Dit is het eerste deel van ons document over de Belgische perspectieven. In dit deel bespreken we België in de internationale economische context, de regering(en) en het verloop van de klassenstrijd.
België in de internationale economische context
De crash van 2008, net tien jaar geleden, was een van kantelmoment in de wereldgeschiedenis. Gelijkaardige bepalende momenten in het verleden kenden we in 1914, 1917, 1929, de periode van 1939-1945 en 1973. De crisis ingeluid in 2008 was kwalitatief verschillend van alle andere in het verleden. Het was geen normale cyclische crisis maar een uitdrukking van de organische crisis van het kapitalisme. Een decennium later proberen de kapitalisten er zich nog steeds uit te wroeten. De oude economische evenwichten zijn vernield. Het herstel van dit evenwicht (met het soberheidsbeleid en allerlei aanvallen) gaat ten koste van het (geo)politieke en sociale evenwicht. Dit heeft een enorme impact op het bewustzijn van de massa’s, niet alleen van de onderste lagen van de maatschappij, maar ook bij de middenklasse. Het herstel vandaag is zwak en oneven. Dit is mogelijk het zwakste herstel uit de economische geschiedenis, zeker in de VS. In de jaren 30 kenden we een groter herstel (1).
Vandaag is er in bijna alle landen groei van het BBP (Bruto binnenlands product, de totale rijkdom die een land in een jaar produceert, in het Engels GDP) . Maar mogelijk is deze groei van korte duur. ‘ Velen denken dat 2018 pas het begin inluidt van een echt herstel. In feite, is het mogelijk het einde van het herstel’ (The World in 2018. The Economist.) Overal echter blijft de erfenis van het verleden als een molensteen rond de nek van de werkende klasse hangen. De volgende grafiek geeft de weerslag van de crisis weer op enkele belangrijke landen. Het geeft de groei (of de daling) weer van de economie in de periode van de vorige economische crisis tot nu.
Deze economische cyclus duurt nu al tien jaar, wat historisch gezien lang is. De rode lijn aan de rechterkant toont dat geen enkel van de vermelde landen er in geslaagd is om een gemiddelde groei van 2% te behalen, wat de slechtste prestatie is sedert de tweede wereldoorlog. Het toont ook dat België – binnen de groep economisch kreupelen- behoort tot de sterkst presterende landen. Natuurlijk probeert de regering die pluimen op haar hoed te steken, maar het tegendeel is waar. Terwijl gedurende de jaren voor het aantreden van deze regering België beter presteerde dan het Europese gemiddelde doen we het nu minder goed. Een rapport van de Europese commissie berekende zelfs dat België in 2016 (het jaar van o.a. de indexsprong) het enige Europese land was waar de reële lonen daalden (2).
De Tijd, een krant die de regering zeker niet ongunstig gezind is blokletterde in november 2017: België traagste groeier eurozone. Wij citeren verder uit het artikel: “De economische activiteit in ons land steeg in het tweede kwartaal van 2017 slechts met 1,4 procent tegenover dezelfde periode van vorig jaar; de twaalf andere landen van de eurozone die al cijfers publiceerden groeiden allemaal sneller, blijkt uit cijfers van Eurostat. Ook de jobcreatie, de topprioriteit van de federale regering, is kleiner dan in de eurozone.” Een ander aspect is de toename van de armoede die nu al 15% van de bevolking treft (3). Een deel van de arbeidersklasse, in het bijzonder maar niet alleen bij mensen met een migratie-achtergrond, is aan het uiteenvallen. Er groeit een overlevingseconomie met kleine winkeltjes en dergelijke die ook zeer kwetsbaar zijn voor de georganiseerde misdaad. Tegelijkertijd wordt volop gesnoeid in de sociale sector, wat tot gigantische problemen leidt, tot burnout van het personeel en zelfs het uiteenvallen van de bestaande structuren. Ook hier is België atypisch sedert het aantreden van deze regering. Enerzijds is België traditioneel een land waar de ongelijkheid minder groot is dan in vele andere Europese landen, als gevolg van een sterke sociale zekerheid en andere vangnetten zoals economische werkloosheid en het leefloon van de OCMW’s. Maar onder deze regering is de ongelijkheid net meer toegenomen dan in andere Europese landen (3).
