Pagina 6 van 114. Uit de theorie van de permanente revolutie
Monty Johnstone wijdt niet minder dan acht bladzijden van zijn werk (ongeveer een kwart van het geheel) aan een ‘uiteenzetting’ van Trotski’s theorie van de permanente revolutie, die hij tegenover Lenins idee van de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ stelt. Deze theorieën werden voor het eerst naar voren gebracht in 1904-05 en kregen een treffende bevestiging op basis van de revolutionaire ervaringen van 1905. We hebben al het belang gezien van de ideeën in de debatten binnen het Russische marxisme voor 1914. Johnstone wijdt hieraan geen enkele zin. Hij is blijkbaar van mening dat de gemiddelde Jong-KP'er ‘niet geïnteresseerd’ is in de ideologische gevechten van de jaren waarin het bolsjewisme werd gevormd.
Hierin verschillen we van mening met kameraad Johnstone. We beperken onze analyse niet tot ‘uiterst selectieve en ingeblikte’ citaten die uit hun verband gerukt zijn, want we zijn er zeker van dat alle serieuze leden van de YCL en de KP, en alle denkende leden van de arbeidersbeweging in het algemeen, de waarheid over deze kwesties willen weten. Wat waren die verschillen? Johnstone stelt het voor alsof de voornaamste verschillen die tussen de posities van Lenin en Trotski waren. Haastig snelt hij voorbij aan de positie van de mensjewieken en daarna plaatst hij de hele discussie in een volkomen verkeerd licht. Laten we de drie posities en hun verhouding tot elkaar eens onderzoeken.
Iedere stroming was het erover eens dat de komende revolutie een burgerlijk-democratische revolutie zou zijn, d.w.z. een revolutie die tot stand gebracht wordt door de tegenstelling tussen de zich ontwikkelende kapitalistische economie en de halffeodale autocratische staat van het tsarisme. Maar die algemene erkenning van de burgerlijke aard van de revolutie beantwoordde niet de concrete vraag welke klasse de revolutionaire strijd tegen de autocratie zou leiden. De mensjewieken namen, analoog aan de grote burgerlijke revoluties van het verleden, aan dat de revolutie zou worden geleid door de burgerlijke en kleinburgerlijke democraten, gesteund door de arbeidersbeweging.
Lenin bekritiseerde meedogenloos de mensjewieken omdat ze de onafhankelijke beweging van de arbeiders tegenhielden en schimpte op hun pogingen in de gunst te komen bij de ‘progressieve’ kapitalisten. Al in 1848 merkte Marx op dat de Duitse burgerlijke ‘revolutionaire democratie’ niet in staat was een revolutionaire rol te spelen in de strijd tegen het feodalisme, waarmee het liever een compromis sloot uit angst voor de revolutionaire beweging van de arbeiders. Het was op dit punt dat Marx zelf de leuze van de ‘permanente revolutie’ naar voren bracht.
Volgend in de voetsporen van Marx, die de burgerlijke ‘democratische partij’ had omschreven als ‘veel gevaarlijker voor de arbeiders dan de vroegere liberalen’, legde Lenin uit dat de Russische kapitalistische klasse geen bondgenoot van de arbeiders zou zijn, maar onvermijdelijk de kant van de contrarevolutie zou kiezen.
“De kapitalisten zullen zich in het algemeen”, schreef hij in 1905, “onvermijdelijk wenden tot de contrarevolutie, tot het absolute, tegen de revolutie en tegen het volk keren zodra zijn beperkte, zelfzuchtige belangen zijn bevredigd, zodra het ‘terugdeinst’ van een consequente democratie (en dat doet het al!).”
Works, deel 9, p. 98
Welke klasse kon in Lenins ogen de burgerlijk-democratische revolutie leiden?
“Wat nu overblijft is ‘het volk’, d.w.z. de arbeidersklasse en de boerenstand. Alleen op de arbeidersklasse kan vertrouwd worden dat ze tot het einde toe doormarcheert, want ze gaat de democratische revolutie ver voorbij. Daarom strijdt de arbeidersklasse in de frontlinie voor een republiek en verwerpt ze met verachting het stomme en onwaardige advies om rekening te houden met de mogelijkheid dat de kapitalistenklasse terugdeinst.”
Works, deel 9, p. 98
Tegen wie zijn deze woorden gericht? Tegen Trotski en de permanente revolutie? Laten we kijken wat Trotski op datzelfde moment schreef:
“Dit resulteert in het feit dat de strijd voor de belangen van geheel Rusland het deel is geworden van de pas nu bestaande sterke klasse in het land, de industriële arbeidersklasse. Om deze reden heeft de industriële arbeidersklasse een enorm politiek belang en om deze reden is de strijd voor de bevrijding van Rusland van de nachtmerrie van het absolutisme die het verstikt, veranderd in een enkel gevecht tussen het absolutisme en de industriële arbeidersklasse, een enkel gevecht waarin de boeren een aanzienlijke steun kunnen geven, maar waarin ze geen leidende rol kunnen spelen.”
Resultaten en vooruitzichten, p.198
En opnieuw:
“Het bewapenen van de revolutie in Rusland betekent in de allereerste en belangrijkste plaats het bewapenen van de arbeiders. Dit wetend en vrezend vermijden de liberalen de militie volledig. Ze geven zelfs zonder strijd hun positie over aan het absolutisme, net zoals de kapitalist Thiers Parijs en Frankrijk overgaf aan Bismarck alleen om het bewapenen van de arbeiders te vermijden.”
Ibid., p. 193
De ideeën van Lenin en Trotski (zoals we al hebben gezien) over de houding tegenover de kapitalistische partijen kwamen volledig overeen, en ze verzetten zich beiden tegen de mensjewieken, die zich verborgen achter de burgerlijke aard van de revolutie als dekmantel om de arbeiderspartij aan de burgerij te onderwerpen.
Zowel Lenin als Trotski argumenteerden tegen klassencollaboratie en legden uit dat alleen de arbeidersklasse in een bondgenootschap met de boerenmassa’s de taken van de burgerlijk-democratische revolutie konden uitvoeren.
De volledig verkeerde weergave in Deutschers boek Prophet Armed volgend, herhaalt Johnstone alle oude onzin dat Trotski’s standpunt over de permanente revolutie afgeleid zou zijn van Parvus [38], de bekende Duitse sociaal-democraat, wiens leuze ‘Geen tsaar maar een arbeidersregering’ door Lenin bij een aantal gelegenheden werd bekritiseerd. Op geen enkel moment werd die leuze door Trotski naar voren gebracht. Keer op keer, zowel voor als na 1905, wees hij op de burgerlijk-democratische aard van de revolutie.
Het punt dat in de debatten binnen de Russische sociaal-democratie ter discussie stond was niet de aard van de revolutie (niemand bestreed die) maar welke klasse haar zou leiden. Op dit punt kristalliseerden zich twee duidelijk onderscheiden stromingen: enerzijds de mensjewieken, die als een geloofsbelijdenis steeds herhaalden dat de revolutie ‘burgerlijk’ was en probeerden de marxistische beweging te compromitteren door overeenkomsten te willen sluiten met de ‘liberalen’; en degenen die wezen op de zwakheid, lafheid en verraderlijkheid van de kapitalistische klasse en die onafhankelijke massa-actie eisten onder leiding van de enige consequente revolutionaire klasse, de arbeidersklasse — zo nodig tegen de kapitalistische klasse. Dat waren de beroemde Tweeërlei tactieken van de sociaal-democratie, waarmee Lenin afrekent in zijn brochure waaruit Johnstone citeert en die hij onherkenbaar vervormt.
Johnstone gaat werkelijk tot het uiterste wanneer hij de oude laster opgraaft dat de theorie van Trotski de rol van de boerenstand in de revolutie negeert. Johnstone herhaalt de vervalsing van Stalin dat Trotski in 1905:
“Gewoon de boerenstand helemaal vergat als een revolutionaire kracht en de leuze naar voren bracht van ‘Geen tsaar maar een arbeidersregering’, d.w.z. de leuze van een revolutie zonder de boerenstand.”
Stalin, Works, deel 4, p. 382
Stalin ‘vergat gewoon’, net als Monty Johnstone nu, de leuze die Trotski in werkelijkheid naar voren bracht in 1905. ‘Geen tsaar of Zemtsi (liberalen) maar het volk’, d.w.z. een leuze die arbeiders en boeren omvatte. Het pamflet waarin dit gebeurt kan, samen met talloze oproepen aan juist die boerenstand die Trotski ‘vergat’ gevonden worden in zijn Collected Works (deel 2, p. 256) die in Rusland gedrukt werden na de Oktoberrevolutie.
Het internationalisme van Lenin
Wat was Lenins houding ten opzichte van de boerenstand in de revolutie? Hij argumenteerde dat de boerenstand door de arbeiders gemobiliseerd moest worden om de democratische, antifeodale taken door te voeren. Op het moment dat de arbeiders in beweging komen voor het socialisme, beginnen de klassentegenstellingen zich te manifesteren. De reactionaire, bonapartistische neigingen onder de boerenstand, waartegen Lenin herhaaldelijk waarschuwde, zouden tegen de arbeidersklasse gericht worden. In een land waar de overweldigende meerderheid van de bevolking uit boeren bestond, zou de strijd voor het socialisme de meest serieuze en vastberaden oppositie ondervinden van de rijkere lagen van de boerenstand. En toch voorzag Lenin volgens Monty Johnstone al in 1905 het ‘doorgroeien’ van de democratische revolutie in Rusland naar het socialisme:
“Terwijl Lenin in deze periode sprak van het begin van de strijd voor de socialistische revolutie, volgend op een ‘volledige overwinning’ van de democratische revolutie, met het ‘verwerkelijken van de eisen van de huidige boerenstand’ en hij ongetwijfeld [!] niet verwachtte dat de socialistische revolutie binnen acht maanden na zijn voorganger zou volgen, vond hij dat de voornaamste factor die bepaalde wat het keerpunt van de een naar de ander ‘de mate van onze kracht, de kracht van de klassenbewuste en georganiseerde arbeidersklasse’ zou zijn. De geschiedenis bewees dat hij gelijk had met het verwerpen van Trotski’s strategie die in wezen [?] een sprong [?] voorzag van het tsarisme naar Oktober, Februari overslaand.”
