De rationalistische filosoof Baruch Spinoza werd in 1632 geboren in de Nederlandse Republiek en was een van de grote vaders van het Verlichtingsdenken. Zoals Hamid Alizadeh uitlegt, vormde Spinoza's filosofie - die een materialistische en atheïstische kern bevatte - een revolutionaire uitdaging voor het gezag van zowel kerk als staat.
Het tijdperk van de Verlichting, ook wel bekend als het tijdperk van de Rede, was een van de meest inspirerende periodes in de menselijke geschiedenis. Het bracht een groot aantal denkers voort die in hun strijd tegen onwetendheid, bijgeloof en religieuze dogma's een sleutelrol speelden in de strijd tegen het feodale systeem en de dictatuur van de kerk. De radicale filosofie van de Nederlandse filosoof Baruch Spinoza (1632-1677, voetnoot 1) speelde een cruciale rol in deze ontwikkeling.
De impact van zijn ideeën was zo groot, zoals Hegel uitlegde, dat:
"Spinoza [werd] gemaakt tot een testpunt in de moderne filosofie, zodat echt gezegd kan worden: Je bent of een spinozist of helemaal geen filosoof." (voetnoot 2)
Deze woorden van Hegel zijn een onmiskenbaar bewijs van de invloed van Spinoza's ideeën. Voor deze grote denker was filosofie echter geen tamme, speculatieve oefening. Het was direct verbonden met de taak om de natuur en de maatschappij te begrijpen, om ze te veranderen ten voordele van de mensheid.
Niet bespotten, niet betreuren, maar begrijpen
“[Ik heb mij er] ijverig op toegelegd de daden der mensen niet te bespotten, te beschreien [betreuren - red.], of te verfoeien, maar alleen ze te leren verstaan; zodat ik dan ook allerlei menselijke aandoeningen als daar zijn: liefde, haat, toorn, nijd, eerzucht, barmhartigheid en zoveel andere gemoedsbewegingen, niet als gebreken der menselijke natuur maar als eigenschappen daarvan heb beschouwd, die daartoe evenzo behoren als hitte, koude, onweer, donder en dergelijke tot de aard van de dampkring; dingen die, hoe onaangenaam ook, toch onvermijdelijk zijn en bepaalde oorzaken hebben door middel van welke wij hun aard trachten te verstaan, waarna hun ware beschouwing onze ziel alsdan niet minder verheugt dan de kennis van dingen welke onze zintuigen aangenaam aandoen.” (voetnoot 3)
Spinoza was een uitstekende vertegenwoordiger van zijn tijd. Samen met andere vroege verlichtingsdenkers zoals Francis Bacon (1561-1626), Thomas Hobbes (1588-1679) en René Descartes (1596-1650) was hij een van die reusachtige figuren uit de geschiedenis en een toonaangevend licht in een tijd waarin de mensheid zich een weg vocht uit het sombere moeras van de feodale samenleving.
In zijn beroemde Dictionnaire historique et critique uit 1697 moest zelfs de theoloog Pierre Bayle (1647-1706), die een uitgesproken tegenstander was van Spinoza's monisme (d.w.z. een filosofie die de wereld beschouwt als bestaande uit één substantie, bijv. materie of geest), toegeven dat "hij een man was die wars was van elke gewetensdwang en een grote vijand van misleiding. Dit is de reden waarom hij zijn twijfels en overtuigingen vrijelijk naar voren bracht." (voetnoot 4) Door dit te doen, zouden we kunnen toevoegen, kapselde hij de ware geest van zijn tijd in.
Overal in Europa kreeg Spinoza bekendheid vanwege zijn onbuigzame rationele methode en zijn afwijzing van elke toevlucht tot tradities, emoties en lege moraliteit bij zijn pogingen om de aard van onze wereld op het diepste niveau te begrijpen. Degenen die de natuur probeerden te verklaren door "de wil Gods", beschuldigde hij er vrijmoedig van dat ze "de toevlucht van de onwetendheid" zochten. (voetnoot 5) In deze zoektocht naar een rationele benadering en een verklaring van de natuur alleen op basis van de natuur, kwam hij onvermijdelijk in conflict met de heersende ideeën van zijn tijd.
Revolutie en contrarevolutie
De Verlichting bestrijkt een periode van intense culturele, wetenschappelijke en intellectuele beroering, die samenviel met de opkomst van het kapitalisme in Europa, en loopt van ruwweg het midden van de 17e eeuw tot de eerste decennia van de 19e eeuw. Dit was een periode van extreme turbulentie: van oorlogen, burgeroorlogen, revoluties en contrarevoluties. De interne tegenstellingen van de oude Europese regimes waren verscherpt door de opkomst van de bourgeoisie. De oude orde was gedestabiliseerd en in de 17e eeuw veranderden de grote Europese monarchieën in absolutistische regimes, waarbij alle macht geconcentreerd was in handen van de monarchale heerser, die balanceerde tussen de oude, vervallen aristocratie en de opkomende kapitalistische klasse.
