouwens niet na invloed uit te oefenen op zijn verkozenen. Dagelijks vergaderden in Parijs 52 Clubs (zie vorige delen) waarin de arbeiders hun vertegenwoordigers ter verantwoording riepen. Alle geledingen van de bevolking werden bij het beheer van de Commune betrokken, met bv. ook een zeer sterke aanwezigheid van de vrouwen. Dat is de essentie van de Commune.
De Parijzenaars zelf weigerden het bewind van de Commune een regering (Gouvernement) te noemen. Zij gebruikten termen als ‘direction’ (bestuur), ‘commission exécutive’ (uitvoerende commissie), maar vooral ‘dictature’, volgens hen de adequate term om het bewind te beschrijven waarmee het proletariaat zich verdedigt in de meest scherpe vorm van klassenstrijd die de burgeroorlog is. We weten dat de term een zeer wrange bijklank heeft gekregen door het misbruik dat de stalinisten ervan hebben gemaakt. Zij gebruikten deze woorden om al hun misdaden te verantwoorden (in de eerste plaats tégen het proletariaat). Niettemin behoudt de term zijn waarde. Welke term uit de geschiedenis is tenslotte niet bezoedeld geraakt? Socialisme? Communisme? Trotskisme? Enzovoort. Het voornaamste belang van dit document is dat er in de geschiedenis extreem weinig voorbeelden zijn waarbij de arbeidersklasse zelf op een democratische manier de staatsmacht in handen neemt: de eerste periode van de Spaanse revolutie van 1936 kwam er dichtbij, de Hongaarse opstand van 1956 ook, de enige echte voorbeelden blijven echter de Sovjetunie in de jaren vlak na de revolutie van 1917 en de Commune van Parijs. Laat ons kijken wat de Parijse arbeiders met de veroverde staatsmacht aanvingen.
Voedselvoorziening en huisvesting
De Commissie voor voedselvoorziening, onder leiding van Parisel en vanaf april van Viard, heeft de controle over uitgebreide voedselstocks, die sedert de wapenstilstand werden opgebouwd. Graan, bloem, gedroogde aardappelen en sla zijn in voldoende hoeveelheid aanwezig. Anders is het gesteld met vlees en verse groenten, die zeldzaam worden vanaf 25 april, het moment dat Thiers een blokkade instelt op de voedselvoorziening. De verspreiding gebeurt zoals vroeger door de kleinhandel, wat inhoudt dat vanaf eind april de prijs van het vlees stijgt en het enkel betaalbaar blijft voor de rijken. In tegenstelling met de blokkade van Bismarck is het echter nooit helemaal afwezig. De gemeentehuizen leveren voedselrantsoenen aan de leden van de Nationale Garde evenals hout, kolen enzovoort. De arrondissementen organiseren echter ook ‘founeaux économiques’ (gaarkeukens), waar men gratis kan eten en kantines waar men tegen rantsoenbonnen of tegen een minieme vergoeding brood, smout, zout, suiker, koffie, wijn enzovoort kan krijgen. Deze maatregelen zorgen ervoor dat de volksklassen gedurende het twee maanden durend revolutionair bewind, ondanks de burgeroorlog, geen honger hebben gekend.
Naast hun dagelijks brood wil de Commune haar inwoners een huisvesting verzekeren. Vanaf haar tweede zitting (29 maart) decreteert de Commune de volledige teruggave van de huishuren van oktober 1870, januari en april 1871. De huishuren werden per trimester betaald. Wie de voorafgaande maanden de huishuur niet had betaald was niets verschuldigd en kon niet het huis uit gezet worden, wie wél betaald had mocht dit in mindering brengen voor de volgende trimesters. Daarna moest nog het lot van de daklozen geregeld worden, meestal slachtoffers van de bombardementen van Parijs door Bismarck (en later Thiers). De huizen van de rijke burgerij die Parijs was ontvlucht, werden aan hen toegewezen. Dit klinkt allemaal weinig revolutionair, maar het was wél efficiënt. In twee maanden burgeroorlog waren de basisbehoeften veel beter voorzien dan in de voorafgaande blokkade.
Afschaffing van het leger
Het geregelde leger wordt afgeschaft en vervangen door de Nationale Garde. Zoals gezegd werden in die Nationale Garde alle officieren democratisch verkozen door de manschappen. Gedurende de hele periode zal de Nationale Garde de hoeksteen blijven van het bewind der Commune, voor een deel zelfs een soort tegenmacht. Het Centraal Comité van de Nationale Garde bleef de Commune bewaken. Wellicht is dit, meer dan de Commune zelf, de meest originele democratische structuur van deze periode (en zoals al gezegd een voorafspiegeling van de sovjets in de Russische revolutie). Ook in de Commune golden bijvoorbeeld de principes van permanente afzetbaarheid van de verkozenen en het feit dat hun kiezers hen een imperatief mandaat konden geven. Die principes werden echter slechts gedeeltelijk toegepast; veel minder soepel in ieder geval dan in de Nationale Garde. Nog al te dikwijls leverde de Commune het schouwspel van parlementair gepalaver. Alle communiqués van het Centraal Comité vallen daarentegen steeds op door hun directheid en precisie. Het voornaamste feit blijft natuurlijk dat het leger werd opgeheven. Volgens Engels is de staat “in laatste instantie een troep gewapende mannen”. Welnu, dat essentiële aspect van de staatsmacht was in handen van het Parijse proletariaat. Vanaf 29 maart decreteerde de Commune ten andere dat elke burger die daartoe in staat was onder de wapenen werd geroepen.
Maatregelen ten voordele van de arbeiders
Enkele beslissingen van de Commune vallen op, omdat ze speciaal de positie van de arbeider op de werkplaats behandelen:
- de boetes op de werkplaats worden afgeschaft. Alle boetes die opgelegd werden sedert 18 maart moeten worden terugbetaald. Dit geldt zowel voor de werkplaatsen uit de privé-sector als voor de gemeentediensten.
- de ateliers die door de patroons verlaten werden, worden in beslag genomen. De syndicale kamers van de arbeiders worden bijeengeroepen om een statistiek te maken van deze bedrijven die door de deserteurs werden achtergelaten en een plan om ze weer in bedrijf te laten stellen door arbeiderscoöperaties. Door tijdsgebrek is dit plan nooit helemaal uitgevoerd, maar toch zagen we, ondanks de oorlogssituatie een opbloei van het syndicalisme.
- de nachtarbeid voor bakkers wordt afgeschaft. Het brood van patroons die zich niet aan deze regel houden wordt aangeslagen.
- de soldij van 1,5 Fr. per dag voor de leden van de Nationale Garde blijft de voornaamste bron van inkomen voor een groot deel van de bevolking. De Commune beslist echter dat ook niet gehuwde partners (vrouwen) recht hebben op de toeslag van 0,75 Fr. per dag. Aan de arbeiders die werkonbekwaam worden door de oorlog wordt een jaarlijks pensioen gegeven tussen 300 en 1200 Fr. Worden zij gedood, dan krijgt hun vrouw, gehuwd of niet gehuwd, een overlevingspensioen van 600 Fr. Voor elk kind, ‘wettelijk’ of niet, komt daar een bedrag van 365 Fr. per jaar bij, tot de leeftijd van 18 jaar.
Maatregelen ten voordele van de middenklassen
De harteloze manier waarop Versailles het moratorium op de handelsschulden ophief zou het onmiddellijke failliet betekend hebben van duizenden kleine winkeliers, ambachtslui en patroons. De Commune heft deze schulden niet op maar stelt dat ze per trimester geregeld moeten worden binnen een termijn van drie jaar en zonder intrest. De Commune debatteert vier dagen over het probleem, te beginnen vanaf 14 april. Het toont de zorg die de leden van de Commune eraan besteedden de middenklassen niet van zich te vervreemden. Ook de teruggave van de huishuren (zie boven) was voor hen trouwens zeer belangrijk.
Beheer van de administratie
Op een moment dat de meerderheid van de bevolking ongeletterd was, bevatte de administratie, zeker onder het keizerrijk, in grote meerderheid profiteurs van het regime. Op 2 april neemt de Commune een maatregel die onmiddellijk de grootste profiteurs de pas afsnijdt: al wie tewerkgesteld wordt door de Commune mag niet meer verdienen dan 6000 Fr. per jaar. Dat is niet ‘het gemiddeld loon van een arbeider’ zoals soms wordt gesteld (het is ongeveer vijf maal hoger). Het is echter maar een fractie van wat de hoge bonzen van de administratie vroeger verdienden. In zijn verdediging van de Commune in Londen haalt Marx aan dat dit nog geen zesde is van wat een secretaris van de Londense Education Board toen verdiende. Natuurlijk was dit slechts een maximum; het loon van de meeste bedienden was duidelijk lager en vergelijkbaar met dat van de arbeiders. Overigens werd dit door diezelfde arbeiders scherp in de gaten gehouden. Toen iemand zich 20 Fr. per dag liet betalen voor werken aan de vestingsmuren, werd dit bedrag door de arbeiders dadelijk met 365 vermenigvuldigd en werd in een petitie aan de Commune aangeklaagd dat het maximum werd overschreden.
