Geschiedenis schrijven is nooit neutraal. De herdenking van de geschiedenis is dit nog minder. De geschiedenis wordt geschreven, herdacht en aangeleerd door de overwinnaars. Zo ook vandaag wanneer het hele Belgische establishment – beginnende bij het Koningshuis, de regering en de media – dit jaar de 175ste verjaardag viert van het ontstaan van België. Een hele mythe wordt opgebouwd rond een min of meer eensgezinde revolutie van 1830 waarna België zich afscheidde van de noordelijke provincies. België maakte toen deel uit van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden opgericht in 1815 als bufferstaat tegen Frankrijk na de nederlaag van Napoleon.
De kern van de mythe van de Belgische revolutie van 1830 is dat het in de eerste plaats om een ‘nationale revolutie’ ging waarin de burgerij zich beschrijft in heldhaftige taferelen. Hiermee bedoelen we een revolutie van een natie tegen een andere: de opkomende Belgische natie tegen deze van de Nederlanders. Een anti-Hollandse en pro-Belgische opstand waarin de Belgische patriotten de strijd opnamen voor de politieke vrijheden van het volk. Toegegeven, er was ook een sociaal aspect aan de revolutie – de misnoegdheid van de werkloze massa’s – maar uiteindelijk verzoenden alle sociale en politieke stromingen zich in een vaderlandlievend blok tegen de Hollanders. Alle sociale klassen trokken dan aan één zeel om de onafhankelijkheid te verkrijgen.
Tot zover het officiële verhaal. Dat verhaal is er een van klassenverzoening ten voordele van het ‘hogere nationale belang’. Toen was het de strijd tegen de Hollanders. Dichter bij ons in de tijd was dat de oproep voor een sociaal pact na de Tweede Wereldoorlog om het land weer op te bouwen. We denken ook aan de poging van koning Albert II om na de dood van zijn broer Boudewijn een loonstop door de strot van de arbeidersklasse te rammen met behulp van het Globaal Plan in 1993. Dit allemaal in naam van het ‘nationaal belang’.
Wij geven een andere kijk op de Belgische revolutie van 1830. Hierbij aarzelen we niet in te gaan tegen de versie van de officiële geschiedenisboeken. We zijn hiervoor schatplichtig aan Maurice Bologne, een Waalse socialist, die in 1929 een baanbrekend boekje schreef onder de titel ‘De Proletarische Opstand van 1830 in België’ (Uitgave bij Kritak in 1979, nu uitgeput). Ondertussen is dat boek in de vergetelheid geraakt. Ook in linkse kringen. We geven de auteur uitvoerig het woord in dit artikel.
Wat vooraf ging
“Tot op het einde van de 18de eeuw bleef België in hoofdzaak een agrarisch land met een plattelandsindustrie. Het moderne kapitalisme kwam tot stand in de jaren van de Franse revolutie en ontwikkelde onder Hollands bewind. Het voornaamste kenmerk van deze periode is bijgevolg het ontstaan van het kapitalisme en van zijn klassen: burgerij en proletariaat. Wij willen precies de houding van beide klassen in de Belgische revolutie onderzoeken. Personen die bij de gebeurtenissen betrokken waren, krijgen slechts onze aandacht voor zover zij, bewust of niet, hun klasse vertegenwoordigen.”
“Alle Belgische historici schrijven de revolutie van 1830 toe aan ‘het Belgische volk’. Dit is een holle uitdrukking, een abstractie. De geschiedenis wordt echter niet gemaakt door abstracties, zij is het werk van mensen, gegroepeerd in klassen. Het metafysische ‘Belgische Volk’ behoort tot het ideologische arsenaal van de heersende burgerij. Ofwel betekent deze uitdrukking niets, ofwel wordt hiermee bedoeld: de Belgische burgerij. Deze laatste verklaring geeft inderdaad de ware inhoud weer van de uitdrukking ‘het Belgische volk’ zoals deze door de burgerlijke historici ( ) wordt gebezigd.”
Het lijkt overtuigend de Belgische revolutie op rekening van de burgerij te schrijven. Maar is dat wel waar? Welke zouden de economische en materiële grieven zijn van de Belgische burgerij die hen tot afscheiding drijven van de Nederlandse provincies?
Eigenlijk vaarde de Belgische burgerij goed onder het bewind van koning Willem van Oranje. De burgerij dacht ook niet aan revolutie. Wel had zij een aantal politieke grieven die ze hoopte binnen het wettelijke kader op te lossen.