Het absolutisme werd gesteund door de gevestigde kerk, katholiek of protestants, die een dictatuur handhaafde over alle aspecten van het persoonlijke leven, waaronder de gedachten van mensen. Frankrijk, Spanje en het Heilige Roomse Rijk waren in de greep van oorlogen en burgeroorlogen - uit naam van de godsdienst - die leidden tot de dood van miljoenen mensen. In het huidige Duitsland kostte de Dertigjarige Oorlog - formeel een oorlog tussen katholieken en lutheranen - tussen de 5 en 8 miljoen mensen het leven.
De macht van de kerk reikte tot diep in elk hoekje van de samenleving. Boeken waarvan men geloofde dat ze de religieuze dogma's tegenspraken of zelfs twijfel zaaiden over de autoriteit van de Schrift als de onbetwiste waarheid, of het monopolie van de geestelijkheid op de interpretatie van de Schrift, werden massaal gecensureerd, verboden of verbrand. Tussen 1560 en 1630 werden in heel Europa 80.000 mensen beschuldigd van hekserij, waarvan de helft werd geëxecuteerd. Wetenschappers zoals Galileo werden vervolgd door kerkelijke inquisiteurs. Sommigen, zoals Giordano Bruno, kwamen op de brandstapel omdat ze de officiële doctrines tegenspraken.
Spinoza's familie was ook slachtoffer van kerkelijke vervolging. Ze werden voor het eerst Spanje uitgezet in 1492 na de goedkeuring van het Alhambra-decreet, dat de uitzetting van praktiserende Joden voorschreef. Ze verhuisden eerst naar Portugal, waar ze gedwongen werden zich tot het katholicisme te bekeren en hun geloof bijna een eeuw lang in het geheim uit te oefenen. Later verhuisden ze naar Frankrijk, om zich uiteindelijk te vestigen in Nederland, op dat moment het land in Europa met de meest tolerante houding ten opzichte van hun religie.
Aan het begin van de 17e eeuw was Nederland in de greep van 's werelds eerste burgerlijke revolutie, die de vorm aannam van een nationale bevrijdingsoorlog tegen Spanje die duurde van 1566 tot 1609. De Verenigde Provinciën, zoals de jonge burgerlijke republiek werd genoemd, was een multicultureel handelscentrum en in die tijd de thuisbasis van de meest geavanceerde vormen van kapitalistische industrie en productie. Haar strijd tegen het katholicisme en het absolutisme werd een brandpunt voor radicale denkers en revolutionairen over het hele continent. Ze bood daarom een vruchtbare bodem voor de ontwikkeling van enkele van de meest geavanceerde ideeën van die tijd, waaronder die van Descartes, Spinoza en later John Locke (1632-1704).
Spinoza werd in 1632 geboren in een koopmansfamilie en kreeg een traditionele Joodse opvoeding en opleiding. Hoewel hij uitblonk als student van de Thora en de Talmoed, werd hij door zijn radicale opvattingen op 25-jarige leeftijd per speciaal decreet uit de Joodse gemeenschap geëxcommuniceerd.
Spinoza was echter meer geïnteresseerd in andere zaken. Als jongeman maakte hij kennis met en sloot hij zich later aan bij de collegianten - een radicale christelijke sekte die streed tegen religieuze orthodoxie, kerkelijk gezag en macht, en voor de hoogste vormen van religieuze en intellectuele tolerantie. Later splitste de sekte zich in tweeën, onder invloed van de vooruitgang in de filosofie en wetenschap, aangevoerd door mensen als Descartes en Spinoza zelf, waarbij de sociniaanse vleugel een steeds rationalistischere kijk kreeg en weinig tot geen ruimte meer liet voor godheden en religieuze autoriteit.
Radicale religieuze sekten zoals de anabaptisten (wederdopers), quakers, Ranters, Levellers en Diggers schoten als paddenstoelen uit de grond in heel Europa, als weerspiegeling van de crisis van het oude regime en de revolutionaire stemmingen onder de massa. Velen van hen verwierpen maatschappelijke hiërarchieën en sommigen, zoals de Diggers van de Engelse Revolutie, gingen zelfs zover dat ze privébezit volledig verwierpen. Dergelijke groeperingen speelden een centrale rol in de monumentale gebeurtenissen van de Engelse Burgeroorlog van 1642-1649, 's werelds tweede burgerlijke revolutie, die eindigde in de overwinning van het leger van Cromwell en de afzetting en executie van de absolute monarch.
De wetenschappelijke revolutie
In heel Europa won de bourgeoisie aan kracht ten koste van de feodale heersende klasse. De steden groeiden en daarmee ook de handel, productie en industrie. Deze ontwikkeling gaf een krachtige impuls aan een revolutie in de wetenschap.
Spinoza volgde de ontwikkelingen in de wetenschap op de voet. Hij was zelf een gerenommeerd lenzenslijper - een kunst die een belangrijke rol speelde in de ontwikkeling van zowel de astronomie als de biologie en scheikunde - en hij werkte hard, hoewel zonder succes, aan het ontwikkelen van een zuiver wetenschappelijke verklaring voor het ontstaan van regenbogen.
