De bedienden van Sidmar staakten in mei voor de eerste maal in 21 jaar. De actie was gedeeltelijk gericht tegen het gebrek aan democratie in de onderneming. Ook in andere bedrijven pikken de arbeiders de kadaverdiscipline niet langer.

Tirannie troef

In de oudheid werden slaven beschouwd als productiemiddelen. Door het artikel 1780 Burgerlijk Wetboek (“Men kan zijn diensten slechts voor een tijd of voor een bepaalde onderneming verbinden”) is het onmogelijk geworden om zichzelf te vervreemden. In de praktijk gedraagt de werkgever zich echter nog vaak als ‘eigenaar’ van de werknemer. Hij wordt hierin zelfs gesteund door de wetgever die in artikel 17, 2° Arbeidsovereenkomstenwet stipuleert dat de werknemer verplicht is te handelen volgens de bevelen en instructies die hem worden gegeven door de werkgever. Het is uiteraard nooit de bedoeling geweest om de werknemer te verplichten eender welk bevel na te leven, maar het aantal weigeringen dat men voor ogen had, was toch zeer beperkt. Een onderneming is dan ook allesbehalve een democratische ruimte. Maar waarom wordt het werkgeversgezag nu plots wel, en vroeger niet, gecontesteerd?

(Schijn)participatie

In 1900 was een arbeider louter een dommekracht die werd gebruikt voor het leveren van fysieke inspanningen. Scholing was nauwelijks vereist. In een technologische maatschappij moet de werknemer hoog opgeleid zijn. Personeelsleden met een zekere intellectuele bagage stellen zich echter vragen bij een autoritaire gezagsuitoefening. Sommigen zullen verdedigen dat het gezag niet zo absoluut is: werknemers hebben toch inspraak via ondernemingsraden en comités preventie en bescherming op het werk.

Meer dan vijftig jaar ervaring leert evenwel dat deze paritaire organen geen exponenten zijn van bedrijfsdemocratie. Zij zijn een doorgeefluik voor economische en sociale informatie maar staan niet toe dat het beleid wordt beïnvloed. Werkgevers nemen soms hun toevlucht tot allerhande Human Resource Managementfoefjes om de indruk te wekken dat het personeel een vinger in de pap heeft: kwaliteitskringen, participatief management, enz. Van echte participatie kan echter ook in deze gevallen niet worden gesproken. Men probeert de werknemer te verleiden door hem de illusie te geven dat hij iets te vertellen heeft. Door dit ‘management-by-seduction’ wordt de bevelstructuur alleen maar verdoezeld. Het is immers niet omdat de werknemer een ‘medewerker’ wordt genoemd en de chef ‘consulent’ dat de hiër-archische verhoudingen verdwijnen. Vraag het maar aan de arbeiders van Opel Belgium. Ondanks het participatief management – met steun van de vakbonden ingevoerd - wordt hen vanuit Duitsland een oekaze opgelegd waarbij een deel van het personeel moet afvloeien. Discussie is uitgesloten.

Geen grondrechten voor werknemers

Het kapitalistisch systeem heeft iets schizofreens. Aan de ene kant wordt de burger wijsgemaakt dat hij over grondrechten beschikt. Je kan geen reünie voor oud-leerlingen meer organiseren want de adressen worden beschermd door de Privacywet. Politici bakkeleien op grond van het gelijkheidsbeginsel over de vraag of een kind nu de naam van de moeder moet dragen, de naam van de vader of een combinatie van beiden. Mein Kampf ligt bij de krantenboer want de vrijheid van meningsuiting staat in onze grondwet. Maar, indien het over arbeiders gaat, blijken grondrechten (waaronder het stakingsrecht) plots niet meer te bestaan.

Wanneer het personeel van de N.M.B.S. wil staken op de trouwdag van de kroonprins worden rechter-lijke beschikkingen afgeleverd om stakingsposten te verbieden. Een Antwerpse rechter negeert de vrijheid van meningsuiting en veroordeelt syndicalisten tot één frank morele schadevergoeding omdat ze een – z.i. opruiend – pamflet hebben verspreid. De hoofdvogel wordt echter afgeschoten door een Brusselse rechter die onlangs een stakingsactie van de Sabenapiloten preventief verbood. Ondanks het feit dat dit evenement een ruime mediabelangstelling genoot, was er geen enkele politicus bereikbaar voor commentaar. Als een magistraat een door België geratificeerd verdrag (het Europees Sociaal Handvest) aan zijn laars lapt, is dat voor de politieke klasse blijkbaar geen reden tot bezorgdheid. Officieel zal men wel verwijzen naar de scheiding der machten. Onze conclusie: mensenrechten gelden niet voor de arbeiders.