Cogito, p. 13
Monty Johnstone spartelt oncomfortabel aan de haak die hij uitgehangen heeft om Trotski te vangen! Dat de theorie van de permanente revolutie ‘in wezen’ uit een ‘sprong’ van het tsarisme naar de socialistische revolutie zou bestaan, zonder enige tussenliggende fase, is klinkklare onzin, die alleen maar bewijst dat Johnstone of de moeite niet genomen heeft Trotski te lezen, of anders weer zijn oude ‘objectieve, wetenschappelijke’ methodes toepast. We zouden Johnstone los van al het andere willen vragen waar de ‘permanente’ ‘ononderbroken’ aard van de revolutie schuilt als enkel... ‘een sprong’ van het tsarisme naar het socialisme nodig is?
Alsof hij zich er niet tevreden mee stelt dat hij Trotski’s positie in 1905 vervalst, probeert Monty Johnstone dat ook met Lenin te doen! Hij laat hem dingen zeggen die in schreeuwende tegenstelling staan tot zijn eigen analyse, waarmee de leider van de Oktoberrevolutie wordt gedegradeerd tot een idioot. Enerzijds herhaalt Johnstone tot vervelens toe dat Lenin de revolutie als burgerlijk zag (onnodig aangezien iedereen, behalve de stalinistische epigonen van Lenin, het daarover eens is). Anderzijds schrijft hij aan Lenin in 1905 het idee toe dat de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en boerenstand’ zou ‘doorgroeien’ naar de dictatuur van de arbeidersklasse! Laten we zien wat Lenin in werkelijkheid zei over de kwestie van de klassenaard van de ‘democratische dictatuur':
“Dit zal echter, vanzelfsprekend, geen socialistische, maar een democratische dictatuur zijn. Zij zal (zonder een hele reeks van overgangstrappen van de revolutionaire ontwikkeling) niet in staat zijn de grondslagen van het kapitalisme aan te tasten. Zij zal in het meest gunstige geval een radicale herverdeling van de grondeigendom ten gunste van de boeren tot stand kunnen brengen; een consequente en volledige democratie kunnen invoeren, tot en met het instellen van de republiek; alle Aziatische en slaafse trekken, niet alleen in het dorpsleven, maar ook in de fabriek, met wortel en tak kunnen uitroeien (...) en de grondslag kunnen leggen voor een echte verbetering van de positie van de arbeiders, voor het verhogen van hun levenspeil en ten slotte — het laatste, maar niet het minste — de revolutionaire fakkel naar Europa kunnen dragen.”
Works, deel 9, p. 57,
Lenins standpunt is eenduidig: de komende revolutie zal een burgerlijke revolutie zijn, geleid door de arbeidersklasse in een bondgenootschap met de boerenmassa’s. Het beste dat ervan verwacht kan worden, is de vervulling van de fundamentele burgerlijk-democratische taken: de verdeling van de grond onder de boeren, een democratische republiek enzovoort. Dit aangezien elke poging om “de grondslagen van het kapitalisme aan te tasten” noodzakelijkerwijs de arbeidersklasse in conflict moet brengen met de massa van de kleine boerenbezitters. Lenin hamert er weer op:
“De democratische omwenteling is burgerlijk. De leuze van de algemene herverdeling, of ‘land en vrijheid’ is een burgerlijke leuze.”
Ibid., p. 112.
En voor Lenin was geen ander resultaat mogelijk op basis van een onderontwikkeld halffeodaal land als Rusland. Gepraat over het ‘doorgroeien’ van de democratische dictatuur naar de socialistische revolutie is wartaal maken van Lenins analyse van de onderlinge verhoudingen van de klassenverhoudingen in de revolutie.
In welke zin verwees Lenin naar de mogelijkheid van de socialistische revolutie in Rusland? In het citaat hierboven uit Tweeërlei tactieken stelt Lenin dat de Russische revolutie niet in staat zal zijn de grondslagen van het kapitalisme aan te tasten “zonder een hele reeks van overgangstrappen van de revolutionaire ontwikkeling”. Monty Johnstone mengt er zich snel in om voor Lenin de ontbrekende schakel in te vullen: de voorwaarde voor de overgang van de democratische naar de socialistische revolutie is “de mate van onze kracht, de kracht van de klassenbewuste en georganiseerde arbeidersklasse”, en voegt eraan toe dat de geschiedenis Lenins gelijk heeft aangetoond. De geschiedenis toonde inderdaad Lenins gelijk aan, kameraad Johnstone, maar niet voor iets wat hij niet gezegd heeft. We zullen het even doen zonder de interpreterende diensten van Johnstone en laten Lenin voor zichzelf spreken.
Lenin vervolgt het bovenstaande citaat als volgt: de burgerlijk-democratische omwenteling in Rusland zal
“ten slotte — het laatste maar niet het minste — de revolutionaire fakkel naar Europa kunnen dragen. Zo een overwinning zal van onze burgerlijke revolutie nog volstrekt geen socialistische revolutie maken; de democratische omwenteling zal niet zonder meer buiten het kader van de burgerlijke maatschappelijk-economische verhoudingen treden; maar desondanks zal de betekenis van zo een overwinning voor de toekomstige ontwikkeling, zowel van Rusland als van de gehele wereld, van enorme betekenis zijn. Niets zal de revolutionaire energie van de internationale arbeidersklasse in zo'n mate doen toenemen, niets zal de weg naar de eindoverwinning zo zeer verkorten als deze beslissende overwinning van de in Rusland begonnen revolutie.”
Works, deel 9, p. 57
Hier staat Lenins internationalisme duidelijk in elke regel te lezen. Het is geen internationalisme van woorden, maar van daden, hemelsbreed verwijderd van de feestredes van de huidige arbeiders- en stalinistische leiders. Voor Lenin was de Russische revolutie niet een daad op zich, een ‘Russische weg naar het socialisme'! Het was het begin van de internationale arbeidersrevolutie. Precies daarin lag de kans op de omvorming van de burgerlijk-democratische revolutie naar de socialistische revolutie in Rusland.
Noch Lenin, noch enige andere marxist, overwoog in ernst het idee dat het mogelijk was om het ‘socialisme in één enkel land’ op te bouwen, en helemaal niet in een onderontwikkeld Aziatisch boerenland als Rusland. Elders legt Lenin uit — ABC voor elke marxist — dat de voorwaarden voor een socialistische omvorming van de maatschappij in Rusland niet aanwezig waren, hoewel ze in West-Europa volledig rijp waren. In zijn polemiek met de mensjewieken in Tweeërlei tactieken herhaalt Lenin het klassieke standpunt van het marxisme over de internationale betekenis van de Russische Revolutie:
“De grondgedachte is hier dezelfde, die Vperyod [Lenins blad] herhaaldelijk formuleerde, namelijk dat wij niet bang mogen zijn voor een volledige overwinning van de sociaal-democratie in de democratische revolutie, d.w.z. voor de revolutionair-democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boeren, want zo'n overwinning zou ons in staat stellen Europa in opstand te brengen en de socialistische arbeidersklasse van Europa zou ons dan, na het juk van het kapitalisme te hebben afgeschud, helpen bij de verwezenlijking van de socialistische omwenteling.”
Works, deel 9, p. 82
Dat is de kern van Lenins voorspelling van de komende revolutie in Rusland: de revolutie kan alleen maar burgerlijk-democratisch zijn (niet socialistisch), maar omdat de kapitalistische klasse niet in staat is een revolutionaire rol te spelen, kan de revolutie alleen maar worden doorgevoerd door de arbeidersklasse, geleid door de sociaal-democratie, die de boerenmassa’s als ondersteuning in opstand zal brengen. De omverwerping van het tsarisme, het verwijderen van alle sporen van het feodalisme en de schepping van een republiek zullen een enorme revolutionerende uitwerking hebben op de arbeidersklasse van het ontwikkelde West-Europa. Maar de revolutie in het Westen kan alleen maar een socialistische revolutie zijn, vanwege de enorme ontwikkeling van de productieve krachten die onder het kapitalisme zelf zijn opgebouwd, en de enorme kracht van de arbeidersklasse en de arbeidersbeweging in deze landen. Ten slotte zal de socialistische revolutie in het Westen nieuwe bewegingen in Rusland losmaken en met de steun van de socialistische arbeidersklasse zal de democratische revolutie, tegen de oppositie van de burgerij en de contrarevolutionaire boerenstand in, omvormen in een socialistische revolutie.
Kameraad Johnstone schudt woedend het hoofd. “Dat is geen leninisme, maar trotskisme! Jullie vervalsen de betekenis van Lenin!” Helemaal niet, kameraad Johnstone. De betekenis is heel duidelijk. Laat Lenin maar weer voor zichzelf opkomen:
“En zo organiseren in deze fase [na de uiteindelijke overwinning van de ‘democratische dictatuur'] de liberale kapitalistische klasse en de rijke boeren (plus een gedeelte van de middenlaag van de boeren) de contrarevolutie. De Russische arbeidersklasse plus de Europese arbeidersklasse organiseren de revolutie. In dergelijke omstandigheden kan de Russische arbeidersklasse een tweede overwinning boeken. De zaak is niet langer hopeloos. De tweede overwinning zal de socialistische revolutie in Europa zijn. De Europese arbeiders zullen ons tonen ‘hoe we het moeten doen’, en dan zullen we samen met hen de socialistische revolutie tot stand brengen.”
Works, deel 10, p. 92
Hier en bij tientallen andere gelegenheden drukte Lenin zich met de grootst mogelijke duidelijkheid uit, dat de overwinning van
“onze grote burgerlijke revolutie(…) zal uitmonden in het tijdperk van de socialistische revolutie in het Westen.” Ibid., 276.
Het maakt niet uit in welke bochten hij zich wringt en welke woorden hij Lenin in de mond probeert te leggen, Johnstone kan het feit niet veranderen dat Lenin in 1905 niet alleen het idee van het ‘opbouwen van het socialisme in Rusland alleen’ verwierp (het kwam niet eens in hem op), maar zelfs de mogelijkheid dat de Russische arbeiders de dictatuur van de arbeidersklasse zouden vestigen voordat de socialistische revolutie in het Westen plaatsvond.