Inderdaad, er bestonden een aantal tegenstellingen in de economische ontwikkeling tussen het noorden (Nederland) en het zuiden (België). Het noorden was hoofdzakelijk gericht op handel en was gewonnen voor vrijhandel. Het zuiden daarentegen was overwegend industrieel en hoopte dankzij protectionisme de binnenlandse markt te verdedigen tegen Franse en Engelse concurrentie. Maar de Nederlandse koning was er in grote mate in geslaagd om in vijftien jaar tijd deze tegenstellingen te verzoenen. De zuidelijke burgerij kreeg snel voldoening in haar eisen tot hogere invoerrechten op buitenlandse producten en zelfs subsidies, bijvoorbeeld voor de belangrijke katoenindustrie. Vanaf dan begon een echte bloeiperiode voor de Belgische industrie. Dit maakte de koning natuurlijk populair in zakenmiddens. “De Nederlandse politiek viel duidelijk samen met de belangen van de Belgische burgerij. Onder deze omstandigheden kon zij geen revolutie wensen.”
Het opkomende proletariaat
“Het proletariaat was al zeer talrijk. Het belang ervan als actieve kracht in de maatschappij, bij het begin van de 19de eeuw, werd maar al te vaak miskend. Het proletariaat ontstond mede als gevolg van de snelle bevolkingsaangroei, die kenmerkend is voor de eerste helft van de 19de eeuw. In 1802 telde Gent slechts 220 katoenarbeiders. In 1810 waren het er 10.000. Omstreeks 1825 werkten in Oost Vlaanderen 150.000 arbeiders in de katoenfabrieken. Deze industrietak stelde in de zuidelijke provincies 220.000 arbeiders te werk.”
De industrialisatie was met reuzensprongen vooruitgegaan, vooral in de steenkoolwinning en de katoen- en wolindustrie. Maar de arbeidersklasse van toen was nog erg heterogeen. Het landbouwproletariaat en het ambachtelijk proletariaat vormden de sterkste groepen. Hiernaast hebben we te maken met een industrieel en halfindustrieel proletariaat. Het industriële proletariaat omvatte ongeveer een zesde van het totale aantal arbeiders. Het halfindustriële proletariaat bestond uit wevers en spinners die meestal op het platteland woonden. In die groep telt men veel ‘thuiswerkers’. Het ambachtelijke proletariaat stond voor een vierde van het gehele proletariaat: veel metaalarbeiders, houtbewerkers, leerbewerkers, pottenbakkers en arbeiders in brouwerijen, distilleerderijen en bloemmolens.
Meestal denkt men dat er in het begin van de 19de eeuw nog geen vakbonden bestonden, deels door de Wet Lechapelier die organisaties van arbeiders verbood. Nochtans zien we dat de arbeiders in 1830 reeds over organisaties beschikten, iets tussen de middeleeuwse gilden en de moderne vakbonden in. In Brussel, het toekomstige strijdtoneel van de opstand van 1830, was die syndicale beweging in de ambachtelijke sector de sterkste en de belangrijkste van het land.
“Vanaf de eerste jaren van het Hollandse bewind werd dit proletariaat zwaar op de proef gesteld. In het jaar 1817 brak de eerste economische crisis uit. Ook de zomer van 1816 was heel slecht geweest, en in 1817 kwam een ziekte van de aardappel, het voornaamste bestanddeel van de arbeidersvoeding, de toestand nog verergeren. Er dreigde hongersnood. Vanaf 1814 begon de industrie door toedoen van de Engelse concurrentie te kwijnen. Talrijke manufacturen sloten hun deuren en duizenden arbeiders kwamen op straat te staan. De ellende van de massa’s ( ) nam nu dramatische proporties aan.”
De steun die de regering aan de industrie gaf verzachte het leed. Maar vijf jaar later voerde zij belastingen in op het malen en het slachten. Deze belasting kwam in bepaalde steden overeen met een achtste van het loon van een arbeider met vier kinderen! Toch werden deze belastingen goedgekeurd in 1822. De ontevredenheid was groot. Oproer brak uit in verschillende steden.