De Commune huldigde ook het principe dat alle ambtenaren verkozen moesten worden en permanent afzetbaar waren. Het is wel waar dat dit principe nauwelijks in praktijk werd gesteld. Bij het uitroepen van de Commune waren nog slechts 25% van het vroegere ambtenarenbestand aanwezig en door de tijdsdruk werden die meestal door benoeming aangesteld door de verantwoordelijken van de verschillende Commissies. Die verantwoordelijken halen trouwens dikwijls opmerkelijke resultaten. Aan het hoofd van de Telegrafie wordt Alfred Pauvart gesteld, een eenvoudige bediende van 23 jaar; de directie van de Post wordt waargenomen door de schrijnwerker Albert Theisz, lid van de Internationale. Slagen zij er maar gedeeltelijk in de contacten met de gemeenten buiten Parijs te leggen, vanaf begin april is de postbedeling binnen Parijs ongeveer normaal. Dit ondanks het feit dat de voormalige directeur-generaal der Posterijen, Rampont in zijn vlucht naar Versailles een groot deel van het personeel en nagenoeg alle postzegels had meegenomen.
Deze voorbeelden zijn kenschetsend: natuurlijk was er dikwijls verwarring, waren er bevoegdheidsconflicten tussen de arrondissementen en de Commune. Maar feit blijft dat de administratie van een gigantische stad als Parijs heel die periode draaiende is gehouden, zeker beter dan onder het beleg van Bismarck. Dit met slechts een derde van de vroegere effectieven.
Politie en rechtbanken
De notarissen, deurwaarders, rechters, griffiers en andere officieren van justitie, die vroeger fortuinen haalden uit de uitoefening van hun ambt, worden herleid tot gewone ambtenaren van de Commune die een vastgesteld loon krijgen. De politieke politie wordt onmiddellijk opgeheven. De gewone politie wordt wellicht het grondigst hervormd, dit onder leiding van de Blanquist Rigault. Als die soms wat te ver gaat en er klachten komen over willekeurige arrestaties wordt hij door de Commune, die een omstandige verklaring publiceert over de rechten van de beklaagden, terechtgewezen. Rigault had trouwens een punt: het gevaar van spionnen, infiltranten en provocateurs was groot. Versailles heeft er trouwens verscheidene malen gezonden. Het toont de samenhorigheid van de Parijse bevolking dat ze geen enkel succes kenden. Steeds werden zij ingerekend, niet zozeer door de politie, maar door de bevolking zelf en door de Nationale Garde. Die Nationale Garde hield trouwens samen met de politie een oogje in het zeil op het vlak van de ordehandhaving. Marx citeert een lid van de Commune “We horen geen berichten meer over moorden, diefstallen en aanrandingen; men zou zeggen dat de politie haar cliënteel heeft meegenomen naar Versailles.”
Scheiding van kerk en staat
Onmiddellijk na haar instelling decreteert de Commune de scheiding van kerk en staat, de opheffing van alle staatsvergoedingen voor de geestelijken en erediensten en de inbeslagname van de goederen van de kerk. De kerken worden opgeëist voor de vergadering van de Clubs. In de praktijk treedt er meestal een taakverdeling op: ‘s morgens wordt de mis gehouden, ‘s avonds zijn er revolutionaire volksvergaderingen. Ook al wordt de godsdienstvrijheid door de Commune erkend (maar beschouwd als een privé-zaak), toch kende de Commune manifeste antireligieuze (en niet alleen antiklerikale) trekken. Marx plaatst daar vraagtekens bij, vooral met het oog op de verpletterende katholieke meerderheid in de rest van Frankrijk. Een van de belangrijkste maatregelen was ongetwijfeld de laïcisering van het onderwijs, waar priesters vervangen werden door leken. De Commune had trouwens grootse plannen met het onderwijs, dat het om te beginnen gratis wilde maken tot de leeftijd van twaalf jaar. Bovendien pleitte men voor een ‘integraal onderwijs’, waarbij theoretische kennis gekoppeld zou worden aan een begin van beroepservaring. Een van de vele plannen die onuitgevoerd bleven door de beperkte bestaansduur van de Commune. Zelfs op het gebied van de kunst werden prachtige initiatieven genomen door de “Féderation des Artistes’.
Dictatuur van het proletariaat?
Maar het wordt tijd hier even halt te houden. Is dat de dictatuur van het proletariaat die voor velen vandaag zo’n vreselijke bijklank heeft? Toegegeven, wij hebben ons toegespitst op de positieve maatregelen en het repressieve aspect van de Commune wat onderbelicht. De kranten die de kant kozen van Versailles werden verboden, hoe kon het anders in oorlogstijd. Er werden ook gijzelaars genomen, onder wie de Aartsbisschop van Parijs. Maar zelfs dat hoofdstuk pleit voor de Commune. De wet op de gijzelneming werd slechts gestemd toen bleek dat Versailles elke soldaat van de Commune die ze in handen kregen, zonder proces terechtstelde. De Commune dreigde voor elke vermoorde Communard drie gijzelaars terecht te stellen. Maar zoals Marx terecht stelde, de leden van de Commune waren te humaan om hun dreigement ook ten uitvoer te brengen. Toen hij het nieuws hoorde liet Thiers even het moorden stopzetten; maar zodra hij zag dat er toch geen gijzelaars werden terechtgesteld ging het vermoorden van gevangengenomen ‘fédérées’ lustig verder. De Commune heeft uiteindelijk geen enkele gegijzelde terechtgesteld.
Wellicht bent u ook wat verwonderd (misschien teleurgesteld?) over het eenvoudige karakter van de meeste maatregelen. De meeste maatregelen getuigden gewoon van goed beheer, ja zelfs van zuinig beheer. Dat was nu juist één van de wezenlijke kenmerken ervan! De Parijzenaars hààtten het enorme staatsapparaat uit de tijd van het keizerrijk, dat alle rijkdom uit de werkende bevolking wegzoog en een gigantisch leger en duur repressieapparaat op de been moest houden. De Commune heeft dat staatsapparaat stukgeslagen (te beginnen met het leger), en het vervangen door minder ambtenaren, minder ingewikkelde structuren en een permanente controle door de bevolking. Lenin heeft het probleem onsterfelijk beschreven in zijn boek Staat en revolutie, geschreven net voor de Russische revolutie van 1917. Hij stelde dat de Commune niet alleen een staatsapparaat was dat oneindig veel democratischer was dan de voorgaande regimes (ook degenen die in naam ‘democratieën’ zijn), maar ook dat het in feite al ophoudt een staat te zijn. Als de staat de overgrote meerderheid van de bevolking vertegenwoordigt, dan wordt zij minder en minder een instrument van de ene klasse om de andere te onderdrukken en beperkt zij zich meer en meer tot het beheer van praktische zaken, iets wat in elke ontwikkelde maatschappij nodig is. Geen regeerders meer maar functionarissen! Verkozen en permanent afzetbaar, werkend tegen het gemiddeld loon van een geschoold arbeider. Geen permanent leger, maar het gewapende volk. Dat waren de lessen die de grote marxistische denkers uit de Commune trokken.
Ook lessen voor vandaag
A propos, wat een lesje ook voor de socialisten van vandaag. De meeste sociaal-democratische leiders zijn meesters in het bezetten en het uitbreiden van de staatsfuncties: de kapitalistische staat wel te verstaan! Dat is helemaal niet het standpunt van het marxisme. Het is een speling van het lot dat niet de socialisten tegenwoordig de staat aanvallen, maar de liberalen o.a. met hun fameuze slogan: “niet u, maar de staat leeft boven zijn stand”. Automatisch hebben wij dan de reflex om in de verdediging te gaan, maar dat is helemaal niet nodig. Wat de liberalen hypocriet ‘de staat’ noemen is in feite onze centen, bv. in de vorm van de sociale zekerheid. Wat de liberalen zeker niet willen is besparen op politie, leger en rijkswacht! Wij wél. Wat de liberalen zeker niet willen is grote kuis houden in het rechtswezen, de arrogante rechterlijke kaste die zich verheven voelt boven de maatschappij ter verantwoording roepen en van haar privileges ontdoen. Wij wel. De liberalen willen de gewone ambtenaars ontslaan die nuttig werk verrichten. Wij willen dat niet, integendeel, wij willen ze beter betalen en hun arbeidstijd verkorten. Maar de elite van de politiek geparachuteerden, zonder examen aan de top gekomen van tal van staatsadministraties en -bedrijven, die er de werking verlammen in plaats van leiding te geven, die bovendien meestal uitblinken door onbekwaamheid en arrogantie, daar willen wij best in snoeien (met inbegrip van sommigen benoemd ‘door de onzen’).