Dat de economie vandaag groeit valt niet te ontkennen en dat heeft invloed op de psychologie van de bevolking in het algemeen en van de arbeidersbeweging in het bijzonder. Het is éen van de invloeden, ook de voorgeschiedenis van de klassenstrijd speelt een rol. In België is de werkloosheid in de privé sterk afgenomen. Volgens de RSZ zijn de meeste banen die sinds 2014 werden geschapen precair. 48 procent zijn deeltijdse contracten, 26 procent zijn interimbanen, de resterende 26 procent zijn vaste contracten (4). In sommige streken die nochtans vrij recent werden getroffen door grote sluitingen, zoals Limburg daalt de werkloosheid vrij stevig ( werkloosheidsgraad 6,6% in november 2017 ; grootste daler met -12%). Dit levert de arbeiders een betere machtspositie om hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden te eisen. De vrees voor werkloosheid is kleiner geworden. Vandaar de talrijke spontane stakingen. De openbare diensten daarentegen kreunen nog altijd even erg onder de besparingen. Het regeringsbeleid, samen met dat van alle gewesten en gemeenten gaat uit van een systematische onderfinanciering, die wordt afgeschoven op de rug van het personeel door besparingen en sociale afbraak en inkrimping van het personeelsbestand.
Maar de perceptie van de huidige economische toestand kan buitengewoon misleidend zijn. Telkens als het economisch iets beter gaat hebben de economen en de regeringsleiders de neiging te vervallen in ongegrond optimisme (5). In het derde deel van het Kapitaal legt Marx uit dat elke crisis wordt voorafgegaan door een periode waarin de economie schijnt opperbest te draaien. Alles economische indicatoren zijn goed: de groei stijgt, de werkloosheid en de schuld dalen, zelfs de lonen van de arbeiders kunnen voor éen keer gelijke tred houden met de toegenomen welvaart, iedereen is optimistisch. Dat optimisme leidt tot overmoed bij de kapitalisten en de investeerders. Zo ontstaat er een crisis die typisch is voor het kapitalisme: de overproductie. Er wordt zo veel kapitaal geïnvesteerd, zoveel goederen geproduceerd dat de kapitalisten niet meer in staat zijn die in winst om te zetten. Enkele bedrijven gaan failliet, paniek slaat toe en de banken en bedrijven die voordien kwistig met krediet strooiden aanvaarden alleen nog cash geld. Schepen met afgewerkte goederen blijven in de haven aan de ketting liggen omdat de kopers waarvoor de lading bestemd is niet langer solvabel zijn (6). Als een donderslag bij klare hemel lijkt gans de economie stil te vallen. Dat is hetgeen gebeurd is in 2008. Vroeg of laat zal dat opnieuw gebeuren.
We kunnen nog niet zeggen dat er vandaag een dergelijke sfeer bestaat van optimisme en overmoed, daarvoor is de crisis van 2008 te diep geweest. Maar er zijn duidelijk tekenen die in de zelfde richting wijzen. Er duiken weer economische zeepbellen op, met de spectaculaire stijging van de bitcoin als meest sprekende voorbeeld. In het Engels wordt dit een “Bull market” genoemd. The Economist, het blad van het meer intelligente kapitalisme, dat ook al de twee vorige crisissen (van 2008 en 2000) voorspelde noemde in een artikel van 7 oktober 2017 de huidige toestand een “bull market in everything”. Alle cijfers zijn historisch hoog: die van aandelen in het algemeen, de prijzen op de huizenmarkten… Door de lage rente die wereldwijd spaargeld nauwelijks doet opbrengen, zijn de managers van de beleggingsfondsen bereid om grif in te tekenen op obligaties van risicovolle landen als Irak, Oekraïne en Egypte omdat ze een hoger rendement bieden (7%). Weer eens schijnen de kapitalisten alle voorzichtigheid uit het venster te gooien, op zoek naar winst.