Lenin en Trotski
Wat waren de verschillen tussen de ideeën van Lenin en Trotski? Zoals we gezien hebben, waren beiden het eens over de fundamentele problemen van de revolutie: de contrarevolutionaire rol van de kapitalistische klasse; de noodzaak voor de arbeiders en boeren om de democratische revolutie voor te voeren; de internationale betekenis van de revolutie enzovoort. De verschillen ontstonden uit Lenins karakterisering van de revolutionair-democratische regering die de taken van de revolutie zou doorvoeren als de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’.
Trotski bekritiseerde deze formulering vanwege zijn vaagheid, omdat het niet duidelijk maakte welke klasse de dictatuur zou uitoefenen. Lenins vaagheid was opzettelijk. Hij was niet bereid op voorhand te zeggen welke vorm de revolutionaire dictatuur zou aannemen. Hij sloot zelfs de mogelijkheid niet uit dat de boeren binnen de coalitie zouden overheersen.
Daarom had vanaf het begin de formule ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en boerenstand’ opzettelijk een algebraïsch karakter — met een aantal onbekende grootheden die door de geschiedenis moesten worden ingevuld. In Tweeërlei tactieken legde Lenin uit:
“De tijd zal komen dat de strijd tegen het Russische absolutisme zal eindigen en dat het tijdperk van de democratische revolutie voor Rusland voorbij zal zijn; dan zal het belachelijk aandoen ook maar te spreken over ‘eenheid van wil’ van de arbeidersklasse en de boeren, over een democratische dictatuur enzovoort. Dan zullen wij rechtstreeks aan de socialistische dictatuur van de arbeidersklasse denken en er uitvoeriger over spreken.”
Works, deel 9, p. 86
Op dit idee van Lenin antwoordde Trotski dat op geen enkel moment in de geschiedenis de boerenstand ooit in staat geweest was een onafhankelijke rol te spelen. Het lot van de Russische revolutie zou worden beslist door de uitkomst van de strijd tussen de kapitalistische klasse en de arbeidersklasse om de leiding over de boerenmassa’s. De boerenstand kon gebruikt worden als een instrument voor revolutie of voor reactie. In elk geval waren de enige mogelijke uitkomsten van de revolutie de dictatuur van de burgerij, die in de armen van de tsaristische reactie zou terechtkomen, ofwel de dictatuur van de arbeidersklasse in een verbond met de arme boeren.
Een revolutionaire regering waarin de arbeiders onder het vaandel van het marxisme het overwicht hadden, kon niet halverwege stoppen en zich tot zijn burgerlijk-democratische taken beperken, maar zou noodzakelijk over moeten gaan tot de taken van de socialistische revolutie. Teneinde te overleven zou de revolutionaire dictatuur oorlog moeten voeren tegen de reactie in Rusland en op internationaal vlak. Trotski was het eens met Lenin dat de overwinning van de Russische revolutie daarna een geweldige aansporing zou betekenen voor de socialistische revolutie in het Westen, die de Russische arbeidersstaat te hulp zou snellen en de socialistische verandering door zou voeren.
Dat was nu de snode misdaad van Trotski en zijn theorie van de permanente revolutie in 1905! Dit was het dat, volgens Monty Johnstone, hem ‘buiten de partij’ plaatste... dat hij voorspelde wat in werkelijkheid in 1917 gebeurde; dat hij uitlegde dat de logica van de gebeurtenissen onvermijdelijk de arbeidersklasse aan de macht zou brengen! Zelfs Lenin was niet bereid zich over deze kwestie uit te spreken in 1905, zoals we gezien hebben. Van alle marxisten voorzag alleen Trotski de dictatuur van de arbeidersklasse voor de socialistische revolutie in het Westen:
“Het is mogelijk [schreef Trotski in 1905] dat de arbeiders in een economisch onderontwikkeld land eerder aan de macht komen dan in een ontwikkeld land (...) Naar onze mening zal de Russische revolutie omstandigheden scheppen waarin de macht over kan gaan in de handen van de arbeiders (...) en in het geval van de overwinning van de revolutie moet het dat ook doen (...) voordat de politici van het burgerlijk liberalisme de kans krijgen hun regeertalenten volledig te vertonen.”
Resultaten en vooruitzichten, p. 195.
Betekende dit dat Trotski, zoals Monty Johnstone stelt, de burgerlijke aard van de revolutie ontkende? Trotski legt zelf uit:
“In de revolutie aan het begin van de twintigste eeuw, waarvan de directe objectieve taken ook burgerlijk zijn [onze nadruk], komt als een nabij vooruitzicht de onvermijdelijke, of op zijn minst waarschijnlijke, politieke overheersing door de arbeidersklasse naar voren. De arbeidersklasse zelf zal ervoor zorgen dat deze overheersing niet slechts een voorbijgaande ‘episode’ wordt, zoals sommige droogstoppels hopen. Maar we kunnen ons nu al afvragen: is het onvermijdelijk dat de arbeidersdictatuur stuk loopt op de grenzen van de burgerlijke revolutie? "Of is het in de gegeven wereldhistorische omstandigheden mogelijk dat het vooruitzicht ontstaat dat de arbeidersklasse door deze grenzen heen breekt? Hier worden we geconfronteerd met tactische vragen: moeten we bewust toewerken naar een arbeidersregering naarmate de ontwikkeling van de revolutie deze fase dichterbij brengt, of moeten we op dat moment de politieke macht beschouwen als een ongeluk waarin de burgerlijke revolutie de arbeiders wil storten, dat beter vermeden kan worden?”
Ibid., p. 199-200.
Zijn deze regels van Trotski werkelijk gericht tegen Lenin, kameraad Johnstone? Of zijn ze gericht tegen de ‘idealistische droogstoppels’, zoals Plechanov, die de gevolgen vreesden van de onafhankelijke beweging van de arbeiders? En waar zit hier die ‘sprong’ van het tsarisme naar de socialistische revolutie die, zoals kameraad Johnstone ons verzekert, de essentie is van de theorie van de permanente revolutie?
Trotski’s voorspelling van 1905 komt erop neer dat de burgerij in Rusland niet in staat is een revolutionaire rol te spelen. Onvermijdelijk moet de ontwikkeling van de revolutie in een bepaalde fase resulteren in het grijpen van de macht door de arbeiders, gesteund door een laag van de boerenstand. Alleen een regering van arbeiders en boeren kan de historische taken van de burgerlijk-democratische revolutie uitvoeren. Maar eenmaal aan de macht zal de arbeidersklasse deze niet afstaan aan de kapitalisten of aan de kleinburgerij. Hij moet zijn macht consolideren door van burgerlijk-democratische taken over te gaan naar socialistische maatregelen.
Met andere woorden, de revolutionaire regering kon in Trotski’s ogen geen andere vorm aannemen dan de dictatuur van de arbeidersklasse. Ze moet een genadeloze oorlog voeren tegen de binnenlandse reactie en hiertoe moet ze de westerse arbeiders ter ondersteuning in opstand brengen. Trotski verdedigde net als Lenin de ideeën van het marxistische internationalisme tegen de bekrompen argumenten van de mensjewieken. Tegenover de opportunistische stelling dat de “voorwaarden voor het socialisme niet bestonden in Rusland” en daarom de revolutie beperkt moest blijven tot de burgerlijke grenzen, benadrukten Trotski en Lenin dat de voorwaarden voor socialisme op wereldschaal volledig rijp waren. Deze grote marxisten zagen de Russische revolutie als slechts de eerste schakel in de internationale socialistische revolutie.
De permanente revolutie in de praktijk (1)
Alle theorieën over de aard van de Russische revolutie die de marxisten voor 1917 verkondigden, waren natuurlijk van min of meer algemene en voorwaardelijke aard. Het waren geen blauwdrukken of astrologische voorspellingen, maar verwachtingen die bedoeld waren de beweging te voorzien van een leidraad tot actie, een perspectief. Dat is de fundamentele taak van de marxistische theorie.
De juistheid of onjuistheid van deze theorieën kan niet gemeten worden door een onderzoek van de polemieken van 1905, maar enkel in het licht van wat echt gebeurde. Engels was dol op het spreekwoord ‘The proof of pudding is in the eating’ (de praktijk zal het moeten uitwijzen), terwijl Lenin vaak de woorden van Goethe citeerde ‘theorie is grijs, mijn vriend, maar de boom van het leven is altijd groen’. Voor een marxist kan het bewijs voor een revolutionaire theorie alleen de ervaring van de revolutie zelf zijn.
De ervaring van 1917 bevestigt opvallend de verwachting van Lenin en Trotski over de laffe, contrarevolutionaire rol van de kapitalistische klasse, zoals die zich manifesteerde in de daden van de Voorlopige Regering die na de Februarirevolutie aan de macht kwam. Het is kenmerkend voor hun grote begrip van de marxistische methode dat zowel Lenin als Trotski onafhankelijk van elkaar onmiddellijk de betekenis van het Kerenski-regime begrepen en de houding die de arbeiders er tegenover moesten aannemen. Lenin in Zwitserland en Trotski in New York kwamen gelijktijdig tot dezelfde conclusie, d.w.z. de noodzaak van onverzettelijke oppositie tegen de burgerlijke Voorlopige Regering en de omverwerping ervan door de arbeidersklasse.
Wat was de positie van de ‘oude bolsjewieken’ die zo'n ‘belangrijke rol’ speelden in 1917? Zonder uitzondering waren ze voor steun aan de Voorlopige Regering. Van alle kaders van het bolsjewisme die ‘zich aan de collectieve discipline onderwierpen’ gedurende een lange periode, was er niet één die tegen de beslissende toets van de gebeurtenissen was opgewassen.
We zouden Monty Johnstone willen vragen: waarvoor dienden alle voorbereidingen uit de afgelopen periode? Wat was de zin van Lenins strijd, gedurende ‘dertien of veertien jaar’, om een ‘stabiele, gedisciplineerde marxistische partij’ op te bouwen wanneer op het beslissende moment alle ‘oude bolsjewieken’ niet van de gelegenheid gebruik konden maken?