Naar een bedrijfsdemocratie

Kamerleden en senatoren van de burgerlijke linkerzijde (die de regering steunt) dienen met de regelmaat van een klok wetsvoorstellen in die een einde moeten maken aan de mogelijkheid om stakingen te breken, rendabele fabrieken te sluiten, enz. Dergelijke initiatieven worden steeds met de nodige tremolo’s aangekondigd, maar de teksten worden nooit besproken in de parlementaire commissies omdat zij op het veto stuiten van de liberale coalitiepartner.Het wordt tijd dat men te Brussel beseft dat arbeiders niet in eerste instantie enkele franken meer op hun bankrekening wensen, maar dat zij vooral op een menswaardige manier wensen behandeld te worden. Daarenboven moet men er zich rekenschap van geven dat het dagelijks vertoeven in een cryptofascistische atmosfeer niet bevorderlijk is voor de democratische reflex van de werknemers. Wie lang genoeg autoritair wordt behandeld, zal uiteindelijk dit gedrag kopiëren. Wanneer men de ver-rechtsing een halt wil toeroepen, moet men dringend werk maken van de democratisering van de onderneming.

Patrick Humblet van de Vakgroep Sociaal Recht aan de RUG

____________________________

Antwoord van Stephen Bouquin, docent sociologie, universiteit Amiens

Nieuwe vormen van klassenstrijd

Patrick Humblet heeft overschot van gelijk. De strijd voor de ontvoogding van de arbeiders werd reeds in de 19e eeuw door een tweetaktmotor aangedreven: vrijheid en gelijkheid, stemrecht en de afschaffing van de loonarbeid. Progressieve juristen zijn waarschijnlijk één van de weinige wetenschappers die de asymmetrische verhouding tussen ‘werkgevers’ en ‘werknemers’ onderkennen.

Fabriekdespotisme en uitbuiting gaan hand in hand

Bedwelmd door de economische liberale walmen denkt men al te gemakkelijk dat het om een gewone koehandel gaat: ik verkoop mijn arbeid en gij geeft me een loon dat in verhouding staat tot mijn rendement of productiviteit. De contractuele verhouding zou samenvallen met de sociale verhouding… Jazeker maar niet in deze zin: het arbeidscontract houdt een onderschikking/werping in. Men is immers verplicht om zich aan de instructies van de werkgever aan te passen. Het loon is ook niet de prijs van de arbeid maar de vergoeding voor het gebruiksrecht van de arbeidskracht. De patroon koopt geen slaaf maar het recht om een arbeider in te zetten in het productieproces. Het gaat om een recht op (betaalde) arbeid zelfs indien de vergoeding van de arbeidsprestatie veranderde in de loop van de laatste twee eeuwen (stukloon, uurloon, maandloon).

Klassenstrijd als factor van democratisering

De strijd van de arbeidersbeweging heeft tot gevolg gehad dat de verloning deels aan de marktwetten werd onttrokken. Het loon werd een collectief in plaats van individueel gegeven, eerst op het vlak van de sector (paritair comité) om concurrentie tussen arbeiders te vermijden, dan op interprofessioneel en nationaal vlak om uiteindelijk ook een sociaal verlengstuk te krijgen via de sociale bescherming en het sociaal zekerheidstelsel. Fundamenteel werd de loonarbeidsverhouding dus (ten dele) ‘vermaatschappelijkt’, d.w.z. de arbeidersklasse ging zelf ten dele mee de voorwaarden bepalen van de loonarbeid.