Hij correspondeerde regelmatig met Henry Oldenburg, een wetenschapper en een van de meest prominente leden van de Britse wetenschappelijke Royal Society, en met Robert Boyle, een van de grondleggers van de moderne scheikunde en van de moderne experimentele wetenschappelijke methode. Hij had ook contact met de beroemde Deense anatoom, geoloog en paleontoloog Nicolas Steno, wiens anatomische ontledingen Spinoza op een gegeven moment dagelijks bijwoonde.
De wetenschap rukte in hoog tempo op. De belangrijkste vooruitgang was de ontwikkeling van de newtoniaanse klassieke mechanica en de overwinning van het copernicaanse systeem in de astronomie, waardoor het idee dat de aarde het centrum van het heelal was, voor eens en altijd werd verworpen.
Elke stap voorwaarts voor de wetenschap ondermijnde de dogma's van de kerk; en het idee van een grillige en almachtige godheid die over de wereld heerste, maakte geleidelijk plaats voor een kijk op een wereld die geregeerd werd door vastomlijnde wetten, onafhankelijk van menselijke wezens.
De oude doctrine beweerde dat de werkelijkheid strak geordend was, met God aan de top en de vorsten en religieuze autoriteiten als zijn onbetwiste vertegenwoordigers op aarde. De aarde was op haar beurt het centrum van het universum, waar de zon, maan en sterren omheen draaiden. De massa's waren voorbestemd om alle ontberingen te doorstaan die dit onveranderlijke bouwwerk hen oplegde. De overwinning van het copernicaanse systeem bracht een vernietigende klap toe aan dit wereldbeeld.
Al deze vooruitgang kwam voort uit een combinatie van experimentele wetenschap en analyse, dat wil zeggen, zonder toevlucht te nemen tot religieuze geschriften en kerkelijke interpretatie, die de officieel verordende wegen naar de waarheid waren.
De opkomst van het rationalisme
Deze revolutie in de wetenschap vond een tegenhanger in de filosofie. In Groot-Brittannië ontwikkelde het vroege materialisme zich in de vorm van het empirisme van mensen als Francis Bacon (1561-1626) en Thomas Hobbes (1588-1679). De empirische school benadrukte experiment en observatie als de fundamentele pijlers van alle kennis.
Tegelijkertijd was er op het Europese vasteland de opkomst van het moderne rationalisme, waarvan de Franse filosoof René Descartes de geestesvader was, beroemd om zijn aforisme:
"Ik denk dus ik ben."
Descartes zag de rede, dat wil zeggen het systematisch wetenschappelijk denken, als de hoogste vorm van kennis. Descartes geloofde dat alle waarheden gerechtvaardigd moesten worden door de rede - zelfs het bestaan van God, waarvoor Descartes een rationele verklaring probeerde te ontwikkelen.
Dit was op zichzelf al een doodzonde in het boek van de Kerk, die volhield dat het geloof en de Schrift de enige basis voor de waarheid waren en dat God als het hoogste wezen nergens door gerechtvaardigd hoefde te worden, laat staan door de ideeën van een leek.
Maar Descartes' rationalisme viel samen met de vooruitgang in de wetenschap - waar wiskundige berekeningen toegepast op waargenomen feiten bewijs leverden voor de nieuwe theorieën - en op deze basis werden ze overgenomen door wetenschappers en filosofen in heel Europa. In feite was het doel van Descartes om een methode voor wetenschappelijke zekerheid te ontwikkelen. En hoewel er in Descartes' systeem ruimte bleef voor God, nam zijn fysica veel van de opvattingen van zijn tijdgenoten in de wetenschap over en verklaarde de natuur als een wetmatig rijk waarin God geen rol speelde.
Het was dan ook geen verrassing dat zijn werken in 1663 door de Katholieke Kerk op de Index van verboden boeken werden geplaatst vanwege het gevaar dat ze vormden voor de officiële religie. Zelfs in Nederland werden cartesiaanse ideeën gecensureerd en mocht Descartes' naam niet meer genoemd worden in lezingen en betogen aan de universiteiten.
"God of de natuur"
Spinoza was een ijverig student van de werken van Descartes en nam diens streng rationalistische benadering over. Alles moest rationeel gerechtvaardigd en bewezen worden. Voor Spinoza gold dit echter ook voor Descartes' systeem.
Volgens Descartes heeft de werkelijkheid een tweeledig karakter dat bestaat uit twee substanties, geest en materie, die beide volledig onafhankelijk van elkaar bestaan. De belangrijkste stap hier was om de fysieke wereld te zien als volledig beheerst door natuurwetten, die door de mensheid ontdekt konden worden via de wetenschappelijke methode.
Los van deze wetmatige wereld staat echter de geest, die volgens Descartes volledig gescheiden en onafhankelijk is van de fysieke wereld. Het enige snijpunt tussen deze twee werkelijkheidssferen werd verondersteld in de pijnappelklier te liggen, de rustplaats van de menselijke ziel en de oorsprong van alle ideeën. Maar hoe en door welk mechanisme deze kruising plaatsvond, kon Descartes niet verklaren.