Al in 1909 schreef Trotski:
‘Wanneer de mensjewieken, die uitgaan van het abstracte ‘onze revolutie is burgerlijk’, op het idee uitkomen dat de hele tactiek van de arbeidersklasse aangepast moet worden aan het gedrag van de liberale bourgeoisie voor de verovering van de staatsmacht, dan komen de bolsjewieken, die uitgaan van een even vruchteloze abstractie, ‘een democratische, niet een socialistische dictatuur’, uit op het idee van een burgerlijk-democratische zelfbeperking van de arbeidersklasse in wiens handen de staatsmacht berust. Het is waar dat er een zeer betekenisvol verschil tussen hen is op dit punt: terwijl de antirevolutionaire kanten van het mensjewisme nu al in volle omvang getoond worden, dreigen de antirevolutionaire trekken van het bolsjewisme met een enorm gevaar pas in het geval van een revolutionaire overwinning.”
Trotski, 1905, p. 285.
Monty Johnstone maakt de laatste twee regels van deze alinea los en probeert ze te gebruiken als bewijs van Trotski’s vijandigheid tegenover Lenins positie. Maar in feite liep Trotski in 1909 terecht vooruit op de crisis in de gelederen van de Bolsjewistische Partij in 1917, die geheel een al voortkwam uit de antirevolutionaire interpretatie die de ‘oude bolsjewieken’ van Lenins leuze ‘de democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ maakten.
Toen Lenin zijn beroemde Aprilstellingen [39] aan de partij voorlegde, waarin hij opriep tot de omverwerping van de Voorlopige Regering, werden ze onder zijn naam gepubliceerd: geen van de ‘leiders’ van de partij was bereid zijn naam te verbinden aan een standpunt dat volledig inging tegen alle verklaringen, manifesten, artikels en toespraken die zij sinds de Februarirevolutie geproduceerd hadden. De dag na de publicatie van Lenins stellingen schreef Kamenev een editoriaal in de Pravda onder de kop ‘Onze verschillen’, waarin hij benadrukte dat de stellingen alleen Lenins ‘persoonlijke mening’ vertegenwoordigden. Het artikel eindigde met de volgende woorden:
“Wat Lenins algemene schema betreft, dit lijkt onaanvaardbaar, aangezien het uitgaat van de veronderstelling dat de burgerlijke revolutie afgelopen is en rekent op de onmiddellijke transformatie van de revolutie in een socialistische revolutie.”
Onthoud deze woorden goed, lezer. Dit is niet Lenin die tegen Trotski’s theorie van de permanente revolutie argumenteert, maar de ‘oude bolsjewiek’ Kamenev die Lenin aanklaagt voor de snode misdaad van... trotskisme! De argumenten van Kamenev en Co. in 1917 lijken een parodie op de woorden van Plechanov op het congres van Stockholm in 1906: de arbeidersklasse is verplicht de macht te grijpen in een proletarische revolutie, maar de revolutie is burgerlijk, en daarom is het onze plicht de macht niet te grijpen! Het rad had een volledige omwenteling gemaakt en de ‘verwarring’ van de ‘oude bolsjewieken’ manifesteerde zich in 1917 door een terugkeer naar de versleten reformistische ideeën van de mensjewieken. De ‘algebraïsche vergelijking’ van Lenin stelde zich open voor zo'n verkeerde interpretatie, terwijl Trotski’s ‘rekenkundige’ formule uiterst precies was.
Marx stelde lang geleden al vast dat het opportunisme zich vaak vermomt in de kledij van versleten revolutionaire leuzen, leuzen die hun revolutionaire nut verloren hebben. Zo ging het ook met de ‘oude bolsjewieken’ in 1917, die de leuze van de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ gebruikten als een masker om hun opportunisme te verbergen. In deze context schreef Lenin:
“De bolsjewistische leuzen en ideeën in het algemeen zijn door de geschiedenis volledig bevestigd; maar concreet pakten de dingen anders uit dan (door wie dan ook) kan worden voorzien: ze zijn oorspronkelijker, specifieker, gevarieerder (...) ‘De revolutionaire dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ is al een realiteit geworden in de Russische revolutie, in een bepaalde vorm en tot zekere hoogte .”
Geciteerd door Monty Johnstone, Cogito p. 11. Lenin, Selected Works, deel 6, p. 33
Monty Johnstone citeert de passage zonder de context uit te leggen, als bewijs dat Lenin in ‘17 het idee van de ‘democratische dictatuur’ bleef verdedigen.
Maar het hele werk waaruit het citaat is gehaald — Brieven over tactiek — is een polemiek tegen Kamenev en Co., erop gericht precies het tegenovergestelde te bewijzen! Johnstones citaat is verkeerd. Hij koppelt twee ideeën aan elkaar die in het origineel door een hele paragraaf worden gescheiden, die als volgt loopt:
“Wanneer we dit feit vergeten waren, dan zouden we geleken hebben op die ‘oude bolsjewieken’ die meer dan eens zo'n armzalige rol gespeeld hebben in de geschiedenis van onze partij door een formule die ze zinloos uit het hoofd geleerd hadden te herhalen in plaats van de specifieke formulering en de nieuwe trekken van de echte werkelijkheid te bestuderen.”
Selected Works, deel 6, p. 33.
Deze kleine paragraaf die Johnstone ‘per ongeluk’ uit het midden van zijn citaat heeft weggelaten, vat de hele kwestie samen. Lenin probeerde de ‘oude bolsjewieken’ uit te leggen dat de leuze van de ‘democratische dictatuur’ niet een of andere ‘bovenhistorische formule’ was die bij elke fase herhaald moet worden, los van de werkelijke ontwikkeling van de klassenstrijd. Lenin legde er keer op keer de nadruk op dat abstracte waarheid niet bestaat, maar alleen concrete waarheid. Redding zoeken in de herhaling van een leuze die niet langer nuttig is, was breken met de methode van het marxisme en teruggaan van de alles overheersende taken van de revolutie naar vruchteloze schoolmeesterwijsheid. De concrete realisering van de ‘democratische dictatuur’ die de geschiedenis in de werkelijkheid had voortgebracht, was een kapitalistische regering, die een imperialistische veroveringsoorlog voerde en niet in staat was om ook maar één van de fundamentele taken van de burgerlijke revolutie te vervullen of ook maar serieus aan de orde te stellen. De algebraïsche formulering van de ‘democratische dictatuur’ was door de geschiedenis met een negatieve inhoud gevuld.
Door een serie van kronkelingen probeert Monty Johnstone uit te leggen dat de Kerenski-regering een realisatie betekende van de ‘democratische dictatuur’ zoals Lenin die in 1905 had voorzien. Wacht eens, kameraad Johnstone. Wat waren de taken van de democratische dictatuur die door Lenin in Tweeërlei tactieken werden geschetst? In de eerste en belangrijkste plaats een radicale oplossing van de agrarische problemen, gebaseerd op de nationalisatie van de grond; ten tweede een democratische republiek gebaseerd op algemeen kiesrecht en een grondwetgevende vergadering; vervanging van het staand leger door het gewapende volk. Hieraan moest in de in 1917 heersende omstandigheden worden toegevoegd, het onmiddellijke sluiten van een democratische vrede. Nietwaar, kameraad Johnstone?
Maar als de Kerenski-regering de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ was (d.w.z. de regering van de burgerlijk-democratische regering), hoe kan het dan dat geen van deze fundamentele taken van de burgerlijk-democratische revolutie erdoor werd uitgevoerd of er door kon worden uitgevoerd?
Monty Johnstone, die zichzelf en zijn lezers hopeloos in de knoop werkt, beargumenteert dat de Februarirevolutie de burgerlijk-democratische revolutie was (en dat ‘Trotski dit niet probeert te ontkennen’) maar dat deze tegelijkertijd geen van de taken van de burgerlijk-democratische revolutie kon doorvoeren. Inderdaad, kameraad Johnstone, Trotski zou dit niet willen ontkennen. Zowel Lenin als Trotski begrepen dat de Kerenski-regering deze problemen niet serieus kon aanpakken, omdat het een regering van de burgerij was, niet een arbeiders- en boerenregering. Alleen de dictatuur van de arbeidersklasse, in een bondgenootschap met de arme boeren, kon beginnen met het uitvoeren van de taken van de burgerlijk-democratische revolutie in Rusland.
Met een bijzonder vreemde manier van redeneren (om het beleefd te zeggen) argumenteert Monty Johnstone:
“De Februarirevolutie van 1917 was niet de arbeidersklasse die de kapitalistische natie bestreed, zoals voorzien door Trotski, maar de omverwerping van het tsarisme door een burgerlijke revolutie die doorgevoerd werd door de arbeiders en boeren, die Lenin had voorzien. De macht ging niet over in de handen van een arbeidersregering. Deze werd gedeeld door de sovjets (raden) van afgevaardigden van arbeiders en soldaten, die de democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand [!] vertegenwoordigden (de meerderheid van de soldaten waren boeren) en de kapitalistische Voorlopige Regering aan wie zij vrijwillig [!!] hun suprematie overdroegen.”
Cogito, p. 11
Dat is een hele goeie! De Februarirevolutie was een burgerlijke revolutie die werd doorgevoerd door de arbeiders en de boeren, die toen verder gingen door ‘vrijwillig’ hun suprematie te overhandigen aan de kapitalisten. Maar de vraag is: hoe kwam het dat de arbeiders en boeren ‘vrijwillig’ de macht overhandigden aan de kapitalistische klasse, die ‘zoals voorzien door Lenin’ een contrarevolutionaire rol moest spelen en ook zou spelen? Lenin geeft zelf het antwoord. Als reactie op diegenen die stelden dat de arbeidersklasse de ‘ijzeren wet van de historische fasen’ moest gehoorzamen, “februari niet over kon slaan”, “de fase van de burgerlijke revolutie moest doormaken” en die daarmee hun eigen lafheid, verwarring en impotentie probeerden te verbergen door een beroep te doen op ‘objectieve factoren’, zei Lenin minachtend:
“Waarom nemen ze de macht niet? Steklov [40] zegt: daarom en daarom. Dat is onzin. Het feit is dat de arbeidersklasse niet voldoende georganiseerd en klassenbewust is. Dit moet worden toegegeven: de materiële kracht is in handen van de arbeidersklasse maar de kapitalistische klasse bleek voorbereid en klassenbewust te zijn. Dit is een monsterachtig feit dat openhartig moet worden toegegeven, en de mensen moet worden verteld dat ze de macht niet namen omdat ze ongeorganiseerd en niet bewust genoeg waren.”