Wanneer er een volgende economische crisis komt en hoe diep ze zal zijn is altijd moeilijk te voorspellen. Maar dat ze er komt is een zekerheid onder het kapitalisme. Alle commentatoren zijn er het ook over eens dat de middelen die de landen hebben gebruikt om de vorige crisis te bestrijden niet meer zullen beschikbaar zijn: de schulden nog eens verhogen zal rampzalig worden en de rentevoeten kunnen niet worden verlaagd, want ze staan al in de buurt van nul. Dat de Belgische regering in die omstandigheden er van uitgaat dat de economie in 2018 en 2019 met 1,5% zal groeien en in 2020 zelfs met 1,6% en op deze cijfers alle gevolgen berekent van hun cadeaus aan de bedrijven en van de “tax shift” is roekeloos. In het geval van een nieuwe crisis zou dat leiden tot bodemloze putten in de begroting.
De regering(en)
In vorige perspectieven stelden wij dat deze homogeen rechtse federale regering de ambitie had om een regimewissel door te voeren. Haar natte droom is altijd geweest een soort Thatcheriaanse omslag te verwezenlijken in België. Daaronder verstaan we het buitenspel zetten en het breken van de vakbonden. Zeker bij de N-VA leefde dit sterk. Bij het aantreden van deze regering hebben zij dat ook geprobeerd, maar in het najaar van 2014 zijn ze gebotst op de sterke Belgische arbeidersbeweging (grootste staking in 30 jaar). Daarop haalden ze de voor de bureaucratie zo verleidelijke kaart van het overleg boven. Sedertdien hebben zij het niet meer aangedurfd om de frontale confrontatie aan te gaan, ondanks de lamentabele zwakte van de vakbondsleiding. Het is wel de meest rechtse regering die België gekend heeft sinds de regeringen Martens 4 en volgende in de jaren ’80 van vorige eeuw. Voor de vele militanten in de arbeidersbeweging voelt dit aan als een periode waarin ze van nederlaag naar nederlaag zijn gegaan. Ook als er een toename is van de tewerkstelling gaat dit altijd gepaard met meer flexibilisering, interimjobs en onzekere arbeidsstatuten. Vroeger stond een contract van onbepaalde duur vrijwel gelijk met vaste tewerkstelling, vandaag is dat helemaal niet meer het geval. Qua maatregelen van sociale afbraak gebruiken de regering de bekende Belgische “salamipolitiek”: een hele rits asociale maatregelen die in eerste instantie niet zo zwaar lijken, maar pas na enkele jaren echt beginnen te snijden. Het enige wat de vakbondsleiding door onderhandelingen uit de brand wist te slepen waren overgangsregelingen, die niets aan de essentie veranderden, maar de impact van de maatregelen gedurende enkele jaren verdoezelden. Dit was bijvoorbeeld het geval met de optrekking van de pensioenleeftijd tot 67 jaar.
Op zich zijn dergelijke feiten echter vatbaar voor meer dan éen interpretatie.
De regering en de patroonsorganisaties zullen beweren dat deze “flexibilisering van de arbeid” nodig was om meer arbeidsplaatsen te scheppen, om “de concurrentiepositie van onze bedrijven te verbeteren” en zo de economie aan te zwengelen en dergelijke meer. Het is niet voldoende om dergelijke redeneringen te weerleggen, de arbeidersbeweging moet ook een eigen programma hebben. Precies omdat er economische groei is zullen grotere delen van onze klasse weer open staan voor positieve eisen. Vermits de winsten de pan uitswingen, vermits de staatsschuld daalt is het slechts logisch dat de arbeidersklasse ook in de aanval gaat voor betere lonen, arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid.