Spinoza bekritiseerde deze inconsistentie in Descartes' dualisme en ontwikkelde in plaats daarvan een nieuwe monistische doctrine, die stelt dat:
"(...) er in de wereld der dingen niet anders dan één substantie bestaan kan," waarvan hij beweert dat deze eeuwig en "volstrekt oneindig" is. (voetnoot 6)
Deze oneindige, eeuwige en allesomvattende substantie noemde Spinoza "God" en voegde daar in één adem "of Natuur" aan toe. (voetnoot 7) Volgens Spinoza zijn God of de geest geen speciale substanties die los staan van de natuur; alle wezens inclusief de menselijke geest en ziel zijn slechts vormveranderingen van dezelfde ene substantie. Spinoza's God is dus helemaal geen God, in de zin van een oppermachtig en bewust wezen dat de wereld observeert en regeert volgens zijn eigen grillen.
Deze God is eenvoudigweg de natuur: onbegrensd, zelfveroorzaakt en voortdurend in beweging, uitsluitend handelend volgens haar eigen immanente en eeuwige wetten. In zijn Ethica schreef hij dat:
“(...) de Natuur geenszins met bedoeling handelt”, om eraan toe te voegen: "dit eeuwige en oneindige Wezen toch, dat wij God of Natuur noemen, handelt slechts met diezelfde noodwendigheid, krachtens welke het bestaat."
Deze natuurwetten, zo stelde hij, kunnen op hun beurt door ons ontdekt en begrepen worden door middel van wetenschap en rationeel denken.
Maar de mensheid kan zich niet losmaken van de natuurwetten. Hieruit volgt, zo zegt hij:
" (...) dat de mensen wanen vrij te zijn omdat zij zich wel bewust zijn van hun willingen en begeerten, maar zelfs niet in den droom denken aan de oorzaken, door welke zij tot begeren en willen genoopt worden, wijl zij deze oorzaken niet kennen." (voetnoot 8)
Volgens Spinoza komt vrijheid niet voort uit een poging om boven de natuurwetten te staan, maar uit het begrijpen ervan om ze in het voordeel van de mensheid te gebruiken. Dit zijn zeer geavanceerde ideeën, die sindsdien vele malen bewezen zijn door de moderne wetenschap.
Spinoza's leer wordt vaak beschreven als een vorm van pantheïsme, dat wil zeggen, een wereldbeeld dat het universum ziet als de manifestatie van God. Maar zo eenvoudig was Spinoza's zienswijze niet. Het is voor iedereen duidelijk dat, ook al sprak Spinoza over God en gebruikte hij soms religieus jargon, God in zijn kader volkomen overbodig lijkt. Net als de grote filosofen uit de Griekse oudheid probeerde Spinoza de wereld op zichzelf te verklaren, zonder een beroep te doen op het bovennatuurlijke.
In die tijd was dit een radicale breuk in de filosofie en het bracht Spinoza onmiddellijk in het middelpunt van alle filosofische debatten in Europa. Volgens zijn tijdgenoot, Pierre Bayle, pleitte Spinoza zelf laat in zijn leven openlijk voor atheïsme. Of dit waar is of niet, kunnen we niet weten. Spinoza was voor zijn tijd zeer controversieel, maar toch was hij vaak voorzichtig in zijn formuleringen, om de ergste vormen van vervolging te vermijden. Hoe dan ook, dat de kiemen van atheïsme en materialisme in de kern van het spinozisme lagen, was voor iedereen in die tijd overduidelijk en het bracht de woede van de autoriteiten over Spinoza's geschriften, die ook werden toegevoegd aan de Index van verboden boeken van de Katholieke Kerk.
In zijn beroemde Woordenboek, waarin het langste artikel aan Spinoza en het spinozisme was gewijd, schreef Bayle, in navolging van de indruk die Spinoza op zijn tijdgenoten had achtergelaten, dat:
"Ik geloof dat hij de eerste is die het atheïsme tot een systeem heeft gereduceerd en die er een geheel van doctrines van heeft gemaakt die met elkaar verbonden en verweven zijn op de manier van de meetkundigen." (voetnoot 9)
Maar Spinoza was niet zozeer geïnteresseerd in het verdedigen van zichzelf tegen de beschuldiging van atheïsme, dan wel in het ontmaskeren van zijn beschuldigers:
"En hierdoor komt het dat degene, die de ware oorzaken der wonderen naspeurt en de natuurverschijnselen als een denkend wezen wil begrijpen in plaats van ze als een dwaas aan te gapen, overal voor een ketter en een goddeloze wordt gehouden en uitgemaakt door hen die het grauw [het gewone volk - red.] vereert als de tolken der Natuur en der goden. Want zij weten wel dat, wanneer de onwetendheid eenmaal is opgeheven, ook de verbazing, hun enig middel om te overtuigen en hun eigen gezag te handhaven, ophoudt." (voetnoot 10)
Theologisch-politieke verhandeling
Voor Spinoza was filosofie geen abstract en onafhankelijk gebied, los van wetenschap en politiek. Integendeel, hij trok er de meest radicale conclusies uit. De duidelijkste uitdrukking hiervan was zijn Theologisch-politieke verhandeling (Tractatus theologico-politicus), die in tegenstelling tot zijn magnum opus, de Ethica, tijdens zijn leven werd gepubliceerd, zij het niet onder zijn eigen naam.