Lenin, Works, deel 36, p. 437
Er was geen objectieve reden waarom de arbeiders — die de macht in handen hielden — de burgerij in februari niet aan de kant gezet kon hebben, geen andere reden dan onvoorbereidheid, gebrek aan organisatie, gebrek aan bewustzijn. Maar dat was, zoals Lenin uitlegde, slechts de schaduwzijde van het kolossale verraad aan de revolutie door alle zogenaamde arbeiders- en boerenpartijen. Zonder de medeplichtigheid van de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen in de sovjets had de Voorlopige Regering geen uur kunnen bestaan. Daarom richtte Lenin zijn meest stekelige opmerkingen tot die elementen onder de bolsjewistische leiding die de Bolsjewistische Partij zelf op sleeptouw hadden laten nemen door de mensjewistisch-sociaalrevolutionaire praalwagen die de massa in verwarring had gebracht en gedesoriënteerd en hen weggelokt had van de weg naar de macht.
In een poging Trotski in diskrediet te brengen, herhaalt Monty Johnstone de oude onzin die Kamenev en Co. tegen Lenin gebruikten in 1917. Zijn poging de leuze van de ‘democratische dictatuur’ overeind te houden tegenover de permanente revolutie is zo doorzichtig onoprecht, dat het aan het komische grenst. Het werk waaruit hij ter verdediging van zijn leuzen citaten bijeen probeert te schrapen — Brieven over tactiek — is precies het werk waarin Lenin deze leuze voor eens en voor altijd begraaft:
“Wie nu praat over een ‘revolutionair-democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ loopt achter en is daarom overgegaan naar de kant van de kleinburgerij en staat tegenover de proletarische klassenstrijd. Hij verdient verwezen te worden naar het archief van ‘bolsjewistische’ prerevolutionaire antiquiteiten’ (dat het archief van de ‘oude bolsjewieken’ genoemd mag worden).
Brieven over tactiek, Selected Works, deel 6, p. 34
Lenin verwees naar de macht van de arbeidersklasse en de impotentie van de Voorlopige Regering:
“Dit feit past niet in het oude schema. Je moet weten hoe schema’s aan feiten aan te passen in plaats van woorden over een ‘dictatuur van de arbeidersklasse en de boeren’ te herhalen (...) in het algemeen hebben die woorden hun betekenis verloren.”
Ibid., p. 35
Opnieuw:
“Wordt deze werkelijkheid gedekt door de oud-bolsjewistische formulering van kameraad Kamenev, die verklaart dat de ‘burgerlijk-democratische revolutie niet voltooid is? Neen, die formule is verouderd. Ze is waardeloos. Ze is dood. En alle pogingen haar nieuw leven in te blazen, zullen tevergeefs zijn.”
Ibid., p. 40
Monty Johnstones pogingen zijn vergeefs. Lenin zelf dankte in april 1917 de leuze van de ‘democratische dictatuur’ af. Degenen die eraan vasthielden, deden dat niet met de bedoeling het ‘leninisme’ tegen het ‘trotskisme’ te verdedigen, maar om hun eigen, weinig glorieuze capitulatie voor het mensjewistische reformisme te verbergen. En als Lenin in 1917 zoveel minachting kon uitstorten over degenen die probeerden nieuw leven te blazen in de ‘dode’, ‘betekenisloze’, ‘verouderde’ formule van de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’, wat moeten we dan zeggen van Monty Johnstone en de leiders van de zogenaamde communistische partijen, die vijftig jaar later doorgaan met het gebruik en het misbruik van deze leuze voor hun eigen cynische en contrarevolutionaire doeleinden?
De permanente revolutie in de praktijk (2)
Als er in Lenins werken voor 1917 al weinig verwijzingen naar de theorie van de permanente revolutie zijn, zijn er na 1917 geen meer. Trotski’s boek over de permanente revolutie werd in Rusland gepubliceerd en door de Communistische Internationale tijdens Lenins leven in vele talen vertaald, zonder een woord van protest of van kritiek van Lenin of van de legendarische ‘meerderheid van het Centraal Comité’. In de Verzamelde werken van Lenin, die door de Sovjetregering na de revolutie werden gepubliceerd, staat echter een noot over Trotski die de volgende passage bevat:
“Voor de revolutie van 1905 bracht hij zijn eigen unieke en nu gehuldigde theorie van de permanente revolutie, die stelde dat de burgerlijke revolutie van 1905 direct zou overgaan in een socialistische revolutie, die de eerste zou blijken te zijn van een reeks van nationale revoluties.”
Hier wordt de theorie van de permanente revolutie heel accuraat beschreven zonder de kronkelingen van Johnstone. Deze was ‘vooral gehuldigd’ na de Oktoberrevolutie, omdat de werkelijke gebeurtenissen van 1917 er correct werden in voorzien.
Op pagina 14 en 15 van zijn artikel probeert Monty Johnstone de theorie van de permanente revolutie in diskrediet te brengen met zijn gebruikelijke methode van ‘uitgelezen’ brokstukken van citaten:
“Nergens in Lenins geschriften en toespraken in de periode van april 1917 tot aan zijn dood (ze beslaan 23 van de 55 delen van de nieuwe Russische editie) is het mogelijk ook maar zoiets als een aanwijzing te vinden dat Lenin zich bewust was van zijn ‘bekering’ tot Trotski’s kijk op de ‘permanente revolutie’ — en Lenin was nooit bang om gemaakte fouten te erkennen. Aan de andere kant vinden we Trotski meer dan eens het tegenovergestelde toegeven. Zo herhaalt het Platform van de Linkse Oppositie van 1927 (...) de verklaring van Trotski en zijn medestanders tegenover de Communistische Internationale op 15 december 1926:
“’Trotski heeft tegenover de Internationale verklaard dat in die principiële kwesties waarover hij met Lenin streed, Lenin gelijk had — en met name in de kwestie van de permanente revolutie en de boerenstand.'”
“In een brief aan de vroegere ‘Linkse Oppositionist’ Preobrazhenski, die deze theorie niet aanvaarde, gaf Trotski toe:
“’tot februari 1917 was de leuze van de democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand historisch progressief.’ En zelfs in zijn Lessen van Oktober schreef hij dat Lenin met zijn formule van de democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand de kwestie van een stap naar de socialistische dictatuur van de arbeidersklasse, gesteund door de boeren, op een ‘krachtige en door en door revolutionaire manier’ had aangevat — in volledige tegenstelling tot zijn uitspraak in 1909 dat ‘de antirevolutionaire trekken van het bolsjewisme een enorm gevaarte dreigen zijn (...) in het geval van een revolutionaire overwinning’.”
Cogito, p. 14 en 15
Johnstones argument over de afwezigheid van commentaar in Lenins werken na 1917 over de kwestie van de permanente revolutie weerlegt zichzelf. Lenin was in kwesties van theorie altijd nauwgezet. Hij zou nooit toestaan dat een belangrijke theoretische kwestie onopgelost bleef. Als hij na 1917 geen polemieken schreef tegen de theorie van de permanente revolutie, als hij de publicaties van Trotski’s werken over deze kwestie toestond zonder commentaar en akkoord ging met een noot in de officiële uitgave van zijn eigen Verzamelde werken, waarin instemming met deze theorie wordt uitgedrukt, dan was dat omdat hij het in grote trekken met Trotski eens was nadat de zaak was beslist door de Oktoberrevolutie.
Het was geen kwestie van Lenins ‘bekering’ tot Trotski, zoals we al uitgelegd hebben. Na 1917 hadden vroegere verschillen tussen hen over de inschatting van de Russische revolutie (verschillen die in ieder geval van het tweede plan waren) niet meer dan een zuiver historische betekenis. Wat Trotski’s zogenaamde ‘fouten’ betreft, was hij altijd bereid niet alleen zijn fouten toe te geven, maar ook om ze uit te leggen (wat zeker niet gezegd kan worden van de leiders van de communistische partijen vandaag!). We hebben al getoond hoe Trotski zijn fout over de kwestie van de Bolsjewistische Partij uitlegde. Maar zover het de theorie van de permanente revolutie betreft, was Trotski’s enige ‘misdaad’ die de stalinisten hem nooit kunnen vergeven, dat zijn theorie op briljante wijze door de gebeurtenissen werd bevestigd. Wat Monty Johnstone en de andere ‘theoretici’ van de communistische partijen in werkelijkheid aanvallen, onder het mom van kritiek op de theorie van de permanente revolutie, is de revolutionaire essentie en de methode van het bolsjewisme zelf.
In 1924 werd het ‘trotskisme’ op cynische wijze uitgevonden door Kamenev, Zinoviev en Stalin om de belangen te dienen van de strijd van hun kliek tegen Trotski. Daarin kregen ze de machtige steun van de staats- en partijbureaucratie die hierin het einde zag van de woelingen van de revolutie en het begin van een vredige en ‘ordelijke’ periode waarin zij konden genieten van de privileges die ze achter de schermen verwierven. Kamenev en Zinoviev braken met Stalin op basis van diens flirt met de ‘theorie’ van het ‘socialisme in één land’, wat zij, die in de geest van Lenins internationalisme waren geschoold, niet konden verteren. De schade was echter al aangericht. De bureaucratie hing des te sterker de stalinistische fractie en het ‘socialisme in één land’ aan. Hun verontwaardigde en kwaadaardige aanvallen op het ‘trotskisme’ en de ‘permanente revolutie’ waren slechts de uitdrukking van hun ontkenning van de revolutionaire tradities van het bolsjewisme die in botsing kwamen met hun materiële belangen.