Het economische luik
Terug naar de Commune van Parijs. Het zal u wellicht opgevallen zijn dat we nog niet geantwoord hebben op het artikel in DOEN, dat stelde dat de Commune geen socialistische onderneming was. We zouden er ons kunnen vanaf maken door te vragen welk socialistisch bewind in twee maanden tijd zoveel verwezenlijkt heeft voor de arbeiders. Maar dat zou niet helemaal eerlijk zijn. Zoals DOEN stelt bracht de Commune de productiemiddelen niet in handen van de gemeenschap. Als we het wat provocerend mogen stellen zouden we kunnen zeggen dat onder de Commune van Parijs de dictatuur van het proletariaat heerste over een kapitalistische economie. Maar ook dit zou te eenzijdig zijn, want er waren ook op dat vlak andere tendensen, ook in de richting van het socialisme op economisch vlak.
De grote discussies binnen de Commune
We schreven het al: de verkozenen van de Parijse Commune waren eerlijke vertegenwoordigers van het Parijse proletariaat. Er was eensgezindheid over het feit dat Parijs zich niet onder de voet mocht laten lopen: niet door Bismarck en niet door de reactionaire assemblée van Versailles. Iedereen was het er ook over eens dat de rechten van de arbeiders verdedigd moesten worden. Maar hoe dat allemaal moest gebeuren leverde natuurlijk stof tot verhitte discussies. Zoals in elke revolutionaire situatie werden ideeën én personen in een hels tempo aan de praktijk getoetst, gewogen en dikwijls te licht bevonden. De volgende bladzijden gaan over de grote discussies binnen de Commune.
De economische discussies
In de eerste plaats moeten we erop wijzen dat, zeker op financieel vlak, de Commune ware krachttoeren heeft verricht. Gedurende die twee maand van haar bestaan kwam het krediet nooit in gevaar en kende men geen enkele muntontwaarding. De gedelegeerde voor Financiën, Francis Jourde, een rekenplichtige van 28 jaar, stond aan het hoofd van de financiële commissie. Alles samen leverden zij vooral een zuinig beheer, dat de essentiële diensten zo goed mogelijk verzekerde tegen een fractie van de prijs van de vorige regeringen. Wat een prestatie voor lieden die door Thiers onveranderlijk gangsters, bandieten en uitschot werden genoemd!
De Commissie voor arbeid stond onder de leiding van Léo Frankel, een Hongaar en lid van de Internationale. Deze buitenlander wordt, in de beste tradities van de Grote Franse Revolutie, door de Commune in haar midden opgenomen.
De oorspronkelijke bedoeling is te komen tot een soort “socialisme van de praktijk”. De bedoeling was het budget van de stad te verminderen, door de afschaffing van de gigantische verspillingen uit de periode van het keizerrijk, de stedelijke belasting met 50% te verminderen (!) en tegelijkertijd de budgetten voor onderwijs te verdubbelen. Men wilde leningen aangaan om de stedelijke kassen te spijzen, in staat te zijn voldoende kredieten te verschaffen en te kunnen zeggen tegen de arbeiders: “jullie hebben nood aan werktuigen? Wel hier zijn ze...” Vanzelfsprekend was de eerste taak de bevoorrading van het leger, de uitbetaling van de soldijen aan de Nationale Garde, het op gang houden van de stedelijke diensten en de hulp aan de behoeftigen. Deze onmiddellijke taken werden, alles in acht genomen vrij behoorlijk vervuld (zie boven). Het volgende is hierbij wel zeer opvallend.
Het respect voor het privé-bezit
“Het pandjeshuis vernietigen, dat zou betekenen dat we een aanslag plegen op het privé-bezit, iets wat we nog nooit gedaan hebben...” Dit is een uitspraak van Jourde in het debat van de Commune op 25 april. De discussie ging erom de bevolking het recht te geven om gratis goederen terug te halen tot een bedrag van 50 Fr., die ze aan het pandjeshuis (Mont de Pitié) uitgeleend hadden. Het vreemde is niet alleen dat een dergelijke uitspraak in de vergadering van de Commune werd gedaan, maar nog meer dat er geen fundamenteel weerwerk tegen kwam. Voor socialisten vandaag is het bijna vanzelfsprekend dat de arbeiders slechts de macht kunnen overnemen als zij ook de economische hefbomen in gemeenschapsbezit brengen, door de nationalisaties van de grote bedrijven en monopolies. Dat was niet het geval in de tijd van de Commune! De Blanquisten besteedden weinig aandacht aan economie, de Internationalisten stonden bijna allen zwaar onder invloed van Proudhon, die het privé-bezit van de productiemiddelen respecteerde en de arbeiders enkel opriep zich te verenigen in mutualiteiten en coöperatieven. Maar de werkelijkheid is sterker dan ideologie. Het probleem van het privé-bezit van de productiemiddelen zou wel degelijk rijzen. In het geval van het pandjeshuis leidden lange discussie tot een compromis, waarbij de bevolking tot 20 Fr. gratis kon terughalen (slechts 5 Fr. meer dan de burgerlijke regering toestond onder de blokkade van Bismarck) en de Commune bovendien het pandjeshuis de geleden schade vergoedde.
Een nog sprekender voorbeeld was de discussie van 28 april. Clement stelde voor de prijs van de "Journal Officiel", waarin ondermeer het verslag van de debatten van de Commune werd afgedrukt, te verlagen van 15 tot 5 centiemen. Zijn voorstel wordt tegengegaan door Grousset, die eraan herinnert dat de Journal Officiel wordt uitgegeven door een privé-drukkerij, zodat de Commune volgens hem niet in de prijsvorming kan ingrijpen. Weer komt er een compromis: de prijs wordt verlaagd tot 5 centiemen, maar de privé-drukkerij wordt voor de prijsverlaging gecompenseerd uit de kas van de Commune.
Toch nationalisaties
Er is één soort nationalisatie waar de Commune geen moeite mee heeft: de inbeslagname van de bezittingen van leden van de regering in Versailles en hun generaals. Op 5 april, na de eerste schermutselingen in de burgeroorlog, worden de bezittingen van Thiers en co aangeslagen. Op 16 april komt er op voordracht van de internationalist Avrial een verdergaand besluit. Men constateert dat tal van ateliers door hun patroon leeg werden achtergelaten. Men geeft opdracht aan de syndicale arbeiderskamers om een lijst op te stellen van deze ateliers en de praktische voorwaarden die nodig zijn om ze weer in bedrijf te stellen. De verdere uitbating zou dan toevertrouwd worden aan de syndicaten.
Deze beslissing – waar door de omstandigheden van burgeroorlog weinig van in huis gekomen is – weerspiegelt goed de denkwijze van de Commune, en in het bijzonder die van de leden van de Eerste internationale die zich in het bijzonder bezighielden met deze problematiek. Men dacht geleidelijk tot de emancipatie van de arbeiders te komen, zonder brutale onteigening van de patroons en door het succes van de coöperatieven. Die coöperatieven zouden elkaar onderling steunen en eveneens kunnen rekenen op de steun van de Commune. Door de kracht van het voorbeeld zou de coöperatieve beweging steeds sterker worden. Uiteindelijk zou het tot een sneeuwbaleffect komen waarbij de privé-ondernemingen door de wet van de concurrentie de plaats zouden moeten ruimen en de coöperatieven een monopolie zouden verkrijgen. Deze mooie maar utopische ideeën zouden zeer vlug met de realiteit botsen.
Vrije markt = vrije uitbuiting
Door de blokkade en de oorlog was de economische activiteit – net als voordien – zeer slap gebleven. De weinige bedrijven die actief waren kregen in hoofdzaak opdrachten van de Commune. De Commune, trouw aan haar principes, koos voor de goedkoopste offertes. Hiermee botst ze echter onmiddellijk op een dilemma. De kapitalistische bedrijven leverden veel goedkoper dan de arbeiderscoöperatieven en sleepten dus het gros van de bestellingen in de wacht. Verontwaardigd richten de arbeiders zich tot het stadhuis (Hotel de Ville, waar de Commune zetelt). In brieven vol taalfouten, maar in niet mis te verstane bewoordingen, klagen zij het schandaal aan.