Hier bovenop kwam in de industrie het proces van mechanisering. Arbeiders werden massaal vervangen door machines. “De invoering van de stoommachines dreef de woede van het proletariaat ten top. De arbeiders begonnen een dreigende houding aan te nemen: een oproer kon niet langer uitblijven. Voorts bleven de kosten voor het levensonderhoud stijgen.” Dit was het gevolg van het protectionistische beleid waarbij de arbeiders en de boeren bijvoorbeeld duurdere weefsels moesten kopen van Belgische fabrieken.
De ellende was zeer groot onder de arbeidersklasse. Dit beeld toont aan dat in tegenstelling tot de Belgische burgerij, de arbeidersklasse wel reden had tot ontevredenheid. Het Koninkrijk der Nederlanden was wellicht het welvarendst van het Europese continent, maar deze voorspoed was gebouwd op de ellende, de hongersnood en de werkloosheid van de arbeidersklasse.
De twee grote politieke partijen die toen bestonden, waren allebei partijen van de burgerij. We zullen tot het einde van de 19e eeuw moeten wachten om de opgang te zien van een grote arbeiderspartij. Tevens hadden gewone mensen geen kiesrecht. Politiek was de arbeidersklasse verweesd, maar ze stond achter de democratische burgerij aangevoerd door de republikeinse liberaal De Potter en de katholiek Bartels. De katholieke partij was de partij van de grootgrondbezitters (adel, kerk). De liberale partij, die haar aanhang had in de steden, was die van de industriële en handelsburgerij. In 1828 vormden deze twee partijen een unie om van de regering een aantal politieke eisen af te dwingen in verband met het taalgebruik, de verdeling van de postjes in de ambtenarij, het onderwijsstatuut en de persvrijheid. Maar dit alles wensten zij te verwezenlijken binnen het kader van de grondwet, zonder revolutie. Het proletariaat beschouwden ze enkel nuttig om de regering onder druk te zetten. Maar “de hachelijke situatie waarin het proletariaat verkeerde, had tot gevolg dat de constitutionele agitatie van de burgerij tegen het ministerie omsloeg in een revolutionaire actie van de massa’s tegen de Hollandse regering en tegen de gematigde Belgische burgerij.”
Een Franse wind komt overgewaaid
Op dinsdag 27 juli 1830 gaven de gezellen-typografen van Parijs het sein van de opstand. Twee dagen later was de stad in handen van het volk. De opschudding in de Belgische provincies was groot. “Het Parijse proletariaat wees zijn Brusselse broeders de weg. In Brussel vullen de straten zich met opgewonden groepen. ( ) ‘Zo wordt een revolutie gemaakt’, riep men. ‘Een koning breekt zijn eed en wordt verjaagd!’, ‘Leve de barricaden!’, ‘Het volk maakt korte metten met despoten en hun handlangers!’, ‘Leve het volk!’( ) In de andere steden is de beroering even groot. ( ) Voor het eerst onder het Hollandse bewind weerklinken de kreten: Leve de Fransen! Leve de Vrijheid. De Marseillaise wordt gezongen.” De Marseillaise wordt het lied van de revolutie in België.
“De uitzinnige stemming van het proletariaat brengt de unionisten (de unie van liberalen en katholieken) in de grootste verlegenheid. De agitatie die zij binnen de legaliteit wensen te houden, dreigt te ontsporen. Het proletariaat slaat een zelfstandige richting in onder leiding van zijn eigen aanvoerders.”
Tot midden augustus worden er manifestaties georganiseerd. De spanning is te snijden. Tot er op 22 augustus kleine aanplakbiljetten verschijnen waarop de revolutie voor de 25ste wordt aangekondigd. De burgerij heeft schrik. De straat wordt ook rumoeriger als gevolg van de prijsstijging van het brood.
Op 23 augustus starten er in Brussel feestelijkheden voor de verjaardag van de koning. Die onnodige uitgaven vallen niet in de smaak van het volk. ’s Anderdaags stroomt het volk samen in de cafés. Groepen trekken kwaad door de straten. De lucht vult zich met opstandige kreten. Onder hen ook werkloze wevers. De burgerij trekt zich terug in haar huizen. Een muzikaal optreden ter ere van de burgemeester wordt verstoord door typografen. Ze hebben papieren hoeden opgezet versierd met een kokarde in de Franse kleuren.
De Belgische revolutie van 1830 is begonnen. “Net als in Parijs, op uitzondering van een aantal intellectuelen, neemt de burgerij hier niet aan deel. Nergens ziet men een nationaal of provinciaal embleem. Niemand maakt zich zorgen om het Belgische vaderland.” Het enige embleem is de Franse driekleur, de vlag van de revolutie van 1789! De vlag van Frankrijk was toen een lelie tegen een blauwe achtergrond.