Wat het citaat uit het Platform van de Linkse Oppositie betreft, weet Johnstone dat dit document geen persoonlijke uitspraak van Trotski was, maar die van de gehele Linkse Oppositie, inclusief Kamenev en Zinoviev. Terwijl er overeenstemming was over de fundamentele kwesties in de strijd tegen het stalinisme — industrialisatie, collectivisering, arbeidersdemocratie, internationalisme enzovoort — namen Kamenev en Zinoviev nog steeds andere posities in. De passage over de permanente revolutie die door Johnstone wordt geciteerd, is een van de vele waartegen Trotski zich uitsprak, maar waarover hij binnen de oppositie door Kamenev en Zinoviev in een minderheid gesteld werd. Voor de zaak van de eenheid op het fundamentele platform tegen Stalin ging Trotski ermee akkoord. Zijn eigen geschriften leveren een consequente verdediging van de theorie die Kamenev en Zinoviev niet wilden aanvaarden, gedeeltelijk vanwege de rol die zij gespeeld hadden in de Oktoberrevolutie op de kwestie van de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’.
Wat betreft het citaat uit de brief aan Preobrazhenski [41], zal de lezer zien dat er helemaal geen tegenstelling is tussen de in deze brief naar voren gebrachte positie en de theorie van de permanente revolutie. Trotski vond Lenins positie altijd al progressief en dicht bij de zijne, tegenover die van de mensjewieken. Dit wordt heel duidelijk uitgesproken in de Lessen van Oktober. Monty Johnstone citeert (met zijn gewoonlijke ‘preciesheid’) uit deze brochure, maar legt niet uit waarom deze werd geschreven, of wanneer, of wat erin staat. Het werk werd geschreven in 1923, na de nederlaag van de revolutionaire beweging in Duitsland, grotendeels als gevolg van het geknoei van Stalin en Zinoviev. Trotski legt in deze brochure de onvermijdelijkheid uit van een crisis in de leiding in een revolutionaire situatie vanwege de enorme druk van de burgerlijke ‘publieke opinie’, zelfs op de meest geharde revolutionaire leiding. Engels had uitgelegd dat soms tientallen jaren nodig zijn voor het ontstaan van een revolutionaire situatie en dat twintig of dertig jaar dan kunnen worden samengeperst in enkele dagen. Wanneer de revolutionaire leiding er niet in slaagt gebruik te maken van de situatie, dan kan het gebeuren dat ze tien of twintig jaar moet wachten vooraleer een dergelijke situatie zich opnieuw voordoet. De recente geschiedenis staat bol van dat soort voorbeelden, hoewel je dat niet zou denken bij het lezen van de werken van Johnstone of de leer van de communistische partijen die zelf de ‘mensjewistische weg naar het socialisme’ ontdekten en ermee flirtten.
Trotski verklaart het gedrag van de leiding van de Duitse KP en de Stalin-Zinoviev-leiding als een vervanging van het bolsjewisme door het mensjewisme op de manier van februari 1917. En net als in 1917 rechtvaardigden de opportunisten hun positie door lippendienst te bewijzen aan verouderde theorieën — waaronder de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’. Het ontbreekt de opportunisten nooit aan een of andere geschikte ‘theorie’ om hun lafheid te rechtvaardigen. Zo grepen de ‘theoretici’ van de PC terug op de vervalsing van de Inleiding tot de klassenstrijd in Frankrijk van F. Engels om hun uitverkoop in mei 1968 in Frankrijk goed te praten. Gedurende tachtig jaar werd die vervalsing gebruikt door de sociaal-democratische revisionisten om het revolutionaire streven in diskrediet te brengen!
Laten we om een scherper licht te werpen op de bedrieglijke kanten van de onbevangen ‘objectiviteit’ van kameraad Johnstone, volledig citeren wat Trotski in De lessen van Oktober zegt over de ‘de democratische dictatuur’ van de arbeidersklasse en de boerenstand:
“Zelfs voor 1905 drukte Lenin het specifieke karakter van de Russische revolutie uit in de formule ‘de democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’. Deze formule kon op zichzelf, zoals de volgende ontwikkelingen toonden, alleen betekenis krijgen als een fase naar de socialistische dictatuur van de arbeidersklasse gesteund door de boerenstand. Lenins formulering van het probleem, door en door revolutionair en dynamisch, was volkomen en onverzoenlijk tegengesteld aan het mensjewistische patroon, volgens hetwelk Rusland slechts aanspraak kon maken op een herhaling van de geschiedenis van de ontwikkelde naties, met de kapitalistische klasse aan de macht en de sociaal-democraten in oppositie. Maar sommige kringen in onze partij legden de nadruk niet op de dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand in Lenins formule, maar op het democratische karakter ervan in contrast met het socialistische karakter. En opnieuw kon dit in Rusland, een onderontwikkeld land, alleen betekenen dat slechts een democratische revolutie denkbaar was. De socialistische revolutie moest beginnen in het Westen, en we konden de weg naar het socialisme alleen inslaan in het voetspoor van Engeland, Frankrijk en Duitsland. Maar zo'n formulering van de zaak gleed onvermijdelijk af naar mensjewisme, en dat werd volledig duidelijk in 1917, toen de taken van de revolutie voor ons werden gesteld, niet voor een prognose maar voor beslissende actie.”
“Het innemen van een standpunt van steun aan de democratie onder de echte omstandigheden van een revolutie betekende (tot zijn logische conclusie van oppositie tegen het socialisme als ‘voortijdig’ uitgewerkt) in de politiek een overgang van het standpunt van de arbeidersklasse naar dat van de kleinburgerij’. Het betekende de overgang naar de positie van de linkervleugel van de nationale revolutie”
The Essential Trotski, p. 122
Wat gebeurde in Rusland in 1917? Volgens Monty Johnstone betekende de Februarirevolutie het compleet worden van de burgerlijk-democratische revolutie. De Oktoberrevolutie markeerde het socialistische stadium. Maar enerzijds loste de Februarirevolutie geen van de taken van de burgerlijk-democratische fase op. Anderzijds begon de socialistische revolutie met de burgerlijk-democratische maatregelen, met name de agrarische revolutie. Johnstone verbergt zijn eigen verwarring (en vergroot die van zijn lezers!) door wanhopig geïsoleerde citaten van Lenin te nemen, en plaatst daarbij willekeurig en geheel onterecht brokstukken van Lenins geschriften van 1905 naast de polemieken tegen de ‘oude bolsjewieken’ in 1917! We zouden kameraad Johnstone willen vragen: hoe kan een burgerlijk-democratische revolutie worden voltooid wanneer die niet heeft afgerekend met de meest fundamentele problemen waarmee ze wordt geconfronteerd? Hoe konden de bolsjewieken steun mobiliseren voor de socialistische revolutie op de basis van burgerlijk-democratische leuzen (‘Vrede, brood, land’)?
In een uitbarsting van ergernis gooit Monty Johnstone eruit:
“De Oktoberrevolutie, die de dictatuur van de arbeidersklasse vestigde, was nodig om die burgerlijk-democratische taken uit te voeren die tussen februari en oktober nog niet aangepakt of voltooid waren.”
Cogito, p. 12
Dat was inderdaad zo, kameraad Johnstone. Maar dat is ook precies de goddeloze theorie van de permanente revolutie. In de Oktoberrevolutie loste de arbeidersklasse, in bondgenootschap met de arme boeren, eerst de fundamentele problemen van de burgerlijk-democratische revolutie op en ging toen, ononderbroken, door met het uitvoeren van socialistische maatregelen. Daarin ligt de ‘permanente’, ononderbroken aard van de Russische revolutie.
We kunnen Monty Johnstone ook vragen welke taken wel waren ‘aangepakt of voltooid’ tussen februari en oktober. Niet de verdeling van de grond onder de boeren. Niet het tot stand komen van een democratische vrede. Zelfs niet het opzetten van een echt democratisch regeringsstelsel! De afschaffing van de monarchie? Maar zelfs dat was niet zeker: de oorspronkelijke bedoeling van de helden van de Russische ‘democratie’ was het scheppen van een constitutionele monarchie.
De burgerlijk-democratische ‘bondgenoten’ van de arbeidersklasse, voor wier ‘verworvenheden’ Johnstone een godsdienstig ontzag heeft, werden herhaaldelijk gehekeld door Lenin, die openlijk spotte met hun impotentie:
“Die lafaards, windbuilen, opgeblazen Narcissussen en armtierige Hamlets zwaaiden met hun houten zwaarden — maar vernietigden zelfs de monarchie niet! We verwijderden al die monarchistische drek zoals niemand ooit tevoren heeft gedaan. We hebben geen steen van dat antieke gebouw op een andere laten staan (zelfs de meest ontwikkelde landen zoals Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland hebben tot op vandaag de overblijfselen van dat systeem niet volledig verwijderd!). We rukten de diepliggende wortels van het standenstelsel uit, namelijk de overblijfselen van het feodalisme en de horigheid in het stelsel van het grondbezit. ‘Men kan argumenteren’ (er zijn genoeg pennenlikkers, Kadetten, mensjewieken en sociaal-revolutionairen in het buitenland die zich aan dat soort discussies kunnen overgeven) over wat ‘op de lange duur’ de uitkomst zal zijn van de agrarische hervorming die geschapen is door de grote Oktoberrevolutie. Op dit moment wensen we geen tijd te verspillen aan dat soort controversen, want we beslissen dit, net als de vele andere begeleidende controverses, door strijd. Maar het feit kan niet worden ontkend dat de kleinburgerlijke democraten ‘compromissen sloten’ met de grondbezitters, de bewakers van de tradities van horigheid, gedurende acht maanden, terwijl wij de grondbezitters en al hun tradities in een paar weken volledig van de Russische bodem wegvaagden.”
