Orwell werd wereldberoemd met zijn boeken “Animal Farm” en “Negentienhonderd vierentachtig”, tot op vandaag verplichte lectuur voor elke middelbare scholier(e). Dat hij tijdens zijn korte leven ook honderden essays schreef, met als uitgangspunt “altijd een gevoel van partij kiezen, een besef van onrechtvaardigheid” bleef lang onder de radar. De Arbeiderspers stelde een uitmuntende selectie samen die de ware aard van Orwell blootlegt: de onderzoeksjournalist die zonder voorbehoud sympathiseert met de verschoppelingen, onderaan de maatschappelijke ladder. Veel van de stukken vormen ook een aanzet voor een latere roman: het doden van een olifant in Birma, de herinnering aan de geuren van de Spaanse Burgeroorlog, de verschrikkelijke arbeidsomstandigheden van de mijnwerkers in Lancashire,… Hij schuwt ook de populaire thema’s niet: het essay over de platvloerse “comics van McGill” is hilarisch, zijn lofzang over het Engelse eten kan je enkel opmerkelijk noemen, zijn lotgevallen in een Engels internaat hartverscheurend! Hij hanteert een open, directe stijl en noemt de dingen bij hun naam, voor hem mocht proza niets verhullen, of ergens met welbespraakte zinswendingen omheen praten. Neen: goed proza is als een vensterruit en voor Orwell stond het vast wat je door die ruit moest kunnen zien:
“Iedere regel die ik sinds 1936 heb geschreven is direct of indirect, geschreven tégen het totalitarisme en voor het democratisch socialisme zoals ik het opvat.”
Het jaar van de bewustwording: 1936
Omstandigheden en gebeurtenissen vormen een mens. Toen Orwell door een linkse uitgever benaderd werd om een reportage te schrijven over het mijnwerkersdorpje Wigan kwam hij voor de eerste keer in contact met de Engelse arbeidersklasse. Hij daalt samen met hen af in de mijnschacht:
“naar een plek waar menselijk leven net zo vreemd is als op de maan.”
Hij beschrijft wat het verschil is tussen de beloning van arbeid (het loon) en de ervaring van arbeid, die in feite een eigen manier van leven met zich meebrengt, een bepaalde opvoeding, bepaalde manieren en houdingen, hoe je praat, leeft en woont. Hij noteert alles wat hij ziet en meemaakt, hoe de arbeiders denken over hun leven, over het socialisme, over de vakbond, over de fascist Mosley – die toen op campagne doorheen Engeland trok. Hij wordt zich bewust van de mistoestanden van de Engelse klassenmaatschappij en raakt overtuigd van het socialisme. Voor hem zijn arbeiders helden, met hun trots, hun arbeidsethos en klassensolidariteit. Maar hij zet ze niet op een voetstuk: hij zegt ook dat ze stinken, dat hun kleren en huizen lelijk zijn, dat ze geen tafelmanieren hebben. Hij probeert na te gaan waarom het socialisme in Engeland nog geen massale aanhang heeft en hij uit kritiek op het “communisme” van Rusland, waar de verantwoordelijken zich volgens hem gedragen als “halve grammofoonplaten, halve gangsters.” Dat noopte de uitgever ertoe een waarschuwend voorwoord te publiceren bij De weg naar Wigan Pier waarin hij zich gedeeltelijk distantieerde van de inhoud.
De Burgeroorlog in Spanje is de tweede gebeurtenis die een onuitwisbare indruk op Orwell nalaat, zowel in goede als in slechte zin. Hij beschrijft zijn aankomst in Barcelona, in het najaar van 1936 als “een klein wonder.”
“Alle sociale grenzen zijn weggevallen, de stad bruist van hoop en vrolijkheid. Maar vooral van vertrouwen in de toekomst, in de revolutie, het gevoel om plots te vertoeven in een atmosfeer van gelijkheid en vrijheid. Mensen probeerden zich te gedragen als mensen en niet als radertjes in een kapitalistische machine.”
Hij en met hem duizenden anderen zijn euforisch, ze sympathiseren allemaal met dit linkse alternatief.
George Orwell had zich aangesloten bij de Independent Labour Party en werd zo bij de troepen van de POUM ingelijfd – een marxistische groep die banden had met de anarchistische vakbond CNT. Toen hij aan het front terecht kwam, 250 km verder, veranderde de droom al vlug in een nachtmerrie. Het werd een oorlogssituatie zoals alle andere: honger, kou, eenzaamheid en verveling lijken erger dan het vijandelijk geschut. Maar als er dan toch kogels vliegen, wordt de situatie verschrikkelijk en uitzichtloos. Wanneer hij eind april in Barcelona terugkomt is de situatie totaal veranderd, te beginnen bij het straatbeeld: de uniformen zijn terug, de revolutionaire sfeer is verdwenen. Tot Orwells verbijstering wordt 1 mei zelfs niet gevierd. Barcelona beleeft “zijn tragische week”, waarin de stalinisten alle andere linkse groepen proberen te liquideren. George verschuilt zich in een hotel op de Plaça de Catalunya en kan net op tijd ontsnappen. In zijn boek wijdt hij een uitgebreid hoofdstuk aan het weerleggen van de onterechte verdachtmakingen, leugens en laster die de stalinisten verspreidden over alle linkse groepen, met een uitgebreide verontschuldiging voor de lezer voor alle gebruikte afkortingen! Hij is ten zeerste teleurgesteld over de breuk in het linkse front en het verraad van de stalinisten aan het gemeenschappelijke, linkse ideaal. Zijn genuanceerde kritiek op het “communisme” - hij blijft geloven in de droom van een socialistisch alternatief van broederschap over de grenzen heen - wordt hem door velen ter linkerzijde niet in dank afgenomen.
George Orwell is niet enkel een begenadigd verteller, hij heeft totaal geen eigendunk en neemt zichzelf niet té serieus wat zijn boeken nog steeds vlot leesbaar maakt.
Leestip
- George Orwell “Waarom ik schrijf” Verhalende essays Arbeiderspers 2020.
- George Orwell “De weg naar Wigan Pier” Arbeiderspers 2004.
- George Orwell “Saluut aan Catalonië” Regenboogpocket 2014.