Dit gebeurde echter in een kapitalistische omgeving en nu tracht het patronaat de klok terug te draaien (privatisering, individualisering en meritocratisch gedachtegoed). De tendens van vermaatschappelijking van het loon heeft de kwestie van de productieverhoudingen (en de staat) omzeild: het eigendom van de productiemiddelen bleef in privé-handen van het kapitaal, de aandeelhouders, firma’s. De economie bleef ontrokken aan de openbare ruimte en ‘los’ van het politieke staan. Hierdoor werd ook op de werkvloer de relatie van onderdrukking bestendigd, spijts alle sociologische theorieën over de democratisering van de bedrijfswereld. Het ‘fabrieksdespotisme’ zoals Marx het noemde bleef bestaan. De technisch-wetenschappelijke legitimering (F.W. Taylor) van dit despotisme werd zelfs verruimd. Dit gebeurde enerzijds via een ‘overleg’ waarbij de vakbond vanuit een corporatistisch oogpunt wordt ingezet om de productiviteit te verhogen (“wij, werknemers en werkgever, hebben toch gelijklopende belangen”). Anderzijds kregen we een marktdespotisme: “de klant is baas”, “de klant kan niet wachten” (just-in-time), “wij moeten de totale voldoening van de klant kunnen garanderen, dus moeten jullie aan Total Quality Management doen”, en andere managementtechnieken om de productiviteit op te voeren.

Nieuwe strijd en nieuwe actoren

Nieuw en positief is het feit dat bedienden (en kaders) van een bedrijf zoals Sidmar een ander kamp beginnen kiezen, niet conjunctureel maar structureel: zij behoren, ondanks een statutaire opdeling, tot de arbeidersklasse. Steeds minder aanvaarden zij de verknechting, de autoritaire verhoudingen met de baas, die er overigens maar voor spek en bonen bij zit aangezien het hele management wordt gedicteerd door de winsteisen van de pensioenfondsen en andere speculanten, die een return op eigen vermogen eisen van 15%. Gelijklopend was de bediendestaking in de metaal tijdens de laatste CAO-ronde. De inzet was duidelijk: gaan de 20.000 kaders van de sector mee betrokken worden in de CAO van de bedienden of niet, wordt hun arbeidstijd collectief geregeld of beschikken de patroon en ‘zijzelf’ hierover? Het resultaat was positief en voor het eerst kwamen ze terecht onder een collectieve regulering, t.t.z. een bepaling die het voorwerp vormt van collectief handelen (actie voeren, eisen, staken, overleggen, enz.)

Van klassenstrijd naar een andere samenleving?

Uiteindelijk zien we de klassentegenstellingen verder opklimmen, niet alleen op wereldvlak (de ‘globalisering’) maar ook binnen de ondernemingen; niet alleen binnen de onderneming maar ook erbuiten (beperking stakingsrecht versus de actie van producenten/consumenten/burgers). Hoe kan het ook anders, de klassentegenstelling is fundamenteel ingebed in de sociale verhoudingen en kan niet gereduceerd worden tot een soort ideologisch verzinsel.

Ze is fundamenteel omdat het kapitaal enerzijds de levende arbeid steeds meer moet beperken (productiviteitstijging, automatisering) om te overleven naast concurrenten (andere privé-kapitalen) en anderzijds enkel kan functioneren in de mate dat deze beperking zich niet voltrekt. Het kapitaal heeft deze levende arbeid immers nog steeds nodig om er winst uit te persen (de ‘toegevoegde waarde’). Van machines en robotten kan men geen meerwaarde afromen. Hoe meer automatisering, hoe meer kapitaal er wordt vastgezet. Maar dat vastgezet kapitaal moet telkens ook terugbetaald worden vanuit de verkoop van de productie. En dat terwijl de investeringen in automatisering steeds duurder worden.

De menselijke factor blijft dus essentieel. Om de winsten te doen stijgen, moet de productiviteit stijgen. Maar dat leidt tot een contradictie. Enerzijds moet de arbeider, bediende of kader zich onderwerpen aan het principe van winstmaximalisatie. Anderzijds moet hij/zij creatief zijn, autonoom, initiatief nemen. Onderwerping en initiatief komen tot botsing in de geest van de arbeider met als gevolg dat hij revolteert. Human Resource Management wordt geïntroduceerd maar alle mooie sprookjes kennen een einde…

Hoe deze tegenstellingen vandaag terug tot een strijd voor een andere (socialistische) maatschappelijke ordening kunnen opgetrokken worden, is een andere vraag die daarom niet minder belangrijk is. Misschien kan Patrick (Humblet en niet Janssens, hoewel…) hier de draad terug opnemen.

Tijdschrift Vonk

layout Vonk 326 1 page 001

Activiteiten

Onze boeken

Onze boeken