In de Commissie voor arbeid is men duidelijk overhoop van het nieuws. Maar hier blijkt dat we te doen hebben met eerlijke politici, die bereid zijn fouten toe te geven en te verbeteren. Op 28 april vertrekt vanuit de commissie een schrijven aan alle administraties met de aanbeveling om steeds de voorkeur te geven aan de coöperatieven. Op 4 mei krijgen zij van de commune de toelating om een onderzoek uit te voeren naar de prijzen. Het verslag dat enkele dagen later wordt voorgelegd aan de Commune is van een striemende eerlijkheid:
“Tot voor 25 april betaalde de stad gemiddeld 6 Fr. voor een kiel en 3,5 Fr. voor een broek. Maar vanaf die datum zijn er uitbuiters die leveren aan 4 Fr. of zelfs 3,75 per kiel en 2,5 Fr. voor een broek. Het gevolg daarvan is dat degenen die deze kledingstukken maken niet meer in staat zijn van hun loon te leven. (...) Het resultaat hiervan zal zijn dat men ons ervan kan beschuldigen dat de democratische en sociale republiek heeft bewerkstelligd wat degenen die ons nu belegeren niet hebben kunnen of durven doorvoeren: een daling van de lonen.”
Een voor een treden de leden van de Commune de bevindingen van de Commissie bij. “Wij moeten niet vergeten dat de revolutie van de 18e maart enkel gemaakt is door de arbeidersklasse. Als wij niets doen voor deze klasse, wij die het principe van de sociale gelijkheid verdedigen, dan zie ik geen bestaansreden voor de Commune,” zegt Frankel. Als besluit van de discussie beslist de Commune:
- dat alle bestellingen van de Commune tot dan toe herzien kunnen worden.
- dat de bestellingen rechtsreeks gegeven moeten worden aan de coöperatieven, aan wie men altijd de voorkeur moet geven.
- dat een vaste prijs moet worden overeengekomen door de administratie, de syndicaten en de commissie van arbeid.
- dat bij alle bestellingen gespecificeerd moet worden wat het minimumdagloon is van de arbeiders.
Frankel had van de gelegenheid willen gebruik maken om in de ordercahiers in te schrijven dat de arbeidsdag niet meer dan acht uren mocht tellen, maar haalde hiervoor geen meerderheid. Hoe dan ook, dit was een fundamentele inbreuk op het vrije marktmechanisme en een eerste stap in de richting van een geplande economie!
Het besluit van dit alles kan slechts één ding zijn: elke regering die opkomt voor de belangen van de arbeiders komt vroeg of laat (en eerder vroeg dan laat) in botsing met het privé-bezit van de productiemiddelen en de “vrije markt”. In dat geval kan die regering twee dingen doen: ofwel de arbeiders blaasjes wijsmaken en plooien voor de kapitalisten, ofwel de problemen eerlijk onderkennen, wat uiteindelijk moet leiden tot de afschaffing van het privé-bezit van de productiemiddelen en de instelling van een geplande economie. Het strekt de leden van de Commune tot eer dat zij de tweede keuze hebben gemaakt, ook al zijn ze niet in staat geweest het werk af te maken.
De militaire discussies
Hier snijden we de voornaamste zwakheid aan van de Commune op een vlak dat nochtans essentieel was voor haar voortbestaan.
In Versailles trof de regering van Thiers alle voorbereidingen voor de burgeroorlog. De democratische procedures voor de verkiezing en de installatie van de Commune hadden veel tijd gekost en ondertussen had Vinoy, de bevelhebber in Versailles, zijn gedemoraliseerde troepen gehergroepeerd, fortificaties aangebracht en een begin gemaakt van de aanvoer van nieuwe troepen. Toen op 3 april, een week na de installatie van de Commune, de Parijzenaars een uitbraak naar Versailles probeerden werden zij bloedig teruggeslagen. De militaire operatie was veel te slordig georganiseerd en bovendien werden te weinig troepen ingezet (40.000 tegen 55.000 onder het commando van Versailles).
Heel de volgende periode zou Parijs zich beperken tot een verdedigende strategie.
Troepen niet ingezet
Op zich was de militaire situatie niet zo onvoordelig. De wallen van Parijs beschermden de stad en bovendien was de stad beschermd door een hele reeks forten in de “faubourgs” (randgemeenten). De Commune is er echter nooit in geslaagd de meer dan 200.000 man van de Nationale Garde te laten opereren als een georganiseerd leger. Achtereenvolgende “déléguées de guerre” (letterlijk vertaald: "afgevaardigden voor de oorlog") bijten hun tanden stuk op dit probleem: Cluseret, Rossel, Delescluse enzovoort. Bovendien is er een permanent bevoegdheidsconflict tussen de Commune en het Centraal Comité van de Nationale Garde. Van een totaal van 200.000 manschappen slaagt de Commune er slechts in 50.000 manschappen werkelijk in te zetten in april en in mei, na de eerste nederlagen, is dat aantal al gedaald tot 40.000. Bataljons die worden ingezet naar de voorposten om de wallen of de forten te verdedigen verlaten hun arrondissement dikwijls met een derde of een vierde van de normale effectieven en moeten er veel te lang blijven voor ze worden afgelost. Ondertussen heeft Thiers, na een eerste periode van ontreddering, een machtig leger opgebouwd. Hierbij wordt hij in de eerste plaats geholpen door Bismarck (zie verder).
De deléguées de guerre
De discussies binnen de Commune over militaire kwesties handelen hoofdzakelijk over de noodzaak om tot een eengemaakt commando te komen en een militaire discipline in te voeren. Cluseret en Rossel hadden beiden een militaire opleiding. Cluseret had ook een duidelijk revolutionair verleden met ervaring in de militaire campagnes van Garibaldi in Sicilië en hij werd zelfs generaal benoemd in het Amerikaanse leger tijdens de burgeroorlog. Beiden moeten ze na een zekere periode hun onmacht bekennen en nemen ontslag. Rossel doet dat in een striemende brief, waarin hij de Commune verwijt alleen te palaveren en geen beslissingen te nemen. Delescluse was een oude Jacobijn die probeert door morele beïnvloeding en een regelmatig bezoek aan de vooruitgeschoven troepen het tij te keren. Op het moment dat hij het commando overneemt (10 mei) was het kalf echter al grotendeels verdronken.
Het is erg moeilijk een sluitende verklaring te geven voor dit militair fiasco, dat ongunstig afsteekt bij andere revolutionaire situaties, zoals bv. de Russische revolutie of zelfs de Spaanse burgeroorlog. Er kan maar op enkele elementen gewezen worden: de Parijse arbeidersklasse bevond zich nog in een pril stadium en was dikwijls tewerkgesteld in kleine bedrijven. Zij had nog sterk de individualistische ingesteldheid van de kleine handwerklieden en minder de discipline die de arbeiders van de grote bedrijven zich (noodgedwongen) moeten opleggen. Ook de zeer sterke autonomie van de arrondissementen hinderde een eengemaakt optreden.
Meer nog dan bij de andere problemen doet zich hier het gemis voelen aan een grote arbeiderspartij, die in staat was vlug beslissingen mede te delen en te laten uitvoeren, niet door blinde discipline, maar door overreding. De bestaande arbeiderspartijen hadden ten hoogste enkele duizenden leden.
De debatten in de Commune zelf
Ook hier moeten we een minder glorieus hoofdstuk aansnijden. De verslagen van de meeste debatten van de algemene vergadering van de Commune zijn bewaard en geven soms een beeld van een onbegrijpelijk gepalaver, gezien de ernst van de toestand. In feite is de achteruitgang van de militaire situatie de bepalende achtergrond van alles. De verschillende Commissies werken grotendeels naast elkaar, zonder coördinatie. Evenmin slaagt de Commune erin haar beslissingen altijd te laten doorvoeren door de arrondissementen, in het bijzonder de militaire beslissingen. Op 20 april benoemt de Commune een uitvoerende commissie (commission exécutive) bestaande uit vijf van haar leden om op dagelijkse basis de uitvoering van de beslissingen te coördineren. Nog geen week later, op 26 april, wordt die commissie opnieuw afgezet. De toestand is nauwelijks verbeterd, in het bijzonder op het vlak van de militaire coördinatie. Miot, een oude Jacobijn van 61 jaar, stelt de oprichting voor van een ‘Comité de salut Public’, met de meest uitgebreide bevoegdheden over alle commissies, een comité dat enkel verantwoording verschuldigd zou zijn tegenover de Commune. De term ‘Comité de Salut Public’ is beladen want ze stamt uit de tijd van de “Terreur” van de grote Franse revolutie. Ook in de grote volksvergaderingen duiken de oude terroristische geesten van de Franse revolutie trouwens opnieuw op. Gedurende drie dagen debatteert de Commune over de naam (!) en de bevoegdheden van het Comité. Een meerderheid van 45 gevormd door de Blanquisten, de Jacobijnen en 22 internationalisten keurt de oprichting van het Comité de Salut Public goed. Er is echter ook een minderheid van 23, waaronder twaalf internationalisten.