Objectief is de rechterzijde versterkt nu ook in het Waalse gewest de CDH de PS uit de regering heeft gewerkt. Maar nu staan de rechtse meerderheden voor een dilemma. Nog een laatste poging doen om de forcing te voeren en hun neoliberaal programma door te drukken of kalmpjes aan doen en enkele geschenken uitdelen om de kiezer te paaien. Het “zomerakkoord”, met veel bombarie aangekondigd was een laatste poging om een grote omslag te maken. De verlaging van de vennootschapsbelasting was drastisch, zonder dat ze gecompenseerd werd door schrapping van aftrekken, zoals bijvoorbeeld de notionele interestaftrek. De belasting op effecten is een dode mus. In de logica van deze regering zou het verschil dan moeten gezocht worden in besparingen. Maar hierover waren de cijfers veel minder concreet. Zoals in het verleden bleek al vlug dat dit akkoord met haken en ogen aan elkaar hing en volgde een rondje armworstelen tussen voornamelijk CD&V en N-VA. Het is echter hoe langer hoe duidelijker dat de N-VA de andere rechtse partijen in een wurggreep houdt, zoals nog maar eens bleek uit de crisis rond Theo Francken. N-VA ministers doen soms alsof ze in de oppositie zitten, lokken (bijna) crisissen uit en de andere partijen geven dan toe, en nemen zelfs de N-VA in bescherming om een echte regeringscrisis te vermijden. Het resultaat is altijd een “compromis” dat snijdt in de sociale zekerheid, de openbare diensten en gigantische cadeaus aan de bedrijven. Maar alle commentatoren betwijfelen of de cijfers kloppen. De “tax shift” zou een gat kunnen slaan in de begroting van 4 miljard euro.
Dat is de context waarin we de verkiezingsjaren 2018 en 2019 tegemoet gaan. De politieke partijen zijn nu al volledig in beslag genomen door eerst de gemeente- en daarna de parlements- gewest- en Europese verkiezingen. De overoptimistische rekeningen zijn meer dan een “slordigheidje” van de regering, het is een bewuste politiek. Als er een andere meerderheid uit de volgende verkiezingen komt dan zal die opgezadeld worden met een torenhoge factuur, die een ander beleid zeer moeilijk maakt. Als –wat zij verhopen- de zelfde meerderheid aan de macht kan blijven, zal de “tegenslag in de begroting” een perfect alibi vormen voor verdere sociale afbraak.
Verloop van de klassenstrijd
Zowel in de privé als in de openbare diensten dragen we de erfenis mee van onwaarschijnlijk slecht beleid van de leiding van de vakbonden gedurende de laatste jaren. Steeds kwam de Belgische arbeidersklasse in opstand tegen de sociale afbraak en steeds werd die voorbeeldige strijd door de vakbondsbureaucratie de nek omgewrongen. De openbare diensten kunnen zelfs niet profiteren van de economische heropleving.
In 2016 werden al het grootste aantal stakingen genoteerd sedert het recordjaar 2014 en ook in 2017 is er een duidelijke syndicale beweging geweest, meestal in de vorm van spontane stakingen. De eisen gingen vooral over werkbaar werk, minder over lonen. Er werd bekomen dat tijdelijke en interim tewerkstelling werd omgezet in contracten van onbepaalde duur. Deze stakingen waren meestal spontaan en werden doorgaans niet gestart door de delegees. Ze legden dikwijls de zwakheden bloot in het syndicaal werk, waar de afgevaardigden van de vakbonden vooral worden opgeslorpt door vergaderingen met de directie en veel te weinig tijd besteden aan de werkvloer. Binnen de vakbonden legt dit de tweespalt bloot tussen “medebeheer” (sociale schokdemper zou een betere naam zijn),de praktijk, en “arbeiderscontrole” ,nog altijd de officiële ideologie van het ABVV. Dit was vooral voelbaar in de Vlaamse bedrijven zoals Volvo Cars en Trucks, Daikin en Case New Holland Antwerpen. Bij Audi in Brussel werd het plan van de directie om een effectieve 45u week in te voeren, na een spontante staking van 3 uur ingetrokken. Ook bij Delhaize kwam het in het hele land tot spontane en dagenlange stakingen. In andere bedrijven zoals bij Recticel en FN legden de arbeiders het werk verschillende dagen lang neer met looneisen die de loonnorm in vraag stelden. In beide bedrijven werden overwinningen behaald. Spontane stakingen zijn symptomatisch voor een arbeidersklasse of delen ervan die niet meer bereid zijn te wachten op ordewoorden van de vakbondsleiding, strijdbaarder zijn geworden en die op hun eigen krachten rekenen los van of naast de bestaande vakbondsstructuren.