In deze politieke verhandeling leverde Spinoza genadeloze kritiek op bijgeloof en in het bijzonder op georganiseerde godsdienst. In deze tijd werden de Bijbel, de Thora en andere religieuze geschriften door de autoriteiten verordend als de directe woorden van God die slaafs moesten worden gevolgd, zij het alleen op basis van de interpretatie door de geestelijkheid.
Spinoza verklaarde deze benadering de oorlog. Hij beweerde dat de Schriften volledig historische documenten waren, die slechts de wetten en morele waarden van een bepaalde periode weergaven. Spinoza stelt dat:
“(...) de methode van schriftverklaring geenszins verschilt van de methode der natuurverklaring, maar daar volledig mee overeenkomt.” (voetnoot 11)
Hiermee brak hij volledig met alle vroegere tradities - in wezen roept Spinoza op tot een materialistische interpretatie van de Schrift.
Vanaf de eerste regels van de Theologisch-politieke verhandeling nam Spinoza geen blad voor de mond, door te stellen dat de wortel van alle bijgeloof het gebrek aan begrip en controle is dat mensen hebben over hun eigen lot. Vervolgens legt hij uit hoe dit bijgeloof door de heersers wordt gebruikt om hun heerschappij te bestendigen. Maar om dit te kunnen doen, moeten ze dit bijgeloof eerst aankleden met weelderige gebouwen, obscure ceremonies, kostuums en tradities. Met andere woorden, wat Spinoza aan de kaak stelde was de zwendel van de georganiseerde godsdienst als een maskerade om de massa voor de gek te houden.
Vervolgens legt hij een direct verband tussen deze operatie en de monarchale regering:
”Het is dus de hoogste geheime tactiek en een wezenlijk belang van een monarchaal bewind om de onderdanen te bedriegen en de vrees, waardoor zij in de hand moeten worden gehouden, met de fraaie naam van godsdienst te verhullen. Daardoor immers vechten zij voor hun slavernij als was het hun bevrijding en zien zij het niet als een schande maar achten zij het de hoogste eer om bloed en gemoed te spenderen ten gunste van één mens.” (voetnoot 12)
De moed en helderheid van deze krachtige uitspraken staan in schril contrast met het verwaande gebazel dat tegenwoordig op universiteiten voor filosofie doorgaat. Spinoza was zijn tijd ver vooruit en legde een essentieel element van de klassenmaatschappij bloot: dat de heersende klasse om haar heerschappij te handhaven niet alleen een staat en gewapende manschappen nodig heeft, maar ook, en dat is net zo belangrijk, krachtige instellingen om haar ideologie te verspreiden, zoals de kerk en, we voegen daar in onze tijd aan toe, de scholen, de media, enz. En zo werd zijn filosofie een openlijke aanklacht tegen de heersende klasse en al haar instellingen.
Over profeten, profetieën en wonderen
Spinoza nam de Bijbel en de Thora methodisch door en benadrukte al hun tegenstrijdigheden. Door zich op de tekst alleen te baseren, kwam hij met betrekking tot de vermeende profeten van het jodendom en het christendom tot de conclusie, dat er:
“(...) voor het profeteren derhalve geen volmaaktere ziel nodig is maar wel een levendigere verbeelding.” (voetnoot 13)
De enige uitzondering hierop, zo beweert hij, is Jezus Christus, die hij echter meer definieerde als een filosoof van de ethiek dan als een bovennatuurlijk wezen.
Volgens Spinoza waren de profeten in wezen louter politici en Jezus Christus een filosoof, die indrukwekkende en mystieke taal gebruikten die ze 'profetieën' noemden om hun medemensen te overtuigen en zo sociale en morele orde te scheppen. Maar aangezien die decreten alleen van toepassing zijn op de historische periode in kwestie, stelt hij, kunnen we er weinig van leren behalve de meest algemene morele waarden van de openbaring.
Een ander punt van Spinoza's aanval waren de zogenaamde wonderen of godsbewijzen. Hij verwierp elke notie dat deze enige waarheid bevatten en hield vol dat wat de Bijbel als wonderen beschouwt gewoon natuurfenomenen waren die de mensen in die tijd niet konden verklaren.
“En in deze zin waren de Joden gewoon om alles wat hun bevattingsvermogen te boven ging en waarvan zij toentertijd de natuurlijke oorzaken niet kenden, op God te betrekken. Zo werd de storm ‘Gods berisping’ genoemd en heetten donder en bliksems ‘Gods pijlen’. Zij meenden ook dat God de winden in onderaardse ruimten had opgesloten, die zij ‘Gods schatkamers’ noemden; [...] Om dezelfde redenen noemden zij wonderlijke gebeurtenissen ‘werken Gods’, dat wil dus zeggen: verbazingwekkende werken. Want alle natuurlijke dingen zijn zonder twijfel werken van God en bestaan en handelen door goddelijke kracht. In die zin noemt de Psalmist de wonderen van Egypte dan ook krachten van God, omdat ze voor de Hebreeën in hun uiterste gevaar een weg naar de veiligheid openden, terwijl ze geen enkele uitgang verwachtten en ze dus totaal verbaasd waren." (voetnoot 14)
Verderop in het boek schrijft Spinoza het verhaal van de scheiding van de zee op bevel van Mozes zelfs toe aan "een oostenwind die een hele nacht heel hard blies" en niet aan een of andere goddelijke interventie.