Al vlug blijkt dat het nieuwe comité nauwelijks meer autoriteit heeft dan het vorige. Op 9 mei, na de val van het fort van Issy, beslist de Commune tot een vernieuwing van het Comité. Wat erger is, er komt een open breuk tussen de meerderheid en de minderheid, die vindt dat de Commune tot een dictatuur evolueert en nog weigert de vergaderingen bij te wonen. Op 20 mei wordt een grote volksvergadering met 2.000 aanwezigen georganiseerd, met vertegenwoordigers van minderheid en meerderheid. Onder druk van de aanwezigen besluit de minderheid de vergadering weer bij te wonen op 21 mei, precies op het ogenblik dat de troepen van Versailles Parijs binnenvallen...
U ziet het, niet alles was zo voorbeeldig aan de Commune en wij hebben u de negatieve aspecten niet willen onthouden. Maar zoals Marx stelt: de voornaamste verdienste van de Commune was wellicht haar bestaan zelf. Voor het eerst in de geschiedenis hadden de arbeiders de macht overgenomen in de maatschappij! In de jaren die volgden zouden de grote marxistische denkers de ervaringen van de Commune aandachtig bestuderen, in de eerste plaats om de vele positieve lessen die eruit te trekken waren. En ja, er is de emotionele waarde van de heldhaftige strijd van de Parijzenaars. Van Lenin is geweten dat hij een dansje uitvoerde in de sneeuw op het moment dat de Russische revolutie meer dan zeventig dagen oud was en dus de Commune van Parijs had overtroffen. De lessen van de Commune zullen wij in onze geest meedragen, maar het enthousiasme in ons hart.
Deel 5: HOE VERSAILLES WON, MET LEUGENS, WREEDHEID EN KANONNEN
“Ik smeek M. de Bismarck ons zelf toe te laten om dit asociaal gangstergespuis, dat voor enkele dagen bezit heeft genomen van Parijs, neer te slaan. Indien U anders zou handelen zou dit een verdere miskenning zijn van de partij van de Orde, van Frankrijk en dus van Europa. Dat men op ons rekene en nog in de loop van de week zal de sociale orde gewroken worden.”
Dit schrijft Thiers op 21 mei aan Bismarck. Dat was de manier waarop de 'officiële' regering over Parijs sprak: gangsters, uitschot, drek van de maatschappij enzovoort. Geen feiten, maar vooroordelen. Er stond geen grens op de razernij van de 'leidende klassen', toen zij beseften dat Parijs hen uit hun positie 'natuurlijke superioriteit' had gehaald.
De moord op Clement Thomas
We hebben gezien dat de installatie van de Commune zeer weinig slachtoffers had gemaakt, maar natuurlijk waren er enkele doden te betreuren bij de machtsovername. Onder hen de generaals Clement Thomas en Lecomte, op 18 maart, de dag dat Versailles de Parijse kanonnen probeerde te stelen. In de enorme verwarring die er toen heerste werden zij door een menigte Parijzenaars herkend, omsingeld en in duistere omstandigheden om het leven gebracht (Marx beweert zelfs dat zij gevallen zijn onder de kogels van hun eigen soldaten). Voor Versailles moest dit bewijzen hoe beestachtig de Commune wel was. De waarheid is dat in alle andere gevallen de Nationale Garde en de Commune dergelijke excessen en willekeurige terechtstellingen heeft kunnen vermijden en dat ze veeleer te zacht dan overdreven autoritair en gewelddadig regeerden. Maar Versailles had zijn martelaars. Maandenlang werd de moord op Thomas en Lecomte, gebeurd in de woelige dag van een machtsovername, als bewijsmateriaal opgevoerd in de burgerlijke pers van heel Frankrijk en Europa: dergelijk uitschot kon men niet ongestraft laten.
Gemeenschappelijke belangen
De toon van de brief van Thiers aan Bismarck is ook opmerkelijk. Dit waren regeringsleiders die pas een bloedige oorlog tegen elkaar gevoerd hadden! Maar toen ze geconfronteerd werden met de dreiging van een machtsovername van de arbeidersklasse in Parijs kwamen al vlug hun gemeenschappelijke klassenbelangen naar voren. Enige tijd hield Bismarck Versailles nog wel aan het lijntje om een zo gunstig mogelijke vredesregeling (en vooral herstelbetalingen!) te verkrijgen. Het knelpunt was het vervroegd vrijlaten van de krijgsgevangenen door de Duitsers. Begin april beschikte Thiers slechts over 60.000 weinig betrouwbare manschappen. Het gros van de manschappen waarmee hij Parijs zou innemen, werd hem geleverd door Bismarck, zodat tegen begin mei een leger van 120.000 man voor de poorten van Parijs staat. De boerenzonen, die na hun vrijlating uit de Duitse gevangenissen opnieuw ten strijde moeten trekken, hebben als eerste bekommernis zo vlug mogelijk naar huis te kunnen terugkeren. Door een efficiënte propaganda weet Thiers hen op te zetten tegen het 'Parijse gepeupel', dat hen nog onder de wapens doet blijven. Versailles wordt waterdicht afgeschermd tegen propaganda uit Parijs. Geen enkele publicatie uit Parijs is er verkrijgbaar en de Commune heeft ongetwijfeld ook te weinig inspanningen geleverd om de troepen van Versailles voor zich te winnen. Naast propaganda hanteerde Versailles echter nog een ander wapen.
Wreedheid
4 april, de eerste en enige offensieve uitbraak van Parijs is zopas mislukt. Er was een groot gebrek aan organisatie, te weinig kanonnen, te weinig manschappen (40.000) en een gebrekkige ravitaillering. Flourens, verkozene van de Commune, een oude strijder voor de democratische en sociale republiek, geraakt geïsoleerd en wordt na een kort gevecht door een groep gendarmes ingerekend. Hij wordt voor de officier gebracht. Hoog op zijn paard gezeten ondervraagt die hem:
- Bent u Flourens?
- Ja.
- Heb jij mijn gendarmes verwond?
- Nee.
- Leugenaar!
en met een houw van zijn sabel doorklieft de officier de schedel van Flourens. Een gendarme geeft Flourens van dichtbij het genadeschot. Samen met zijn compagnon Cipriani, geboeid en bloedend, wordt zijn lijk op een kar geworpen en als trofee naar Versailles gevoerd.
Ongeveer tegelijkertijd worden drie strijders van de Commune gearresteerd in Chatou. Generaal Gallifet laat ze fusilleren en geeft daarna het volgende communiqué uit, dat hij onmiddellijk laat verspreiden: “De benden uit Parijs hebben de oorlog verklaard. Gisteren, eergisteren en vandaag hebben zij mijn soldaten vermoord. Aan deze moordenaars verklaar ik een oorlog zonder wapenstilstand noch medelijden. Ik heb een voorbeeld moeten stellen, laat het leerzaam zijn. Ik wil in de toekomst niet meer moeten teruggrijpen naar dergelijke extreme maatregelen. Vergeet niet dat de wet en het recht aan de kant zijn van Versailles en de Nationale Vergadering en niet aan die van die groteske Parijse kliek die zich Commune noemt.” Een dergelijke houding is kenmerkend voor een leidende klasse die zich in haar bestaan bedreigt voelt. Hoe meer zij hun 'wettelijk recht' op overheersing proclameren, hoe willekeuriger, rechtelozer en wreder zij te keer gaan tegen degenen die dit betwisten. Een van de grootste fouten van de Commune is dat zij niet vlug genoeg hebben ingezien dat het om een dergelijke strijd op leven en dood ging. Gedurende de maanden maart en april is bijvoorbeeld nog veel tijd en energie besteed aan bemiddelingspogingen. Vanaf het begin was echter duidelijk dat Thiers slechts één doel had: de Parijse opstand in bloed smoren. De onderhandelingen gaven hem alleen tijd om, met de hulp van Bismarck, een leger te verzamelen. Maar Parijs hoopte ook op de rest van Frankrijk.