De werkvloer is een hogedrukpan geworden. Individuen voelen deze stress ook en slaan soms door. Ze blijven met hun frustraties zitten en keren deze tegen zichzelf. Zo vallen ze sneller ziek. De nieuwste meting van de werkbaarheidsmonitor, een grootschalige bevraging bij 12.000 werknemers, liegt er niet om. Met een werkbaarheidsgraad van 51 procent in 2016 doet Vlaanderen een flinke stap achteruit ten opzichte van de voorgaande metingen (54.1 procent in 2013). Uit het SERV-onderzoek blijkt duidelijk waaraan dit te wijten is: de werkdruk. In 2016 is 34,2% van de werknemers op de Vlaamse arbeidsmarkt ernstig psychisch vermoeid, een significante stijging met zowat 5 procentpunt tegenover 2013. Bijna 1 op 5 (19,8%) zit in een penibele situatie wat betreft ‘welbevinden op het werk’. De balans tussen werk en privé volgt eenzelfde negatieve evolutie. Maar liefst 36,8% van de Vlaamse werknemers zit in een job waar de werkdruk echt problematisch wordt, opnieuw een stijging met bijna 6 procent. Dat deze evolutie een enorme sociale en economische impact begint te hebben, getuigen ook de almaar stijgende cijfers rond burn-out en langdurige ziekte. Dit gaat over meer dan je goed voelen in je job. De mantra van langer werken staat steeds verder van de realiteit. Het aantal veertigplussers dat zegt de huidige job niet tot aan het pensioen te kunnen volhouden, zit bij werknemers met een werkbare job ondertussen aan 21,3 procent. Naarmate ze meer werkbaarheidsproblemen optekenen, stijgt dat naar maar liefst 82,3 procent. De resultaten zijn verontrustend, maar geen echte verrassing. De gecombineerde impact van de economische crisis sinds 2008 en het besparingsbeleid dat daaruit voortvloeide, zorgde ervoor dat de druk op werknemers almaar toenam. Meer doen met minder mensen in een context van meer en meer onzekerheid, dat eist zijn tol.
In de openbare diensten was er de staking van 10 oktober, eenzijdig uitgeroepen door ACOD en zelfs nog niet gevolgd door alle sectoren ervan. Voorzitter Chris Reniers vertelde in de zomer nog op militantenvergaderingen dat staken nu uit den boze was en dat alles moest gezet worden op de verkiezingen en het breken van de rechtse meerderheid. Dat de zelfde leiding daarna toch een staking uitriep was ongetwijfeld te wijten aan de druk van een deel van de basis. Dat de leiding vervolgens niets deed om de staking te doen lukken zijn we ondertussen al gewoon, maar ditmaal kwamen ze zelfs actief tussen om ze te doen mislukken, bijvoorbeeld door militanten te verbieden om piketten te zetten. Een staking, zeker een algemene staking is een serieuze zaak, die ernstig moet worden voorbereid. Het was hoe dan ook al niet evident van ACOD om de staking van 10 oktober alleen aan te gaan, zonder de steun van de Christelijke en Liberale bonden. Zoiets zou enkel verantwoord zijn als het was voorafgegaan door een ernstige informatie- en consultatiecampagne, en een duidelijke oproep aan de andere bonden, wat niet gebeurd is. Alleen dan had er vooraf kunnen worden uitgemaakte of de stakingsbereidheid groot was, ook bij de leden van de andere bonden. Bij gebrek daaraan was een gedeeltelijke mislukking onvermijdelijk, met moedeloosheid van leden en militanten als gevolg. Het heeft de regering alleen maar driester gemaakt. De maatregelen die ze sindsdien heeft ingevoerd werden enkele jaren geleden nog voor onmogelijk gehouden: afschaffing van de vaste benoeming bij de openbare diensten van het Vlaams gewest, daling van de pensioenen, minimale dienstverlening bij het spoor…. Onvermijdelijk leidde dit tot moedeloosheid bij een deel van de achterban. De lauwe reactie van de spoorbonden op het stemmen van de wet op de minimale dienstverlening was een uiting