Spinoza gaat methodisch door de teksten heen en concludeert dat er niets uit te leren valt behalve morele waarden en maatschappelijke normen, en zelfs deze normen waren volgens Spinoza alleen van toepassing op de specifieke historische omstandigheden van dat moment. Uiteindelijk, concludeert hij, is het enige wat ons nog rest de meest basale morele boodschap van de Bijbel, dat mensen:
"(...) hun naaste als zichzelf liefhebben." (voetnoot 15)
Eelfs deze les die Spinoza aanhoudt is echter precies wat de georganiseerde religie heeft genegeerd:
“Dikwijls heb ik mij verbaasd, dat mensen die zich erop beroemen de christelijke godsdienst te belijden, dat wil zeggen: liefde, vreugde, vrede, zelfbeheersing en trouw jegens allen, elkaar kwaadaardig bestrijden en dagelijks met de venijnigste haat bestoken, zodat men ieders geloof gemakkelijker aan dit gedrag dan aan gene deugden kan herkennen.” (voetnoot 16)
Vrijheid van meningsuiting en gedachte, secularisme en democratie
Spinoza's kritiek raakte de kern van de monarchale dictatuur van de kerkelijke heerschappij. Volgens de decreten van de kerk was de Bijbel de absolute waarheid en de hoogste autoriteit. Volgens Spinoza is de waarheid echter nergens in de Schrift of de Kerk te vinden, maar in het bestuderen van de natuur.
Van hieruit betwistte hij de rol en privileges van de clerus in zijn geheel en stelde hij dat de clerus ontdaan moest worden van al zijn officiële bevoegdheden. Hij verdedigde standvastig een volledige scheiding van kerk en staat en de universele "vrijheid tot wetenschapsbeoefening (libertatem philosophandi)" (voetnoot 17):
“[Iedereen kan] dus enkel naar eigen inzicht te werk gaan en hoeft niet op andermans bevel te leven noch iemand als een sterfelijke rechter of als bevoegde bewaker van de godsdienst te erkennen[.]” (voetnoot 18)
Hij stelde ook dat een democratische republiek de beste staatsvorm was en zelfs dat een burgerleger te verkiezen was boven een huurlingenleger, dat de heersers gemakkelijker zouden gebruiken om de wil van de massa's te onderdrukken.
De Theologisch-politieke verhandeling was een bom die een schokgolf door Europa veroorzaakte. Dit wordt bewezen door het feit dat, ondanks het feit dat het op grote schaal werd verboden, zelfs in Nederland, er tot op de dag van vandaag vele exemplaren van zijn bewaard gebleven.
Spinoza werd berucht om zijn atheïstische en revolutionaire ideeën, die lijnrecht tegenover het christendom, het jodendom en de middeleeuwse filosofie als geheel stonden. Tot ver in de 18e eeuw was hij de meest prominente criticus van religie en kerkelijke heerschappij.
Radicale sekten namen zijn ideeën en argumenten gretig over op het hele continent en in Amsterdam werd hij een van de meest prominente leiders, zo niet de meest prominente leider van atheïstische kringen. Volgens de Spinoza-geleerde Jonathan Israel waren Spinoza's ideeën niet alleen bekend onder de intelligentsia, maar ook in de bredere Europese samenleving. Dit maakte hem een primair doelwit van aanvallen door alle verdedigers van de bestaande orde, hoewel Spinoza tot het einde van zijn leven onbewogen bleef door zijn critici en zijn ideeën trouw bleef.
Zijn tijd vooruit
Spinoza's filosofische ideeën waren zijn tijd ver vooruit en veel ervan zouden pas eeuwen later door de wetenschap worden bewezen. Het is waar dat er een ambiguïteit was in zijn concept van "God of de natuur", en dat zijn geschriften een staartje bevatten van de heersende scholastieke traditie. Sommige moderne academici hebben dit gebruikt om hem af te doen als een idealist en traditionalist, maar hebben de aardbeving die het spinozisme vertegenwoordigde in de geschiedenis van het denken niet begrepen. Het zou niet de eerste keer in de geschiedenis zijn geweest dat nieuwe ideeën werden gepresenteerd in het kader van een oude retoriek - vooral wanneer een afwijking van een dergelijke retoriek fatale gevolgen kon hebben. Maar het valt niet te ontkennen dat al zijn werken doordrongen zijn van een krachtige, strijdbare geest van atheïsme en materialisme.
Als directe tegenhanger van zijn filosofie waren Spinoza's politieke geschriften niet minder revolutionair. Bijna een eeuw lang werden zijn argumenten beschouwd als het beste en meest systematische pleidooi voor secularisme en gedachtevrijheid. Hiermee liep hij vooruit op en inspireerde hij tot op zekere hoogte ook de Franse filosofen van de 18e eeuw, die een cruciale rol speelden bij de voorbereiding van de grote Franse Revolutie.