Parijs geïsoleerd
Tegen Versailles had Parijs gehoopt op de steun van de Provincie, in het bijzonder van de grote, republikeins gezinde steden. Dat bleek een misrekening. Zeker de burgerlijke republikeinen in de rest van Frankrijk twijfelen aan de opportuniteit van een opstand, terwijl de vijand nog altijd aan de poorten van Parijs staat en pas vijf weken nadat de Nationale Vergadering op een wettelijke manier is verkozen. De meeste republikeinen denken aan middelen om de beide partijen te verzoenen. Toch grijpen er opstanden plaats, worden er 'Communes' geïnstalleerd in verschillende steden: Lyon, Saint Etienne, Toulouse, Narbonne, Marseille, Limoges enzovoort. Geen enkele hiervan weet echter stand te houden. Bovendien stellen deze bewegingen zich – naar het voorbeeld van Parijs – zeer federalistisch op. Zich vrijmaken van het centrale gezag is één zaak, troepen zenden om de Parijse opstandelingen te helpen is een ander. De Commune zendt slechts enkele vertegenwoordigers (Amouroux, Mekarski, Mink enzovoort) uit, maar Versailles heeft ter plaatse permanente vertegenwoordigers en troepenmachten. In de eerste plaats de prefecten van de departementen, in het Franse systeem steeds aangesteld door het centrale gezag, weten na enige tijd door misleiding en repressie 'de orde te herstellen'. Het resultaat is dat noch Versailles, noch de Commune veel steun krijgen uit het centrum en het zuiden van het land. Het noorden is hoe dan ook nog in handen van Bismarck. Om te illustreren hoe dat allemaal gebeurde geven we enkel het voorbeeld van Le Creusot.
Creusot
In Le Creusot is de burgemeester sedert 24 september 1870 een republikeinse en socialistische arbeider: J.B. Dumay. Hij voelt zich solidair met de Parijse opstandelingen en wil hen de steun van zijn medeburgers geven. Op 26 roept hij de 3.000 mannen van de Nationale Garde samen voor een grote betoging. Er komen er achthonderd, die Dumay volgen naar het gemeentehuis, de rode vlag op kop. Men zingt de Marseillaise en roept “Leve de Commune”. Op de marktplaats worden zij tegengehouden door enkele honderden geregelde troepen, de geweren in de aanslag. De menigte bezweert hen om niet te schieten. De troepen weigeren de charge uit te voeren die hun overste de luitenant-kolonel Gerhard beveelt. Die laatst beseft dat de controle van de situatie hem ontglipt, heeft het verwacht tegenbevel en werpt zijn helm in de lucht en roept: “Burgers, leve de republiek!”. Geweren en bajonetten gaan omlaag. Men roept: “Leve de republiek, leve de Commune” en zelfs “leve de soldaten, leve de kolonel”. Soldaten en Nationale Garde verbroederen. Na enkele minuten vormen de soldaten opnieuw de rangen en trekken zich in de kazerne terug onder de leiding van Erhard. Dumay trekt met zijn vrienden het stadhuis binnen en proclameert er de Commune.
De volgende dag komt Charles Ferry, de prefect van Soane et Loire, aan met troepenversterking. Hij verspreidt het (valse) bericht dat er een akkoord is bereikt tussen het Centraal Comité en de burgemeesters van Parijs, dat de communalistische opstand in Lyon is gestopt en nodigt de burgers van Le Creusot uit eveneens alle subversieve activiteiten te stoppen. Vergevingsgezind belooft hij 'een ogenblik van ontsporing' te vergeten. De Nationale Garde levert hem het stadhuis zonder gevecht. Dumay wordt voor de prefect en een speciale rechter gebracht, overtuigd tot ontslag en dan weer vrijgelaten. De 28e vertrekt hij in ballingschap naar Genève. Schneider wordt aangesteld als nieuwe burgemeester. De arbeiders van Creusot zullen hun Parijse kameraden niet ter hulp snellen.
De forten rond Parijs
Na de mislukte uitbraak van 5 april houdt de Commune het op een strikt defensieve strategie. Versailles daarentegen werkte een aanvalsplan uit tegen Parijs. Generaal Mac Mahon (dezelfde die tegen Bismarck een smadelijke nederlaag leed bij Metz), werkte een aanvalsplan uit om Parijs langs de zuidwestelijke flank binnen te vallen. De artillerie van Versailles concentreert haar vuur op dat deel van de wallen. Als de troepen van Versailles echter Parijs willen benaderen, moeten zij eerst afrekenen met de forten van Issy en Vanves. Op 29 april zijn zij genaderd tot op het marktplein en het kerkhof van Issy. Daarbij vallen aan de kant van de Commune verschillende tientallen doden, worden honderd krijgsgevangenen gemaakt en acht kanonnen buitgemaakt. In paniek beveelt Mégy, de bevelhebber van het fort van Issy, de evacuatie. Ofwel door een teveel aan voorzichtigheid, ofwel door gebrek aan informatie laten de troepen van Versailles na het fort op dat moment in te nemen. Het was nochtans slechts verdedigd door enkele tientallen manschappen. Delecluse, 'déléguée de guerre' van de Commune, bijgestaan door zijn adjunct en latere opvolger Rossel, reageert onmiddellijk. Hij mobiliseert het 135e bataljon van de Nationale Garde en neemt opnieuw bezit van het fort. Het bevel ervan wordt overgedragen aan generaal Eudes.
De episode is kenschetsend. Het ontbreekt de troepen van Parijs niet aan moed, noch aan flair. Maar het eerste probleem was dat het fort van Issy veel te weinig was verdedigd. Er waren veel te weinig troepen aanwezig en bovendien werden de aanwezige troepen veel te weinig frequent afgelost. Systematisch nemen de troepen van Versailles alle omliggende dorpen in en op 9 mei valt ook het fort van Issy. Vanaf dan ligt de weg naar Parijs wijd open.
Onbegrijpelijke zorgeloosheid
Na de val van het fort wordt er in het dorp van Issy hardnekkig slag geleverd. Brunel leidt er de verdediging. Hij beschikt slechts over vier kanonnen en 2.000 man, op de been sedert 41 dagen. Hij vraagt dat men zijn uitgeputte manschappen zou vervangen. Men zendt hem tweehonderd, hoogstens driehonderd nieuwe troepen. Op 12 mei veroveren de troepen van Versailles het klooster en het seminarie van Oiseaux. Brunel spoedt zich naar het stadhuis om versterkingen op te eisen, smeekt het Centraal Comité om die hem te leveren, en krijgt aan het eind van het verhaal niet meer dan 150 man troepen bijeen. Als hij zich om 4 uur ‘s morgens met hen op pad zet, hoort hij op hetzelfde ogenblik dat de troepen bij Issy zijn gevallen. Twee dagen later worden de officieren van Issy voor de krijgsraad gebracht wegens het verlaten van hun posten. Brunel wil in hun voordeel pleiten. Hij protesteert tegen de zorgeloosheid van de Oorlogsadministratie. Men houdt hem aan. Hij zal slechts worden vrijgelaten op 21 mei.
Versailles zet onverminderd de voorbereidingen voor een belegering van Parijs verder. Loopgrachten worden gegraven, kanonnen worden opgesteld. In dezelfde tijdspanne wordt in Parijs de colonne Vendome (symbool van het militarisme) neergehaald, discussieert men over de toekomst van de theaters en trekt de 'linkse minderheid' zich terug uit de vergaderingen van de Commune uit protest tegen de pseudo-dictatuur van het Comité du Salut Public. Allen herhalen wel steeds dat de oorlog de absolute prioriteit blijft.
Vanaf 20 mei beginnen intensieve bombardementen van Parijs uit Mont Valérien, Motretout, Issy en Vanves.
Binnen de muren
De menigte die zich op 21 mei verzamelt in de Jardin des Tuileries heeft geen besef van het gevaar. Zij komen om een concert bij te wonen ter ondersteuning van de weduwen en de wezen van de strijders van de Commune. Zij worden hardhandig tot de realiteit gebracht door bombardementen vanwege Versailles. Op hetzelfde ogenblik ontdekken de troepen van Versailles dat de Porte de Saint Cloud geen verdediging meer heeft en dringen de stad binnen. Op de hoogte gebracht van dit gelukkige toeval vervroegt Mac Mahon zijn plan voor een algemene bestorming. Een voor een treden zijn divisies Parijs binnen. In enkele uren tijd dringen 50.000 troepen Parijs binnen zonder veel weerstand te ontmoeten. De grote meerderheid van de bevolking sliep. Zij ontwaken de 22e mei bij het geluid van de stormklok en tromgeroffel. Met emotionele (maar veel te late) manifesten roepen de délégué de guerre Delecluse en het Comité de Salut Public de bevolking op de wapens te nemen en barricaden te bouwen.
Te laat. De stormklokken luiden in feite het einde van de Commune in. Zij brengen geen vastberadenheid, maar angst en radeloosheid. Zij veroorzaken het uiteenvallen van de Nationale Garde, niet de levée en masse. Het alarm mobiliseert enkel de onverzoenlijken: alles samen een 10.000 mannen, vrouwen en kinderen, tot het uiterste gedreven door maanden ontberingen en jaren miserie.