Op de avond van 25 augustus vindt een voorstelling plaats van ‘Het stomme meisje van Portici’. Het muntplein ziet na de voorstelling zwart van het volk. De politie staat machteloos. Snel wordt het sein van de opstand gegeven. De woningen van regeringsleden worden bestormd. Wapenhandelaars worden verplicht wapens en munitie uit te delen. De hele nacht gaat de opstand door. Ja, er worden huizen in brand gestoken. Ja, er worden huizen vernietigd. Maar nergens wordt er geplunderd of diefstal gepleegd.
Het leger ziet toe zonder te reageren. De soldaten zijn dikwijls gewone arbeiders of boeren. Ze hadden weinig sympathie voor de regering en voor de officieren die hen brutaal en grof behandelden. Toch wordt er hier en daar geschoten op de arbeiders. Het schouwspel van vermoorde arbeiders, waaronder een twaalfjarige jongen, verbittert de menigte. ‘s Anderdaags trekt een groep van vierhonderd gewapende arbeiders naar het provinciaal bestuur. Rode vlaggen mengen zich onder de Franse driekleur. Andere groepen trekken naar de Grote Markt en hijsen daar de rood-wit-blauwe vlag op het stadhuis onder luid gejuich van de menigte. “Vanaf dat ogenblik krijgt de beweging het karakter van een proletarische opstand. Het volk, bewust van zijn macht, besluit zelf zijn zaken af te handelen.”
Later verwoesten arbeiders in navolging van hun Engelse collega’s de stoommachines in verschillende fabrieken. De Belgische burgerij voelt zich bedreigd in haar bezittingen en smeekt de Hollandse generaals geweld te gebruiken om de orde te herstellen. Schermutselingen vinden plaats in de stad tussen de patrouilles en betogende arbeiders. Sommige eenheden worden ontwapend. Er wordt geschoten. Er vallen twintig doden en een vijftiental gewonden.
De Belgische burgerij reageert
Het leger bleek onbekwaam om de menigte die het centrum van de stad in handen heeft in toom te houden. De stedelijke Schutterij was onbetrouwbaar geworden en men durfde ze zelfs niet bijeenroepen. De menigte is ook gewapend! Op 26 augustus komen enkele rijke en invloedrijke burgers bijeen wiens belangen onmiddellijk worden bedreigd. Onder hen Ducpétiaux, Lesbroussart, Vleminck, Delfosse, Pletinckx. Zij beslissen een Burgerwacht te vormen. Hun doel: het volk ontwapenen en in toom houden. Hun wapens krijgen ze van het Hollandse gezag! Verder wordt de Franse driekleur die aan de gevel van het stadhuis wappert, vervangen door de Brabantse kleuren (rood, geel, zwart in horizontale banen). Deze kleuren worden het herkenningsteken van de Burgerwacht.
“Het verschijnen van de Franse driekleur had de burgerij met verbijstering geslagen. De Hollandse vlag terugplaatsen was niet langer mogelijk: de Belgische burgerij zou er te duidelijk haar trouw aan het regime mee betonen en de woede van het proletariaat aanwakkeren.” Het hijsen van deze nieuwe vlag zaait verwarring onder de menigte. Niemand weet goed wat die kleuren betekenen. Ook wordt het maalrecht (een belasting) afgeschaft om de bevolking te kalmeren.
“Toch komt de burgerwacht na haar oprichting meteen in botsing met de proletariërs, die brood en wapens eisen. De eerste zorg is de ontwapening van het proletariaat. Dit gebeurd met alle middelen, ook door het uitdelen van geld en traktaties met jenever.” Maar ze kunnen de verdere verwoestingen niet verhinderen. Op de Grote Markt wordt de Burgerwacht gevraagd met de menigte naar het paleis te trekken om het te bestormen.
“De Belgische burgerij wordt zo gedwongen te kiezen tussen het Belgische proletariaat en de Hollandse regering. Ze aarzelt geen ogenblik. Voor de eerste maal opent zij het vuur op de opstandige arbeidersklasse. Het privé-bezit is heiliger dan het ‘Vaderland’.”
