De Duitse economie trok met 3,6 procent aan in 2010. Dit kwam na de scherpe daling van 4,7 procent in 2009, toen de recessie Duitsland zwaar trof. De werkloosheid is gedaald van 10,5 procent van de piek in 2005 tot 7 procent.
De Duitse uitvoer neemt ook in een hoog tempo toe. In het eerste semester van 2010 groeide deze met 17 procent ten opzichte van het eerste semester van 2009. De groei in landen als China en India heeft hierin een grote rol gespeeld. De Duitse uitvoer naar deze twee landen groeide immers met respectievelijk 80 procent en 40 procent in de afgelopen drie jaar.
Waarom is Duitsland meer competitief?
Het antwoord is te vinden in de kracht van haar industriële basis. De afgelopen decennia werd het bankwezen en de dienstensector van de economie de hemel in geprezen. Zo werd Londen een belangrijk financieel centrum, waar veel geld dat elders werd gemaakt werd geïnvesteerd in allerlei financiële constructies. Duitsland, echter behield een veel sterkere verwerkende sector.
De groei van de afgelopen 20 jaar leidde beleggers te geloven dat ze geld konden verdienen met geld. Hierbij sloegen ze de lastige taak over om daadwerkelijk te investeren in de productie van echte waarde, namelijk goederen. Dit brengt ons bij een fundamenteel stelling van de marxistische economische theorie. Waarde kan alleen worden gemaakt door menselijke arbeidskracht in te zetten in de productie van goederen. De prijs van een huis die stijgt als gevolg van een speculatieve zeepbel verhoogt de reële waarde van het huis niet. Het blijft nog steeds een huis, waarin slechts één gezin kan wonen. Vroeg of laat barsten deze bellen en komt de nominale prijs weer in overeenstemming met de werkelijke onderliggende waarde.
De Duitse industrie is dus sterker dan die van haar concurrenten. De belangrijkste vraag is de groei van de productiviteit. Maar hoe werd dit verwezenlijkt, en nog belangrijker, wat betekende dit voor de Duitse arbeiders?
Patronaal offensief tegen de arbeiders
De afgelopen drie jaar bijvoorbeeld werden de lonen van de 750.000 Duitse automobielarbeiders bevroren. De bazen en de vakbonden spraken gezamenlijk een loonstop af. In 2009, toen de recessie toesloeg, kwamen meer dan 1 miljoen werknemers terecht in het stelsel van ‘Kurzarbeit.’ Zij werkten twee of drie dagen per week tegen 70 procent van hun loon.
In de periode 1977 tot 1997 groeide de productiviteit met een gemiddelde van 3,2 procent per jaar, terwijl de uurlonen groeiden tegen 4,25 procent per jaar. Dit alles was uiteraard onaanvaardbaar voor de bazen, die in het offensief gingen. Ze eisten ‘offers’ waarmee de vakbondsleiders snel akkoord gingen. In de afgelopen tien jaar werden de looneisen heel sterk gematigd. Dit haalde de productiekost naar beneden.
Als we kijken naar de reële lonen per werknemer, de kosten per geproduceerde arbeid en de productiviteit per uur krijgen we een duidelijk beeld van wat er is gebeurd. Tussen 1997 en 2010 daalden de reële lonen met 10 procent en de productiviteit per uur steeg met circa 8 procent. Een totale vermindering met 25 procent in de arbeidskost [Bron: Europese Commissie]. Volgens het Global Wage-verslag dat onlangs gepubliceerd werd door de ILO, krompen de lonen van de Duitse werknemers in de afgelopen tien jaar meer dan in om het even welk ander geïndustrialiseerd land.
De ‘flexibiliteit van de arbeid' nam ook toe. Het aantal werknemers met een vast contract is gedaald in de afgelopen periode. In 2011, voor het eerst in haar geschiedenis, zal Duitsland meer dan een miljoen uitzendkrachten tellen. De lonen verdiend door deze werknemers, ook bekend als de "400 euro-banen”, zijn veel lager dan die van werknemers met vaste contracten.
Om het eenvoudiger uit te drukken, betekent dit dat de bazen erin zijn geslaagd om de reële lonen te drukken, terwijl op hetzelfde moment de productiviteit werd opgeschroefd. Hier ligt het ‘geheim’ van de verhoogde competitiviteit van de Duitse industrie.