Barricaden
Kleine groepen breken de straatstenen open, halen publieke banken uit de grond, rollen houten vaten aan, werpen karren omver om barricades te bouwen. In 24 uur worden zo vijfhonderd tot zeshonderd barricades gebouwd. Het merendeel is echter niet breed genoeg en heeft nauwelijks twee meter hoogte. Weinigen zijn bemand met een kanon of een mitrailleur. Ze hebben doorgaans slechts twintig of dertig verdedigers. Hoe dan ook vallen de troepen van Versailles de barricaden niet frontaal aan, maar nemen ze een voor een de aanpalende gebouwen in, volgens een militaire tactiek die al jaren voordien was uitgedokterd.
De gegoede burgerij jubelt
Terwijl een minderheid zo de verdediging van de volkswijken van Parijs organiseert, verwelkomt de gegoede burgerij van de XVIe, XVe VIIIe en VIIe arrondissementen de soldaten van Mac Mahon als bevrijders. Zij overladen hen met wijn, geld en kussen.
In Versailles noemt Thiers de inval “de triomf van de gerechtigheid, de orde, de menselijkheid en de beschaving“. Aan de afgevaardigden van de Nationale Vergadering, die hem aanmanen geen mededogen te tonen tegenover de Communards, antwoordt hij: “Er zal een volledige straf volgen. Ze zal gebeuren in naam van de wet, door de wet en met de wet.”
De werkelijkheid over de repressie
In werkelijkheid verloopt de repressie in een sfeer van volledige wetteloosheid, gedurende een lange en bloedige week, van 22 tot 28 mei en zelfs nadien. Het leger van Versailles beperkt er zich niet toe om Parijs militair te heroveren en degenen die hen met de wapens weerstand bieden, uit te schakelen. Het gaat ook met veel koelbloedigheid en discipline over tot series massa-executies, die meer slachtoffers maken dan de straatgevechten. Het is waar dat de Communards dit beantwoordden met de executie van tientallen gegijzelden. Versailles ging echter over tot duizenden executies zonder proces; het geschatte aantal ligt tussen de 10 en 30.000, hedendaagse historici houden het op ongeveer 17.000.
Thiers had beloofd het leven te sparen van de soldaten van de Commune die de wapens neerlegden. Mac Mahon had verbaal executies zonder proces verboden. Maar beiden hadden de opstandelingen die de wapens opnamen tegen de troepen van de Orde ten dode opgeschreven. Wee degene die nog een uniform droeg! Wee degene die zijn legerbottines had aangehouden om niet blootsvoets te moeten lopen. Wee degene wiens handen zwart waren en naar poeder roken! Wee degene die met moeite Frans sprak, met een Pools, Italiaans of Duits accent! Wee de slechtgeklede vrouw die met een lege fles in de hand liep, dat was een potentiële “pétroleuse” (het werpen van brandbommen, een soort voorganger van de molotovcocktails, werd vooral door de vrouwen beoefend). Generaal Galifet hield aan de porte de la Muette een konvooi van gevangenen tegen op weg naar Versailles. “Dat al degenen die grijs haar hebben een stap vooruit doen!”, beval hij. 111 gevangen treden naar voren. “Jullie”, sprak hij “zijn oud genoeg om de opstand van 1848 te hebben meegemaakt. Jullie zijn meer schuldig dan de anderen” en hij laat ze allemaal executeren. Soldaten dringen zelfs de hospitalen binnen waar ze gewonden, maar ook dokters en verpleegsters vermoorden.
Parijs in brand
Vanaf de 22e mei veroorzaken de bombardementen verschillende branden in Parijs. Voor de verdediging van de barricades gaan de strijders van de Commune ook over tot het in brand steken van aanpalende gebouwen. Maar vanaf de nacht van 23 op 24 wordt overgegaan tot systematische brandstichting in de 'beaux quartiers' Tuileries, Louvre, Palais Royal enzovoort, terwijl de strijders van de Commune zich terugtrekken in de volkswijken. Tussen 23 en 26 mei brandt Parijs. Zwarte rook verduistert de hemel, vlammen omsingelen de strijdende partijen. Vooral op de 24e is het een hel in de binnenstad. De brand hitst langs beide kanten de moorddadige instincten op.
Het einde
Op de avond van 24 mei bezetten de troepen van Versailles al drie vijfde van het grondgebied van Parijs. Maar dan rest nog de verovering van de volkswijken: Bastille, Monmartre, Belleville enzovoort. De troepen van Mac Mahon gaan met overleg vooruit, zonder overhaasting, om zoveel mogelijk van de eigen manschappen te sparen. Dat is de voornaamste reden waarom het gevecht nog aansleept tot 28 mei. Die dag valt Belleville, zowel het centrum van de meeste populaire bijeenkomsten als het laatste bastion van de revolutie. Versailles heeft een gedetailleerde balans bijgehouden van de eigen verliezen. Van begin april tot eind mei bedraagt het 877 doden, waarvan 83 officieren en 6.454 gewonden, evenals 183 verdwenen soldaten. Het dodental langs de kant van de Commune is onbekend. Men denkt dat er minimum 3.500 in de gevechten zijn omgekomen. Maar een veelvoud hiervan is zonder proces geëxecuteerd: in de Luxembourg fusilleert men dag en nacht, in La Roquette wordt het aantal op 3.000 geschat, op het kerkhof van Père Lachaise worden continu groepen gevangenen aangevoerd in groepen van 150, tweehonderd of driehonderd ter executie... Ook na de 28e houden de slachtingen aan, tot ze op 15 juni eindelijk worden stopgezet.
De rechtbanken
Nog tijdens de gevechten worden een twintigtal rechtbanken opgezet in Parijs. Die rechtbanken oordelen echter niet, zij schiften. Enkelen worden vrijgelaten en de rest wordt vrij willekeurig onderverdeeld in twee categorieën: zij die voor lange tijd in gevangenschap belanden voor ze voor een krijgsraad verschijnen en zij die in groep als slachtvee naar het executiepeloton worden gevoerd. Ook na de overwinning gaat Versailles over tot massale arrestaties. De officiële statistiek vermeldt in totaal 43.000 gevangenen (50.000 volgens Lisagaray); zij worden in drommen naar de overvolle gevangenissen gevoerd. In het begin komen de weldenkende burgers, de dandy's en de elegante dames uit de hoge en de halve bourgeoisie ze bekijken, zoals men de dieren bekijkt in de zoo. Maar als de pokken en andere besmettelijke ziekten toeslaan als gevolg van de onmenselijke toestanden in de gevangenissen, blijven zij weg. De gevangenissen in Versailles zijn vlug overvol en dus moeten er nieuwe worden geïmproviseerd: in de petite en basse Ecurie, in de Orangerie... De gevangenen krijgen nauwelijks eten en water. In totaal vinden 1.170 gevangen de dood (2.000 volgens Lisagaray). Er blijven er dus nog 40.000 over die voor de rechtbank verschijnen. Dat is een enorm aantal. Bij de opstand van 1848 bijvoorbeeld werden in Parijs slechts 15.000 mensen aangehouden. De 'weldenkende burgerij' wilde duidelijk een voorbeeld stellen. Het merendeel van de gevangenen belandde trouwens in de gevangenis nadat ze door medeburgers waren aangegeven.
Een enorm gerechtelijk apparaat wordt opgezet om de gevangenen te berechten. De vonnissen gaan door in 1871, 1872 en 1873, sommigen zo laat als 1878, het jaar waarin de laatste uitzonderingsrechtbanken worden opgeheven. De willekeur waarmee de arrestaties gebeurden blijkt uit het feit dat uiteindelijk een groot aantal wordt vrijgelaten, dit ondanks strenge processen waarbij de rechten van de verdediging doorlopend miskend worden. Zo’n 15.000 worden nog veroordeeld tot zware straffen, gaande van de doodstraf tot binnenlandse opsluiting of dwangarbeid en verbanning naar Nieuw Caledonië (een zeereis van vijf maanden onder afschuwelijke omstandigheden).
De vluchtelingen
Zo’n 5.000 aanhangers van de Commune weten de repressie te ontsnappen door naar het buitenland te vluchten. België herbergt er zo’n 1.500, Groot-Brittannië vijfhonderd, Zwitserland (vooral Genève) meer dan 2.000. Op 26 mei 1871 vraagt Jules Favre de regering van de Europese landen de aanhangers van de Commune uit te leveren. De Belgische regering weerstaat met moeite aan de Franse druk. Uiteindelijk mogen het merendeel van de aanwezige exilés blijven, maar weigert België het asielrecht aan een dertigtal bekende Communards en republikeinen (waaronder Garibaldi, Millière en Blanqui). De Belgische socialisten, met Cesar Depaepe en Désirée Brismée aan het hoofd, doen hun best om de vluchtelingen op te vangen, hen een weinig geld te verstrekken en hen te helpen met het vinden van werk. In 1873 stichten de vluchtelingen een eigen bijstandskas, ‘Pret mutuel et solidarité’.