De eerste slachtoffers zijn kleermakers, dagloners, plafoneerders, bedienden. De gewapende botsingen herhalen zich op veel plaatsen in de stad. De Burgerwacht beschikt over tweeduizend wachten (edellieden, notabelen, magistraten, ambtenaren). Het volk heeft duizend gewapende mensen. Maar overal worden ze gevolgd door een menigte van tienduizenden.
De repressie neemt de volgende dagen toe. De burgerij wordt meester van de toestand maar is bevreesd voor de minste vergissing. “Toen de Fransgezinde Gendebien vernam dat ze het volk met geweervuur hadden weggedreven, betreurde hij slechts één ding: ‘Nu is ons kanonnenvlees voor de goede zaak verloren: wij moeten oppassen voor zijn weerwraak.’”
Verdere manoeuvres en de intrede van de prins van Oranje in Brussel
Een gedeelte van de burgerij, de democratische en linkse vleugel, wenste van de omstandigheden gebruik te maken om een aantal politieke hervormingen te verkrijgen. Een ‘rede aan de koning’ wordt opgesteld waarin wordt aangedrongen op het samenroepen van een Staten-Generaal. In deze oproep wordt duidelijk dat de burgerij trouw blijft aan de koning en haar grieven langs legale wijze behartigd wil zien.
Willem I, die volledig verrast was door de troebelen, zag niet in dat hij moest ingaan op de gematigde eisen van de zuidelijke burgerij. De Nederlandse koning vertrouwt het allemaal niet en laat zijn misnoegdheid blijken over de Brabantse kleuren aan een delegatie van burgers die hem tegemoet zijn gekomen. Hierop antwoordt iemand van de burgerij: “U bent slecht ingelicht! Wij hebben deze kleuren slechts aangenomen als herkenningsteken en om te vermijden dat men overal de Franse driekleur zou gaan hijsen.” Bij hun terugkeer in Brussel doet de burgerij affiches plakken waarin wordt aangekondigd dat de prins welkom is in de stad en met open armen zal worden ontvangen. “Het volk begrijpt die proclamatie als verraad. Aan eenieder die het horen wil, wordt er geroepen: ‘De Hollanders openen hun armen, maar het is om ons te verstikken. De troepen gaan binnenrukken. Te wapen! Breek de straten op, maak barricaden! Te wapen!’ Mannen, vrouwen, kinderen, iedereen gaat aan de slag. ( ) Bomen worden omgehakt en voertuigen omgekanteld. Kamers en zolders van de huizen worden volgestapeld met kasseistenen.”
Na ontvangst van een tweede delegatie van burgers beslist de prins aarzelend onder de bescherming van de Burgerwacht Brussel binnen te trekken. Maar onder druk van het volk slaat hij op de vlucht. Op die manier worden ook de plannen van de burgerij, die hem tot hoofd van een regering wenst uit te roepen, gedwarsboomd. De toestand wordt gespannen. Prins Willem wil maar niet ingaan op de gematigde eisen van de burgerij. Het volk wordt wantrouwig. De burgerij had haar toegevingen beloofd maar het blijft bij vage beloftes. De burgerij beseft dat bij een nieuwe opstand zij ook overrompeld zal worden. Deze toestand noopt de burgerij de scheiding te vragen tussen de noordelijke en zuidelijke provincies met de dynastie als enige band. Had de Prins van Oranje deze eis ingewilligd, dan was het Koninkrijk der Nederlanden waarschijnlijk gered geweest.
Al dat gekonkel tussen de burgerij en de regering valt natuurlijk niet in goede aarde bij de arbeidersklasse. Vrijwilligers komen uit de provincies om de hoofdstad te versterken. Brusselse soldaten ten dienste van de prins deserteren en roepen op het voorbeeld van Parijs op te volgen. De toestand wordt met de dag meer gespannen. Er is ook geen werk en geen brood voor het volk.
De Burgerwacht gaat over tot de verkiezing van een Commissie van Openbare Veiligheid. Deze moet instaan voor het behoud van de openbare orde. Verschillende gematigden en democraten maken hier deel van uit. De Potter, de held van het volk, verspreidt daarentegen het ordewoord van een onafhankelijke federale republiek. Hij vertegenwoordigt de radicaalste vleugel van de burgerij. Dit ordewoord beantwoordt aan de verzuchtingen van de massa’s. De meest vooruitstrevende elementen van de burgerij richten de Centrale Unie op of ‘Unie van het Volk’. Hoewel uitgesproken separatistisch steunen ze toch op het volk. Dit is een feitelijke scheuring in de rangen van de burgerij.
