Reeds enkele jaren kan de lezer van Vonk de tribulaties in het proces Clabecq volgen. Na meer dan 64 zittingen viel op 22 mei jongstleden uiteindelijk het doek over deze zaak. Het Brusselse Hof van Beroep sprak de meeste beklaagden vrij. Vier onder hen – waaronder D’Orazio – kregen opschorting van de straf. Sommige beklaagden moesten schadevergoeding betalen aan de burgerlijke partijen.
Het arrest is ontluisterend voor het parket van Nijvel. Hoewel het niet met zoveel woorden wordt gezegd, lijkt het onderzoek slordig gedaan. Meer dan eens vraagt het Hof van Beroep zich vertwijfeld af waarom deze of gene niet werd gehoord of waarom een beschuldiging werd geuit wanneer uit het dossier zelf blijkt dat de feiten zich niet hebben voorgedaan (of dit alleszins niet kan worden bewezen). Men krijgt dus de indruk dat het kwestieuze openbaar ministerie vijandig stond tegenover de beklaagden en een waslijst van beschuldigingen 'pour les besoins de la cause' heeft ineengeflanst. Wie het boek van Alain Zenner – de curator die een aantal muilperen van D’Orazio zou hebben geïncasseerd - heeft gelezen, weet dat de Procureur des Konings van Nijvel, Jean Deprêtre, onmiddellijk na het handgemeen ter plaatse was en Zenner aanzette om klacht in te dienen. Ook de procureur des Konings van Brussel, Dejemeppe, en de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Namen, Panier, waren in de buurt (zie A. Zenner, La saga de Clabecq, Brussel, ed. Luc. Pire, 1998, p. 20 e.v.). Op zijn minst een curieus toeval.
In de linkse pers is de rijkswacht beschuldigd geworden van vijandigheid tegenover de actievoerders. Wij hebben echter de indruk dat de ordediensten gemanipuleerd werden om klacht in te dienen. We geven twee voorbeelden.
D’Orazio werd beschuldigd van het toebrengen van slagen en verwondingen aan een vrouwelijke rijkswachter. Onder ede verklaren twee collega’s-rijkswachters dat de stakingsleider de dame in bescherming heeft genomen tegen haar belagers en heeft uitgeroepen “pas de violence” (geen geweld).
Een aantal beklaagden werden beschuldigd van de vrijheidsberoving van twee rijkswachters. Het blijkt evenwel dat de beide personen hun dienstwapen bij zich hadden, alsook een GSM warmee zij contact hadden met hun brigade. Zij verklaren zelfs voor de rechtbank dat de ‘gijzelnemers’ op de de site van de Forges het vuur uit hun sloffen liepen om hen een kop koffie aan te bieden. Het lijkt dus alsof de rijkswachters slechts vrijuit kunnen spreken eens ze onder ede worden gehoord.
Het proces Clabecq is dan ook een ‘politiek’ proces. Op het eerste gezicht worden alleen maar een aantal baldadigheden geviseerd, maar het is duidelijk dat het parket van Nijvel via het strafrecht een bepaald soort syndicalisme heeft willen treffen. Deze tactiek is niet nieuw. In 1991 bijvoorbeeld werden voor de correctionele rechtbank van Luik een aantal syndicalisten – militanten van de KP – vervolgd omdat zij betogende stakers zouden hebben opgeruid om een regionale zetel van het Gemeentekrediet en een kantoor van plaatselijke P.S.C.-afdeling te bestormen en te vernielen. Ook toen werd de straf opgeschort. De advocaten van de 13 van Clabecq hebben er dan ook voor geopteerd om niet alleen voor hun cliënten te pleiten, maar ook tegen de manipulaties die voor een stuk mogelijk worden gemaakt door een hypocriete wetgeving. Zo werd de bevoegdheid van de rechtbanken om kennis te nemen van collectieve conflicten, alsook het artikel 66 Strafwetboek (Sw.) in vraag gesteld.
Bevoegdheid van de rechterlijke macht in collectieve geschillen
Artikel 35 van de Wet van 5 december 1968 (C.A.O.-wet) geeft aan de paritaire comités de bevoegdheid om “geschillen tussen werkgevers en werknemers te voorkomen of bij te leggen”. De verdediging voerde dan ook aan dat de rechterlijke macht zich niet mag mengen in collectieve geschillen en met andere woorden in dit geval niet bevoegd was..
Het Hof erkent dit wel, maar plaatst daar tegenover dat het in dit geval geen collectief geschil betreft, maar veeleer een aantal feitelijkheden die zich hebben voorgedaan in de marge ervan. Wie een beetje vertrouwd is met het arbeidsrecht, herkent onmiddellijk de redenering. Het is dezelfde die wordt gebruikt door de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg wanneer ze beschikkingen afleveren om poortblokkades te verbieden: het stakingsrecht wordt (officieel) niet geviseerd, maar wel het feit dat een zekere vorm van geweld wordt gebruikt om de werkwilligen de toegang tot de onderneming te verhinderen.