daarvan. Toen de pensioenproblematiek meer op de voorgrond kwam heeft de socialistische vakbond van de openbaren diensten (ACOD) opnieuw als enige een stakingsoproep gedaan voor 27 februari. Van actieplan was er echter weer geen sprake. De eisenbundel, met de nadruk op de zware beroepen, was ook niet gericht op het bekomen van de grootste eenheid in de openbaren diensten. Beter ware geweest ook het hele puntensysteem op de korrel te nemen. Ondanks de gebrekkige organisatie was het openbaar vervoer ernstig verstoord, staakten de meeste cipiers, werd er actie gevoerd in het onderwijs en draaiden de post en de administraties op een lager pitje. De actie heeft duidelijk toch impact gehad. Alhoewel de regering al vroeger van plan was met een voorstel over de zware beroepen naar buiten te komen, heeft ze dat niet aangedurfd voor deze staking. Om de regering te doen terugkrabbelen is er echter veel meer nodig. De pensioenproblematiek leeft bij alle vakbonden, en zowel in de privé als bij de openbare diensten. De werknemers van de privé bevinden zich zelfs in een betere positie om tot actie over te gaan. Het gaat eindelijk wat beter met de economie. De orderboeken van de bedrijven zijn boordevol. Stakingen kunnen zij zich moeilijk permitteren.
In essentie is de Belgische vakbeweging aan herbronning toe. Als zij zich beperkt tot reacties op de asociale maatregelen van de regering is ze gedoemd om in het defensief te blijven. Wat ze nodig heeft is een offensief programma, dat vooraf breed wordt uitgedragen door de militanten.
Als heel de Belgische werkende klasse zich mobiliseert dan wordt een eisen programma zoals wij dit in elk nummer van de Vonk verdedigen perfect haalbaar.
-
Voor een pensioen op 60 voor wie dat wil.
-
Recht op brugpensioen vanaf 50.
-
Voor een minimumloon van 1.600 netto.
-
Geen enkel pensioen of ander inkomen mag lager zijn dan het minimumloon.
-
Tegen de werkloosheid, minder werken om allemaal te kunnen werken. 32 uren werkweek zonder loonverlies.
Binnen het Waalse FGTB is er een discussie ontstaan over een linkse regering voor het Waalse gewest rond de coalitie PS, Ecolo en PTB. Hiermee treedt het FGTB buiten de grenzen van haar louter ‘syndicale rol’, wat haar verweten wordt door de rechterzijde, en gaat het politieke pad op. Dit juichen we natuurlijk toe. Er bestaat geen waterdichte grens tussen ‘politiek’ en ‘vakbond’. De essentie met deze ‘linkse regering’ is natuurlijk het programma, dat moet breken met de soberheid en met het kapitalisme.
-
ter info www.businessinsider.com/us-economic-recovery-one-of-longest-on-record-but-also-one-of-weakest-2017-7?international=true&r=US&IR=T en www.washingtonexaminer.com/report-worst-economic-recovery-since-1930s-salaries-fall-17000-short/article/2598311 en https://seekingalpha.com/article/4003929-behind-weakest-post-war-recovery-history-part-1 en www.zerohedge.com/news/2017-01-06/worst-recovery-ever
-
www.dewereldmorgen.be/artikel/2017/03/13/is-belgie-echt-het-enige-land-waar-de-koopkracht-daalde-ja
-
Voor meer gedetailleerde informatie, zie www.armoedebestrijding.be/cijfers_aantal_armen.htm
-
Een goed voorbeeld was het “new paradigma”, een economische theorie ontwikkeld in de tweede helft van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Die stelde dat we o.m. door de ontwikkeling van het internet gedurende de komende decennia een hogere groei konden verwachten met jaarlijkse gemiddelden van 3% en meer. Een meerderheid van alle economen wereldwijd steunden deze theorie, ze werd aan de meeste universiteiten onderwezen. Kort daarna barstte de internet zeepbel, later kwam de crisis van 2008. In praktijk gebeurde precies het tegengestelde van hetgeen de new paradigma theorie voorspelde.