NAWOORD: LESSEN VAN DE COMMUNE
De Commune was de eerste opstand waarbij de arbeiders (zij het kortstondig) zegevierden en de staatsmacht volgens eigen normen probeerden te organiseren. Alle grote marxistische denkers, Marx zelf, Engels Lenin en Trotski hebben dit met veel zin voor detail bestudeerd. Dat deden ze niet alleen om hulde te brengen aan de Parijse strijdmakkers, maar vooral om lessen te trekken voor de toekomst.
Het is interessant om de verschillen in benadering tussen hen te bekijken. Als tijdgenoot moet Marx onmiddellijk op de actualiteit inspelen. Voor de machtsovername raadt hij de Parijse kameraden af om de macht te grijpen. Hij vindt (terecht) dat de krachtsverhoudingen, vooral over het geheel van Frankrijk genomen, te ongunstig liggen en raadt de leden van de Internationale aan zich in de eerste plaats toe te leggen op de uitbouw van stevige arbeidersorganisaties. Maar eens de Commune een feit is, schaart Marx er zich resoluut achter.
Naast het beroemde derde adres aan de Internationale, gepubliceerd op 30 mei 1871 onder de naam De burgeroorlog in Frankrijk, beschikken we gelukkig nog over de voorbereidende notities hiervan. In die notities zien we hoe Marx als het ware al tastend en met een sprekende bewondering de betekenis zoekt van al de maatschappelijke omwentelingen die in Frankrijk aan de gang zijn. In het bijzonder onderzoekt hij de Commune als staatsvorm: “De Commune, dat is de samenleving die de staatsmacht in handen neemt, die er de levende kracht van wordt in plaats van een macht die domineert en onderwerpt...” Even later: “De Commune ontdoet zich volledig van de politieke hiërarchie en vervangt de hautaine meesters van het volk door dienaars die steeds teruggeroepen kunnen worden. Ze vervangt de schijnverantwoordelijkheid door een werkelijke verantwoordelijkheid, aangezien deze mandatarissen voortdurend onder de controle van het volk werken. Zij worden betaald als geschoolde arbeiders: twaalf pond per maand, terwijl het hoogste loon 240 pond per jaar volgens professor Huxley nauwelijks meer is dan een vijfde van het loon van een bediende van de raad voor openbaar onderwijs in Londen.” Het derde adres zelf is in de eerste plaats een striemende aanklacht tegen Thiers en zijn kompanen en een verdediging van het Parijse proletariaat: “Parijs een en al waarheid, Versailles een en al leugen”.
Voor een groot stuk daardoor komt de discussie op internationaal vlak los. Alhoewel ze, zoals we hebben gezien, zeker niet de enige arbeidersorganisatie was die een rol heeft gespeeld in de Commune wordt de Internationale op Europees vlak overal erkend als de erfgename van haar gedachtegoed. Ondanks de nederlaag blijft de Internationale dan ook groeien in de volgende jaren (vooral buiten Frankrijk).
Bij een herdruk van De burgeroorlog in Frankrijk in 1891, na de dood van Marx, schrijft Engels een voorwoord. Hij benadrukt de ideologische weerslag van de Commune: achterhaalde denkrichtingen als de theorieën van Proudhon werden er gewogen en te licht bevonden. Tevens wijst hij erop dat de enige wijziging die hij en Marx hadden aangebracht aan het Communistisch Manifest (gepubliceerd in 1848), een directe les van de Commune was: dat de arbeidersbeweging zich er niet mee mocht tevreden stellen het staatsapparaat over te nemen, maar het moest breken.
Zomer 1917. Lenin, de leider van de Bolsjewieken in Rusland leeft ondergedoken in Finland. In februari van dat jaar heeft de bevolking in revolutie een einde gemaakt aan het duizendjarige bewind van de tsaar. Maar de Voorlopige Regering weigert het kapitalisme in vraag te stellen en de oorlog tegen Duitsland te beëindigen. In juli heeft een mislukte opstand in Sint-Petersburg geleid tot een repressie tegen de linkerzijde en de Bolsjewieken in het bijzonder. Wat doet Lenin? Hij neemt opnieuw de teksten van Marx en Engels door en bestudeert de lessen van de Commune. Het resultaat is een van de klassiekers van het marxisme: Staat en Revolutie. In essentie voegt Lenin niets nieuws toe aan de lessen die Marx en Engels hadden getrokken, maar in die tijd (net zoals nu) was het nodig de zaken opnieuw scherp en duidelijk te stellen, na de reformistische ontaarding van de Derde Socialistische Internationale. In oktober 1917 waren de Bolsjewieken aan de macht in Rusland en stichtten zij de eerste arbeidersstaat in de geschiedenis.
Wat zijn de lessen van de Commune voor vandaag? In de eerste plaats de onverzoenlijkheid van de klassentegenstellingen. De staat met haar rechtbanken, haar rijkswacht en politie, is geen neutrale scheidsrechter maar in laatste instantie een werktuig in handen van het kapitaal. Hoeveel honderdduizenden mensen hebben die conclusie niet gemaakt in België ten tijde van de witte marsen? Is de term klassengerecht sedertdien hier niet opnieuw algemeen ingeburgerd? De tragedie is dat de leiders van de grote arbeidersorganisaties hardnekkig weigeren deze conclusies te trekken. Zij weigeren verder te gaan dan enkele kleine hervormingen van het systeem. De ironie van het lot is dat het kapitalisme in crisis zich zelfs deze kleine hervormingen niet kan permitteren. Het eist altijd meer afbraak van de levensstandaard, de sociale zekerheid, de democratische rechten. Daar zal reactie tegen komen. Massaal, zoals de grote stakingen in Frankrijk eind 1995 of zoals mei ‘68, maar wellicht op Europese schaal. Vroeg of laat en onder specifieke historische omstandigheden, zoals het geval was bij de Commune, komt een complete omvorming van de maatschappij op de agenda.
Natuurlijk zal dat een zeer ingewikkeld proces zijn. Bestudering van episodes als de Commune zijn een nuttig tegengif tegen de romantici die denken dat het voldoende is de rode vlag te hijsen en barricades op te werpen. Ook de Commune kende dergelijke personen: Bakoenin en (in mindere mate) Blanqui. Zij deden meer kwaad dan goed. En even vanzelfsprekend zijn de omstandigheden nu totaal verschillend.
In zekere zin is de geschiedenis van de Commune zelfs niet meer actueel. Hopelijk heeft het bovenstaande duidelijk gemaakt dat de Commune zich afspeelde bij het prille begin van de arbeidersbeweging. Toen bedroeg het aantal arbeiders die georganiseerd waren slechts enkele duizenden, nu honderdduizenden en zelfs miljoenen. Toen was Frankrijk nog hoofdzakelijk een land van boeren, nu maken de loontrekkenden de overgrote meerderheid van de bevolking uit. Bij een revolutionaire situatie zouden de krachtsverhoudingen nu in Frankrijk en in heel Europa oneindig veel gunstiger liggen.
De complicerende factor is echter dat de overgrote meerderheid van de leiding van de arbeidersorganisaties niet gelooft dat er een ander systeem dan het kapitalisme mogelijk is, dat zij gelooft dat de burgerlijke democratie het hoogste systeem is wat haalbaar is. De dag dat er in Europa weer revolutionaire veranderingen op de agenda komen zal zij die opinies wel moeten bijstellen, wil zij niet van de kaart geveegd worden. Eens ze volledig uitbreken zijn revoluties genadeloos en is de beschikbare tijd beperkt. Daarom is het nu meer dan nodig alle lessen uit het verleden te bestuderen.
Voetnoten
(1) Het artikel over de Commune van Parijs in Doen is best lezenswaardig, in het bijzonder het deel over de vluchtelingen van de Commune, die in ons land onderdak zochten. Spijtig genoeg zijn er enkele storende feitelijke onjuistheden (zie ook boven). Zo wordt het aantal manschappen van de Nationale Garde op 30.000 gebracht i.p.v. 300.000.
(2) Er bestaan blijkbaar veel misvattingen over de politieke meerderheden en minderheden in de Commune. Engels dacht dat de meerderheid Blanquist was. Dat denkt ook de Franse historicus Jacques Rougerie. De cijfers die wij geven komen uit het boek “La Commune de Paris” van William Serman, professor aan de Sorbonne. Daarin komt een lijst voor met de namen, beroep enzovoort van alle 79 leden die effectief in de Commune gezeteld hebben. Bij elke naam wordt vermeld of de betrokkene al dan niet lid was van de Internationale. Ook al kunnen wij natuurlijk de juistheid van elk ervan niet controleren, toch lijken de grootteorden duidelijk. Tussen haakjes, ook zeventien verkozenen (waaronder negen internationalisten) behoorden tot de loge der vrijmetselaars. Dat was dus waarschijnlijk de tweede grootste georganiseerde groep in de Commune.