Actievoerders en magistratuur redeneren op een verschillend niveau. De magistratuur bekijkt het sociaal conflict op een reductionistische manier: het is een aaneenschakeling van – voor hen strafbare – feiten. De actievoerders hanteren een holistische logica: een actie heeft een hoger doel, het geweld dient de zaak en is derhalve verschoonbaar.
Artikel 66 Sw.
Een andere belangrijke topic die werd behandeld, betrof de toepasselijkheid van het artikel 66 Sw. De laatste paragraaf van dit artikel straft als daders van een misdaad of wanbedrijf “zij die door woorden in openbare bijeenkomsten het plegen van het feit rechtstreeks hebben uitgelokt”. Deze passus werd door de wet van 23 augustus 1887 ingevoerd als reactie op vrij gewelddadige rellen. In maart 1886 bijvoorbeeld werden fabrieken en kastelen in brand gestoken en werd er volop geplunderd; vijftien manifestanten werden door het leger neergeschoten. Volgens de overheid betrof het acties van anarchisten. Leopold II zelf drong in een brief van 27 mei 1887, gericht aan eerste minister Beernaert, aan op de wet die volgens hem een einde moest maken aan het “terroriseren van goede arbeiders die niet meer aan het werk durven”. Rekening houdende met de specifieke context waarin het voormelde artikel tot stand is gekomen, werd het de laatste decennia niet meer ingeroepen tegen stakers-agitatoren. Het feit dat het voor deze zaak uit de mottenballen werd gehaald, is dan ook veelbetekenend. Maar, mag het nog wel worden toegepast?
Het behoort tot de essentie van collectieve arbeidsconflicten dat de deelnemers hun mening op een vrij vranke manier uiten. De actievoerders kunnen in het vuur van de strijd wel eens grof – en voor sommigen misschien zelfs bedreigend - uit de hoek komen. Volgens de advocaten van de beklaagden in het proces Clabecq moet een dergelijk taalgebruik in het raam van een sociaal conflict als een exponent van de vrijheid van meningsuiting worden beschouwd. Het Hof schijnt daar evenwel niet van overtuigd en meent dat het artikel 66 Sw.onverkort moet worden toegepast.
Bij de beoordeling van de mogelijke provocaties heeft het Hof zich in dit geval vrij begrijpend opgesteld. Men vindt geen bewijs dat de beklaagden de menigte zouden hebben opgezweept, men heeft er oog voor dat bepaalde feiten zich hebben afgespeeld tijdens een sociaal conflict. De rechter beseft als het ware dat het door het Openbaar Ministerie ingeroepen artikel uit de tijd is, maar kan niet anders dan het toepassen en vergoelijkt zijn gêne door te stellen dat de beklaagden zich niet schuldig hebben gemaakt aan de feiten. Hierbij wordt vaak heel veel fantasie gebruikt. Het feit dat met bulldozers wordt gemanifesteerd, is volgens het Hof niet abnormaal bij betogingen van metallo's. En wanneer iemand wordt betrapt met een stok in de hand heet het dat deze kan worden gebruikt om een vuurtje te stoken. Een andere rechter had dus op grond van dezelfde feiten het tegenovergestelde kunnen beslissen. Het hangt er maar vanaf hoe men de zaken bekijkt. Dit alles heeft iets vernederends en paternalistisch. Met enige creativiteit kan de rechter ofwel de beklaagden vrijspreken, ofwel ze veroordelen. Men is aan zijn gratie overgeleverd.
Nadenken over sociale conflicten
Bij Koninklijk decreet van 5 augustus 1725 werd in Frankrijk het frauduleus faillissement bestraft met de doodstraf. Een dergelijke straf voor een dergelijk vergrijp is nu ondenkbaar geworden. De zeden zijn immers gewijzigd. Af en toe moet juridisch kreupelhout worden verwijderd uit het wettenbos. Is dit ook met betrekking tot de hier behandelde problematiek niet aan de orde? Is het bijvoorbeeld nog verantwoord dat een arbeider die zijn job heeft verloren, die nergens op enig begrip kan rekenen en tijdens een betoging zijn koelbloedigheid verliest gedurende drie jaar in onzekerheid moet leven omdat hij – zoals de beklaagde André Fontaine - met een vlaggenmast naar de ordediensten heeft uitgehaald?
Niemand zal ervoor pleiten om het vermoorden van werkwilligen door stakingsposten onbestraft te laten, maar moeten we sommige banale feiten die zich voordoen tijdens een sociaal conflict niet door een andere dan een strafrechtelijke bril bekijken? Gaan we stakers-actievoerders ook de volgende honderd jaar nog behandelen als misdadigers? Een dergelijke handelswijze is een democratie onwaardig, zoals het proces Clabecq heeft bewezen.
In de slipstream van deze zaak spreken een aantal politici ter linkerzijde stoere taal. Zij zullen het artikel 66 Strafwetboek wel eens wijzigen, zullen de bevoegdheid van de rechter in collectieve geschillen aan banden leggen, enzovoort. Wedden dat volgend jaar rond deze tijd daar nog niets van gerealiseerd zal zijn?