Lenin, Collected Works, deel 33, p. 52-53
De democratische rechten die de arbeiders wonnen in 1917 waren het resultaat van hun strijd, niet de ‘geschenken’ van de ‘armtierige Hamlets’ van het burgerlijk parlementarisme! In werkelijkheid bereidde de reactie een bloedige terugslag voor tegen de beweging van de massa, die ‘te ver’ was gegaan, en dit onder de dekmantel van de ‘democratie’ van de Voorlopige Regering (precies zoals de latere Volksfrontregeringen in Frankrijk en Spanje). De poging tot een contrarevolutionaire staatsgreep van Kornilov in augustus/september 1917, met de steun en aanmoediging van de burgerij, gaf het bankroet aan van het hele verrotte stelsel van de burgerlijke democratie in Rusland. Om de krachten van de reactie beslissend te verslaan en de taken van de burgerlijk-democratische revolutie uit te voeren, was het nodig dat de arbeiders en boeren de teugels van de macht wegnamen uit de bevende handen van de verraderlijke en aarzelende ‘democraten’.
Dat is een les die de ‘communistische’ leiders van vandaag nog steeds koppig weigeren te leren. Hun strategie van het ‘Volksfront’ in Griekenland, Spanje, Frankrijk en elders zal de weg effenen voor nieuwe en bloedige nederlagen van de arbeidersklasse, tenzij een beslissende breuk gemaakt wordt met het verrotte beleid van mensjewistische klassencollaboratie. [42]
In de Februarirevolutie was het tsarisme omvergeworpen door de beweging van de arbeiders in de steden, die toen gezelschap kregen van boeren in uniform. Wat de burgerij en haar partijen van de ‘liberale democratie’ betreft — die speelden geen enkele rol. De werkelijke macht lag in de handen van de arbeiders- en soldatenraden. De Voorlopige Regering zweefde in de lucht, ontdaan van enige vaste steun, anders dan die de laffe leiding van de mensjewieken en sociaal-revolutionairen bereid waren ‘vrijwillig over te geven'! Het was nodig dat de arbeiders en boeren zich organiseerden om deze ‘dubbele macht’ (een miskraam dat resulteerde uit het verraad van de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen) in echte arbeidersmacht te veranderen, zoals Lenin en Trotski duidelijk begrepen.
Marx en Engels hadden de laffe, contrarevolutionaire rol van de Duitse burgerij in 1848 verklaard als haar vrees voor de beweging van de arbeidersklasse, die dreigend achter haar strijd tegen het feodalisme en het absolutisme stond. De Russische burgerij was zestig jaar later zelfs nog minder in staat de heldenmoed van haar broeders van 1789 te imiteren.
In zijn Geschiedenis van de Russische revolutie legt Trotski uit dat de late kapitalistische ontwikkeling in Rusland de mogelijkheid uitsloot dat de Russische burgerij een revolutionaire rol zou spelen. Anderzijds had de Russische industrie, die zijn voordeel deed met de technieken die het van het westerse kapitalisme had geleerd, een sterk geconcentreerd karakter, met grote aantallen arbeiders samengeperst onder slechte omstandigheden in een paar steden, wat de burgerij aanjaagde met het spookbeeld van een nieuwe Commune van Parijs in geval van een massale revolutionaire ontwikkeling. Anderzijds was de Russische burgerij voor investeringen en krediet sterk afhankelijk van het internationale kapitaal:
“De ontstaansvoorwaarden van de Russische industrie en haar structuur bepaalden het sociale karakter van de Russische industriële burgerij en haar politieke uiterlijk. De buitengewone concentratie van de industrie betekende op zich al dat er tussen de kapitalistische top en de volksmassa geen hiërarchie van overgangsklassen bestond. Daarbij komt nog dat de bezitters van de belangrijkste industrie-, bank- en transportondernemingen buitenlands waren, die niet alleen de uit Rusland gevloeide winsten, maar ook hun politieke invloed in de buitenlandse parlementen gebruikten en de strijd om het Russische parlementarisme niet alleen niet begunstigden, maar deze zelfs herhaaldelijk tegenwerkten; men denke slechts aan de schandelijke rol van het officiële Frankrijk. Dit waren de elementaire en onvermijdelijke oorzaken van het politieke isolement en het volksvijandige karakter van de Russische kapitalisten. Terwijl deze bij de dageraad van haar geschiedenis nog niet rijp genoeg was om de Reformatie door te zetten, betoonde zij zich overrijp, toen de tijd voor de leiding van de revolutie gekomen was.”
Geschiedenis van de Russische revolutie, deel 1, p. 30
En deze trekken zijn niet iets bijzonder voor de Russische burgerij; met kleine verschillen zijn ze een accurate beschrijving van de ‘nationale’ burgerij van elk onderontwikkeld, halfkoloniaal land. Lenin hoonde de mensjewieken voor hun klassensamenwerking — hun ‘Volksfront’ (want dat was het, hoewel de mensjewieken dat woord niet gebruikten); hun pogingen in het gevlei te komen bij de partijen van de zogenaamde ‘liberale burgerlijke democratie’, onder het voorwendsel dat de burgerij een ‘progressieve’ kracht was in de strijd tegen het absolutisme.
En wat zou hij zeggen als hij getuige kon zijn van de nog meer in het oog springende klassencollaboratie van de communistische partijen vandaag in Griekenland, Spanje, Indonesië, India? [43]
Nergens heeft de ‘democratische’ burgerij iets anders gespeeld dan de meest corrupte contrarevolutionaire rol. Maar nergens voert de leiding van de communistische partijen een onafhankelijke, leninistische klassenpolitiek tegenover de politici van kapitalistische democratie.
De stalinistische ‘stadiatheorie’ [44], die monotoon wordt herhaald door de ‘theoretici’ van de KP, inclusief Monty Johnstone, is een grove en mechanische karikatuur van de ideeën van Lenin. Wat heeft Johnstone te zeggen over de Duitse revolutie van 1918 of de Italiaanse stakingen van 1920? In het eerste geval grepen de Duitse arbeiders de macht in een revolutie zonder bloedvergieten, enkel om door hun sociaal-democratische leiders verraden te worden. Die verscholen zich achter de ‘burgerlijk-democratische’ aard van de revolutie en droegen ‘vrijwillig’ de macht over aan de burgerij! Was dat, zoals de sociaal-democratische leiders beweerden, de ‘democratische fase’ van de Duitse revolutie, kameraad Johnstone? Als dat zo was, waarom klaagde Lenin dan de sociaal-democratische leiders aan voor het verraden van de socialistische revolutie?
Eenzelfde proces vond in 1920 in Italië plaats toen een massale golf van sit-in stakingen een revolutionaire situatie schiep: het falen van de socialistische leiders om duidelijk de revolutionaire weg voorwaarts aan te geven, leidde tot de nederlaag van de Italiaanse arbeiders en tot de opkomst van Mussolini. Net als de Duitse sociaal-democratische leiders rechtvaardigden ze de nederlaag op grond dat de massa’s ‘niet klaar’ waren voor de socialistische revolutie. Maar als Lenin de Italiaanse socialistische leiders bitter kon aanvallen voor hun falen in het naar voren brengen van het revolutionaire programma, wat zou hij dan te zeggen hebben over de Franse PC-leiding in de algemene staking van mei 1968 [45], die oneindig veel dieper en breder was dan de beweging in 1920 in Italië?
Opportunisten van alle slag hebben de verantwoordelijkheid voor nederlagen altijd op de schouders van de massa’s gelegd, die naar hun zeggen ‘niet klaar’ waren voor het socialisme. Maar de geschiedenis van de afgelopen vijftig jaar toont keer op keer de bereidheid van de arbeidersklasse om te strijden en heldhaftige zelfopofferingen te doen voor de socialistische transformatie. “Waarom moet je altijd de schuld aan de leiders geven?” vragen de ‘theoretici’ van de PC van 1968 en echoën de verontwaardigde woorden van de Kautsky’s, Scheidemanns en Serrati’s [46] uit 1918-1920. Omdat hij alle vertrouwen verloren heeft in het vermogen van de werkende mensen om de samenleving te veranderen is de hooghartige bureaucraat niet in staat zich enig verband in te denken tussen de verafgoding van het parlement en het falen van de massa’s zonder bewuste revolutionaire leiding om hun beweging tot een zegevierend einde te brengen.
Welke lessen hebben de communistische partijleiders getrokken uit dit alles? Monty Johnstone gebruikt citaten uit sommige polemieken van Lenin. Maar hij kiest geen citaten uit Lenins talloze polemieken tegen de mensjewieken, die probeerden de Russische arbeidersklasse te binden aan de ‘progressieve’, ‘liberale’ burgerij. Waarom citeert hij niet Lenins ontelbare aanvallen op klassencollaboratie, zijn nadruk op de revolutionaire arbeiders en boeren als de enige klassen die in staat zijn de democratische revolutie door te voeren? Blijkbaar ziet Monty Johnstone in alle geschriften van Lenin enkel een lange aanklacht tegen de ketterij van de permanente revolutie. Hij ziet niets dat relevant is voor de bolle mensjewistsiche politiek van Stalin in 1925-'27. Hij ziet geen verband met de Cubaanse KP, die steun gaf aan dictator Batista als een ‘progressieve anti-Amerikaanse kracht in de dertiger jaren en door welke Castro werd afgedaan als een ‘kleinburgerlijke avonturier’ [47]; met de Iraakse KP die Kassim als de grote bevrijder verwelkomde, tot hij hen begon neer te schieten en tot onderduiken dwong! [48] De Sovjet-‘kameraden’ voeren een beleid van ‘goede buren’ tegenover de ‘progressieve’ Sjah van Perzië, wat niets minder inhoudt dan het overhandigen van politieke vluchtelingen aan het vuurpeloton [49]. De Indonesische kameraden, met hun ‘leninistisch’ beleid van een verbond van ‘arbeiders, boeren, intelligentsia, nationale kapitalistenklasse, progressieve aristocraten en alle vaderlandse elementen’ gingen op hun knieën voor de ‘progressieve’ dictator Soekarno, met als gevolg dat een half miljoen communisten zonder verzet werden vermoord. [50] China en Rusland wedijverden met elkaar bij het prijzen van de ‘dappere anti-imperialistische strijder’ Ayub Khan, tot hij werd omvergeworpen door de Pakistaanse arbeiders en boeren. [51] Dat zijn slechts een paar voorbeelden van de ‘leninistische’ oriëntatie van de ‘communistische’ partijleidingen vandaag. Onder het mom van trouw aan de leuze van de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’, volgen ze overal een beleid van klassencollaboratie, die precies is wat Trotski het noemde: een ‘kwaadaardige karikatuur van het mensjewisme’
Veel kameraden in de KP en de YCL zullen verward zijn door Johnstones hersengymnastiek over de permanente revolutie. We hopen dat hier een paar punten zijn opgehelderd. De theorie van de permanente revolutie is niet de ingewikkelde, dorre theoretische kwestie die Johnstone ervan wil maken, maar een die de hele ervaring van de revolutionaire beweging in Rusland en van de Oktoberrevolutie samenvat. Zonder een duidelijk begrip van deze kwesties kan een marxist zich niet oriënteren in de huidige wereldsituatie. De tragedies van Indonesië zullen worden herhaald. Het is aan alle serieuze socialisten om de lessen van deze grote gebeurtenissen te bestuderen, om zich theoretisch voor te bereiden op de toekomstige rol die ze moeten spelen, in Groot-Brittannië en internationaal.