Durf te denken
De Duitse filosoof Immanuel Kant vatte de Verlichting ooit samen in het motto 'durf te denken!’. Hij zei verder:
"De officier zegt: 'Redeneert niet - maar exerceert!' De financieel adviseur: 'Redeneert niet - maar betaalt! De geestelijke: 'Redeneert niet - maar gelooft!' " (voetnoot 19)
De filosofen van de Verlichting weigerden echter blindelings te gehoorzamen. In de woorden van Descartes zagen zij het als hun taak om "aan alles te twijfelen". Dit is een heel andere methode dan het cynische scepticisme dat de moderne academische wereld heeft geïnfecteerd, waarin alle waarheid verdwijnt en alleen een lege twijfel overblijft. Integendeel, de methode van de verlichtingsdenkers was om een rationele en wetenschappelijke verklaring te eisen voor alle gevestigde overtuigingen in de samenleving. En daarmee legden ze de basis voor wetenschap, cultuur en daarmee voor de vooruitgang van de menselijke samenleving naar een kwalitatief hoger niveau. Dit was niets minder dan een revolutie.
Deze revolutie op het gebied van ideeën was een belangrijk onderdeel van de maatschappelijke revolutie tegen het feodalisme, waarin deze moedige en ingenieuze denkers een centrale rol speelden, door de officiële ideologie af te breken en revolutionaire trends in heel Europa te inspireren.
Op deze monumentale ontwikkelingen reageren onze moderne zogenaamde filosofen met spottende vijandigheid. Michel Foucault, een van de grootheden van het hedendaagse academische denken, schreef ooit dat:
"(...) we onszelf moeten bevrijden van de intellectuele chantage van 'voor of tegen de Verlichting te zijn'." (voetnoot 20)
Anderen gaan veel verder in hun aanvallen. In de ivoren torens van de universiteiten en de ommuurde tuinen van de academische uitgeverij, ver weg van het echte leven, wordt de Verlichting afgeschilderd als de hoogste zonde. Teleurgesteld dat ze geen ultieme waarheid vinden in de 'Rede' van de Verlichting, vallen de postmodernisten het idee van wetenschap en rationeel denken in het geheel aan, net zoals ze alle revoluties veroordelen die niet in één keer alle problemen van de mensheid oplossen.
Voor deze mensen is elk gesprek over vooruitgang op zichzelf al reactionair. Ze wijzen op deze of gene tekortkoming van het verlichtingsdenken, of het feit dat onderdrukking niet werd uitgeroeid in het "Tijdperk van de Rede", om te beargumenteren dat daarom de burgerlijke revolutie, ondanks haar immense prestaties, helemaal geen vooruitgang was en misschien zelfs een stap terug van de feodale maatschappij met haar barbaarse achterlijkheid, bijgeloof en massale onwetendheid. Maar er kan geen middenweg zijn in welke revolutie dan ook en degenen die er een proberen te vinden, bevinden zich al snel in het kamp van de bestaande orde. Onze postmodernisten vormen hierop geen uitzondering: in al hun 'redeneringen' plaatsen ze zichzelf tegenover de Verlichting en de burgerlijke revolutie - dat wil zeggen aan de kant van de reactie. Friedrich Engels heeft deze beschuldigingen lang geleden al beantwoord:
"Alle tot dusver bestaande maatschappij- en staatsvormen, alle van oudsher overgeleverde denkbeelden werden als onredelijk naar de rommelzolder verwezen; heel het verleden verdiende slechts medelijden en verachting. Nu pas brak de dageraad, het rijk van de rede, aan; van nu af aan moesten bijgeloof, onrecht, bevoorrechting en onderdrukking worden verdrongen door de eeuwige waarheid, de eeuwige gerechtigheid, de in de natuur wortelende gelijkheid en de onvervreemdbare mensenrechten.
"Wij weten nu dat dit rijk der rede niets anders was dan het geïdealiseerde rijk der bourgeoisie; dat de eeuwige gerechtigheid haar verwezenlijking vond in de bourgeois rechtspraak; dat de gelijkheid uitliep op de burgerlijke gelijkheid voor de wet; dat de burgerlijke eigendom tot een van de meest wezenlijke mensenrechten geproclameerd werd; en dat de staat van de rede, het maatschappelijk verdrag van Rousseau, op de wereld kwam en slechts op de wereld kon komen als burgerlijke, democratische republiek. Zomin als hun voorgangers konden de grote denkers van de 18de eeuw de grenzen overschrijden, die hen door hun eigen tijd waren gesteld." (voetnoot 21)
De Verlichting betekende het begin van een nieuwe kapitalistische samenleving, de meest geavanceerde vorm van samenleving in die tijd. Dit was een enorme stap voorwaarts voor de mensheid. Onder het kapitalisme bloeiden cultuur, wetenschap en technologie en bereikten deze ongekende hoogten. Het bracht productiekrachten voort met het potentieel om de maatschappij te transformeren en de hele mensheid uit de armoede en ellende te halen. Natuurlijk is dat binnen de grenzen van dit systeem niet mogelijk.