De Staten-Generaal die op 13 september bijeenkomt, brengt enkel maar loze en vage beloftes. Het volk en de Centrale Unie worden zenuwachtig. De volkswoede bereikt het kookpunt. Voorposten van het Hollandse leger die zich buiten de stad bevinden, worden aangevallen. De Commissie van Openbare Orde veroordeelt deze daden onmiddellijk. De prins eist verontschuldigingen. De menigte bezet het stadhuis en overal nemen de mensen weer post op straat. De Burgerwacht, die beschouwd wordt als handlangers van de Hollanders, wordt ontwapend. De burgerij slaat op de vlucht. De proletarische opstand van 1830 en de mensen van de Centrale Unie triomferen.
“De proletariërs zijn meester van de stad. Zij wapenen zich met pieken, stokken, pistolen, sabels en geweren, vormen gevechtseenheden en verdelen de taken onder elkaar ( ) ‘Het wekt bewondering’, schrijft Niellon ‘dat dit zo gevreesde gepeupel de hele dag dat de stad volkomen in zijn macht was, geen enkele gewelddaad pleegde. Overal heerste er rust en vertrouwen, meer dan tijdens de vorige dagen.’” Het leger van Willem staat echter voor de poorten van de stad.
Het verzet
Een gedeelte van de democratische burgerij probeert een nieuwe regering te vormen ter vervanging van de Commissie van Openbare Orde, die ondertussen is ontbonden. De naam van De Potter, de held van het volk, circuleert als deel van de regering. “Niet zonder reden staat De Potter als eerste op de lijst. In zijn persoon moest het volk zich bij de nieuwe staatsordening betrokken voelen.”
Maar het volk denkt aan dringender zaken. In alle wijken organiseren de arbeiders de verdediging van de stad. Overal rijzen barricaden op, zo’n 550 in totaal. Aangevoerd door oud-soldaten trekt het volk gewapend naar de stadspoorten. Een gedeelte van de Central Unie slaat op de vlucht, in de overtuiging dat verzet nutteloos is en dat het proletariaat een nederlaag zal lijden.
Het volk is echter een en al geestdrift. Het maakt zich klaar om te overwinnen of te sterven, zonder zich om de leiders van de Centrale Unie te bekommeren. Vanuit het hele land komen versterkingen aanrukken. Heel de werkende klasse trekt naar de hoofdstad.
Het volk vecht op de barricades en breekt het elan van de koninklijke troepen. Na twee dagen intensief gevecht keert de situatie. De overwinning lijkt nu onvermijdelijk. Een gedeelte van de burgerij keert stiekem terug naar de hoofdstad en poogt als het ware een staatsgreep. Ze richten de Administratieve Commissie op die op zijn beurt een Voorlopige Regering samenstelt. Enkele leden van de vroegere Commissie voor Openbare Orde die door het proletariaat zijn verjaagd, worden in de regering binnengesmokkeld.
“De burgers zullen vanaf nu de revolutie van haar proletarische inhoud proberen te ontdoen om ze dienstbaar te maken aan hun eigen belangen.” In de nacht van 26 op 27 september verlaten de Hollanders hun stellingen. Het volk heeft de overwinning behaald na zes dagen vechten. Alle dodelijke slachtoffers en gewonden aan de Belgische kant maken deel uit van het volk. De Potter komt terug in Brussel en wordt door de leden van de Voorlopige Regering voorgesteld op de Grote Markt. Zonder hem had de burgerij niet kunnen regeren. Zijn populariteit ging snel verloren als gevolg van het beleid dat zijn regering voerde. Maar hij had zijn rol – ongewild waarschijnlijk – gespeeld, namelijk het volk de illusie geven dat ze meeregeren. De nieuwe grondwet, waarin er geen sprake was van algemeen stemrecht noch van een republiek, zal het proletariaat snel ontgoochelen. Maar het revolutionaire gevaar was geweken. Op 4 oktober wordt de onafhankelijkheid uitgesproken. De burgerij zoekt ijlings een koning. De nieuwe Belgische staat zal gefinancierd worden door de bankiersfamilie Rotschild.
Gendebien zal deze roemrijke weken in een beroemde uitspraak samenvatten: “Het volk heeft de revolutie gemaakt en de burgerij heeft ze in beslag genomen.” Dat is de echte geschiedenis van de Belgische revolutie van 1830.