Voetnoten
[38] Parvus (Aleksander Lazdrevitsj Helphand, 1869-1924): Russisch-joodse socialist, leidde samen met Trotski de eerste Petersburgse sovjet in 1905 en wordt soms als een belangrijkste ‘leermeester’ beschouwd. Hij werd later een mensjewiek en sociaal-patriot.
[39] De ‘Aprilstellingen’ werden door Lenin op 4 april voorgelegd aan de partijconferentie van de bolsjewieken, de dag na zijn aankomst in Rusland. Samengevat hielden ze in:
1. geen voortzetting van de oorlog en geen steun aan de voorlopige regering (dit ging in tegen wat Stalin en Kamenev in de Pravda hadden geschreven).
2. de revolutie moet van haar eerste fase (de macht ging in februari 1917 over naar de burgerij) overgaan naar het tweede stadium dat de macht moet leggen in de handen van het proletariaat en de armste lagen van de boeren (dit was de zgn. ‘ononderbroken revolutie’, wat neerkwam op een bevestiging van Trotski’s perspectief van de ‘permanente revolutie’, dat hij al vijftien jaar eerder had geformuleerd en waar Lenin dus nu aansluiting bij vond).
3. de sovjet van arbeidersafgevaardigden is de enige mogelijke vorm van revolutionaire regering, naar een parlementaire republiek terugkeren zou een zware stap achteruit zijn.
4. afschaffing van politie, leger en bureaucratie; de salarissen van alle ambtenaren en functionarissen mogen niet hoger zijn dan het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider (volgens een officieel rapport van de plancommissie van het jaar 1935, uitgebracht door Koebitsjev, lid van het politburo, zag de ongelijkheid van de lonen onder Stalin er als volgt uit: vrouwen 70 à 90 roebel; handarbeiders 100 à 120; ingenieurs 400 à 800; ambtenaren 5.000 à 10.000. Een topambtenaar verdiende dus 143 keer meer dan een arbeidster en kreeg daarnaast dan nog een heleboel extra materiële voordelen. Dergelijke verschillen waren zelfs in de meeste kapitalistische landen ondenkbaar! ‘Communisme’ onder Stalin? Lenin wist wel waarom deze maatregel zo belangrijk was).
5. Nationalisatie van alle grond in het land en oprichting van aparte sovjets van arme boeren.
6. Nationalisatie en samensmelting van alle Russische banken onder controle van de sovjet.
7. Het socialisme kan niet onmiddellijk ‘ingevoerd’ worden, maar de maatschappelijke productie en de verdeling van de producten moet onder controle van de sovjets worden gebracht.
Op 8 april verwierp het Peterburgse bolsjewistische comité Lenins stellingen met dertien tegen twee stemmen, wat aantoont op welke posities de ‘oude bolsjewieken’ — en onder hen Stalin — op dat moment stonden: klassencollaboratie met de burgerij terwijl de macht in feite al in handen was van arbeiders en boeren. Op 17 mei kwam Trotski uit Canada en sloot zich onmiddellijk volmondig aan bij Lenins stellingen, die in feite zijn perspectief van de permanente revolutie bevestigden.[40] Steklov, Yoeri Michailovitsj (1873-1914): eerst mensjewiek, daarna medewerker aan diverse sovjetkranten.
[41] Preobrazhenski, Yevgeni Alekseyevitsj (1886-1937): vooraanstaand bolsjewiek, lid van het CC, behoorde tot de Linkse Oppositie van Trotski.
[42] Een Volksfront is een front dat (i.t.t. een eenheidsfront) ook burgerlijke krachten bevat, bv. ‘linkse liberalen’ e.d. De stalinistische Komintern maakte, na haar politiek van de ‘derde periode’ (1929-34) waarin de sociaal-democratie (‘sociaal-fascisten’) als belangrijkste vijand van de arbeidersklasse werd beschouwd en men dus weigerde om er een front mee te vormen tegen de nazi’s, in 1935 een bocht van 180 graden door nu de politiek van volksfronten voor te staan, zoals in Frankrijk (o.l.v. de socialist Léon Blum, maar met inbegrip van de ‘radicale’ burgerij) en in Spanje (met de ‘democratische burgerij’). Tegen deze politiek van coalities met liberale kapitalisten (zoals de mensjewieken die ook gevoerd hadden), had Lenin zijn hele leven gestreden. Het vertegenwoordigde een nieuw stadium in de degeneratie van de Komintern en van de Sovjetunie. Stalin gebruikte deze Internationale enkel nog als pasmunt in zijn internationale politiek: ging men een militair verbond aan met Frankrijk (zoals in ‘35), dan onderwierp hij de Franse arbeiders aan de radicale burgerij. Wanneer hij nationalistisch China moest steunen tegen Japan, onderwierp hij het Chinese proletariaat aan de Kwomintang. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Komintern uiteindelijk opgedoekt op vraag van bondgenoten VS en Engeland, omdat die — terecht — voor een naoorlogse sociale revolutie vreesden. Deze hele politiek viel perfect te rechtvaardigen met de stupide theorie van ‘de ontwikkeling van het socialisme in één land’: de hele wereldrevolutionaire beweging werd opgedoekt ten gunste van de machtsbestendiging van de stalinistische bureauraten in de Sovjetunie.
[43] Griekenland, Indonesië en India: De communistische partijen steunden hier de ‘nationale anti-imperialistische burgerij’, waardoor ze er zich met handen en voeten aan vastbonden.
[44] De stalinistische ‘stadiatheorie’ is de mechanische en dogmatische visie die zij op de geschiedenis hebben. In plaats van het historisch materialisme (de marxistische methode om de geschiedenis te interpreteren) toe te passen, gebruiken ze enkel evolutionaire schema’s. Zo kan men van het feodalisme enkel overgaan naar het socialisme via het kapitalisme. In feodale en ‘semi-feodale’ landen steunden de communistische partijen ook de ‘nationale burgerij’ omdat zij diegenen waren die — volgens het schema — eerst het kapitalisme zouden invoeren. Dit alles gaat natuurlijk regelrecht in tegen de ervaring van Rusland in 1917 zelf.
[45] Frankrijk kende in 1968 een prerevolutionaire situatie: 10 miljoen arbeiders hielden hun bedrijven bezet, De Gaulle was het land uitgevlucht en de buitenlandse pers schreef dat het gedaan was met het kapitalisme in Frankrijk. Als belangrijke arbeiderspartij beschikte de KP over een enorme autoriteit bij de arbeiders. Maar ze wou en zou de macht niet grijpen. Dit was niet in het belang van de Kominform (de opvolger van de Komintern), die hier een verstoring in zag van het machtsevenwicht dat na de Tweede Wereldoorlog gevestigd was en pleitte voor stabiliteit en zelf geen belang had bij een genationaliseerde en geplande economie in Frankrijk omdat, gezien de ervaringen van het Franse proletariaat met persvrijheid en organisatie, het er onmogelijk zou geweest zijn om er een stalinistische dictatuur te vestigen. Een democratisch en socialistisch Frankrijk zou de arbeiders in het Oostblok dan natuurlijk wel aan het denken gezet hebben...
[46] Scheidemann, Philipp (1865-1939): Duitse sociaal-democraat, eerste kanselier van de na-oorlogse Weimar-republiek.
Serrati, Giacinto Menotti (1872-1926): leider van de Italiaanse socialistische partij. Hij woonde het tweede congres van de Komintern bij, waar hij zich hevig verzette tegen een onvoorwaardelijke breuk met de reformisten. Deze houding was één van de belangrijkste oorzaken van de verlamming van de Italiaanse revolutionairen gedurende de crisis in 1922.[47] Sergeant Batista werd vanaf 1933 de feitelijke dictator van Cuba, in ‘40 zelfs president, maar hij verloor de verkiezingen in ‘44. De KP steunde hem. In ‘52 greep hij opnieuw de macht. In ‘58 begon de opstand van de burgerlijke (!) revolutionair Fidel Castro die zich voornamelijk beriep op de liberale ideeën van Thomas Jefferson en de Amerikaanse revolutie van 1776. In 1959 overwon Castro en vestigde met Amerikaanse steun een gematigd centrum-links bewind. Pas wanneer de relaties met de VS verslechterden en hij Russische steun nodig had, werd hij plotseling een communist.
[48] Generaal Abd al-Karim al-Kassim bracht in 1958 de Iraakse monarchie ten val. In het begin werd hij door de lraakse KP gesteund, totdat ze twee jaar later een mislukte putsch pleegden en zwaar vervolgd werden.
[49] De KP van Iran steunde in 1953 de burgerlijke democraat Mossadeq, hoewel ze zelf over massale aanhang beschikte. De sjah van Perzië (die uiteindelijk in 1979 door Ayatollah Khomeini werd afgezet), kwam in 1953 opnieuw aan de macht door een coup met steun van de CIA.
[50] Soekarno: nationalistisch Indonesisch politicus, eerste president van Indonesië. Aanvankelijk balanceerde hij tussen de steun van de militairen, de nationale burgerij en de KP. Vanaf 1965 werden de communisten echter meedogenloos vervolgd, toen generaal Soeharto meer op de voorgrond trad.
[51] Ayub Khan: opperbevelhebber van het leger, werd in 1960 autoritair president van Pakistan (tot 1969), gesteund door de KP.