Vandaag de dag is het kapitalisme zelf op een dood spoor beland. Het is een enorme belemmering geworden voor vooruitgang en voor de ontwikkeling van wetenschap en cultuur. Terwijl een kleine minderheid in extravagante weelde leeft, is de overgrote meerderheid veroordeeld tot een dagelijkse sleur om het hoofd boven water te houden. In haar begindagen baseerde de bourgeoisie zich op rationalisme, empirisme en materialisme. Ze promootte wetenschap, filosofie en cultuur; met andere woorden, ze promootte verlichting. Tegenwoordig keert ze zich steeds meer naar onwetendheid; irrationalistische dogma's zoals postmodernisme en positivisme zijn de belangrijkste middelen geworden waarmee ze haar eigen bestaan probeert te rechtvaardigen.
De toorts van de revolutie is nu doorgegeven aan de werkende klasse, die de taak heeft om niet alleen het kapitalisme omver te werpen, maar de klassenmaatschappij in haar geheel. Zoals in alle revoluties is een integraal onderdeel van de proletarische revolutie de strijd om ideeën: een strijd voor materialisme en voor een rationele en wetenschappelijke benadering tegenover de reactionaire idealistische propaganda van de heersende klasse en haar hogepriesters in de academische wereld. Met andere woorden, de waarheid is opnieuw een revolutionair wapen geworden, dit keer tegen de bourgeoisie.
In deze strijd maken wij marxisten met trots aanspraak op de beste revolutionaire tradities van de Verlichting en verwerpen wij de laster van de postmodernisten tegen de stoutmoedige denkers van dat tijdperk. Het marxisme bouwt voort op alle meest geavanceerde ideeën van de burgerlijke revolutie, verrijkt en ontwikkeld door de enorme vooruitgang in de wetenschap sindsdien en door de ervaringen van de werkende klasse.
Onze strijd is niet gericht op een nieuwe vorm van klassenmaatschappij, maar op de bevrijding van de mensheid van de ketenen van de klassenmaatschappij. We vechten voor een nieuwe dageraad voor de mensheid: waar de sluier van onwetendheid, die absoluut noodzakelijk is voor elke klassenmaatschappij, kan worden weggetrokken en de mensheid als geheel, door zich te baseren op universele verlichting, wetenschap en technologie, een hemel voor zichzelf op aarde kan vestigen.
Voetnoten
- voetnoot 1: Baruch was Spinoza's gegeven Joodse naam. Na zijn excommunicatie uit de Joodse gemeenschap in Amsterdam veranderde hij zijn naam echter in Benedictus, een Latijnse naam met dezelfde betekenis: "Gezegend".
- voetnoot 2: GWF Hegel, Lectures on the history of philosophy vol. 3, Routledge and Kegan Paul, 1874, p. 283. Onze vertaling.
- voetnoot 3: B Spinoza, "Staatkundig vertoog", Hoofdstuk 1 (inleiding), pp.3-4. https://www.dbnl.org/arch/spin003staa01_01/pag/spin003staa01_01.pdf
- voetnoot 4: P Bayle, Historical and Critical Dictionary, The Bobbs-Merrill Company, 1965, p. 290. Onze vertaling.
- voetnoot 5: B Spinoza, "Ethica", https://www.dbnl.org/tekst/spin003ethi01_01/spin003ethi01_01.pdf, p. 66
- voetnoot 6: Ibid., p. 29.
- voetnoot 7: Ibid., p. 248.
- voetnoot 8: Ibid., p. 61.
- voetnoot 9: Pierre Bayle, Dictionnaire historique et critique de Pierre Bayle. Nouvelle Édition, Tome Treizième, 1820 p. 421 - eigen vertaling. Origineel: "Je crois qu'il est le premier qui ait réduit en système l'athéisme, et qui en ait fait un corps de doctrine lié et tissu selon les manières des géomètres".
- voetnoot 10: B Spinoza, "Ethica", https://www.dbnl.org/tekst/spin003ethi01_01/spin003ethi01_01.pdf, p. 66.
- voetnoot 11: B Spinoza, Theologisch-politieke verhandeling, Eburon 2010, p. 199.
- voetnoot 12: Ibid., p. 77.
- voetnoot 13: Ibid., p. 92.
- voetnoot 14: Ibid., p. 93-94 (ontbrekende passage aangevuld met eigen vertaling).
- voetnoot 15: Ibid., p. 207.
- voetnoot 16: Ibid., p. 78.
- voetnoot 17: Ibid., p. 363.
- voetnoot 18: Ibid., p. 294.
- voetnoot 19: I Kant, "Beantwoording van de vraag: wat is verlichting?", http://www.psychoanalytischeperspectieven.be/wp-content/uploads/2012/09/Van-Dam-E.-Geerardyn-F.-2012-vert.-Kant.pdf, p. 340.
- voetnoot 20: M Foucault, ‘What is Enlightenment?’, The Foucault Reader, Pantheon Books, 1984, p. 45. Onze vertaling.
- voetnoot 21: F Engels, "De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap" - https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1880/utopie/3.htm