“De grondslagen voor de wereldrevolutie werden gelegd in het Brussel van de 19e eeuw.” Als we alle dappere strijders vanaf Spartacus er niet bij rekenen, kan deze lichtelijk overdreven uitspraak best wel gelden voor alles wat er na de 19e eeuw gebeurde. Niemand heeft sindsdien zo’n enorme politieke invloed nagelaten als Karl Marx, die na zijn uitwijzing uit Frankrijk als een opgejaagde balling met vrouw en kinderen uitweek naar Brussel.
Hij verbleef er drie jaar lang, woonde op zeven verschillende plaatsen, en werd vervolgens van staatswege uit op een wel heel ongelukkige wijze uit het land gezet. Deze periode in Belgenland kan zonder twijfel gerekend worden tot een van de vruchtbaarste periodes zowel van de filosofische als politieke activiteiten van Marx. Reden genoeg voor de Belgische historicus en programma-adviseur voor Canvas Edward De Maesschaelk om een historisch document op te stellen van deze woelige maar bovenal interessante periode. We krijgen in zijn boek ‘Karl Marx in Brussel’ een verhaal voorgeschoteld dat voortborduurt op een mooie keuze uit de honderden brieven die Marx, Engels en andere zielsgenoten naar elkaar schreven. We geven hier een samenvatting gezien door marxistische bril.
Welkom en niet-welkom in België
De aankomst van Marx in België was niet bepaald de aangename verwelkoming die men kan verwachten als buitenlandse gast. Nochtans schreef Marx als een brave man een brief naar koning Leopold I om toelating te vragen het koninkrijk België binnen te mogen:
“Sire, Ik ondergetekende, Karl Marx, doctor in de filosofie, 26 jaar oud, uit Trier in het Koninkrijk Pruisen, heb de intentie mij met vrouw en kind in de Staat van Uwe Majesteit te vestigen, en neem daarom de eerbiedige vrijheid U te smeken hem de toelating te bezorgen om zijn woonplaats in België te kiezen. Met de diepste eerbied voor Uwe Majesteit, verblijf ik Uw zeer nederige en zeer gehoorzame dienaar. Dr. Karl Marx.”
(Briefwechsel I, p.265 en Studien p.217)
Marx was welkom in België. Maar deze brief gericht aan de koning gaf het startschot voor het Belgische Bestuur der Openbare Veiligheid om Marx’ wandelgang nauwlettend in het oog te houden. Met een voorafgaande algemene inleiding tot het leven en denken van Marx, geeft de auteur vanaf deze onaangename verwelkoming een indringend portret van de veelvuldige activiteiten die de intellectuele duizendpoot Marx in België zowel in woord als daad ondernam. Tijdens zijn verblijf in ons land schreef Marx in totaal zeshonderd bladzijden notities bijeen. Zo schreef hij ondermeer het Communistisch Manifest samen met zijn strijdmakker Friedrich Engels. In dialoog met Engels kregen Marx’ filosofische opvattingen omtrent het dialectisch materialisme voor het eerst een stevige theoretische grond in de materiële omstandigheden van de maatschappij en zijn historische ontwikkeling. Daarvoor was hij in de leerschool gegaan tijdens zijn verblijf in Parijs, waar hij geconfronteerd werd met wat hij het ‘arbeidersproletariaat’ zal gaan noemen, en toentertijd al even snel ontwikkelde als het industriële kapitalisme.
Belgische misère alom
Het arbeidersproletariaat van Brussel kreeg Marx niet te zien omdat Brussel anders dan de industriesteden zoals Luik of de Borinage toentertijd werd gedomineerd door kleine bedrijfjes. Armoede was daarentegen in Brussel niettemin schering en inslag. Een kwart van de Brusselse bevolking stond op de lijst van de hulpbehoevenden. De arbeiders werkten veertien tot vijftien uren per dag en kwamen vaak niet toe om met hun magere loontjes het gezin te onderhouden. Om toch een klein beetje te kunnen overleven, werden de vrouwen en kinderen er ook maar op uitgestuurd om te werken. De afstand tussen arm en rijk werd des te groter toen vele Oost- en West-Vlaamse arbeiders de huisnijverheid in elkaar zagen storten door de concurrentie van de Britse gemechaniseerde producten. Ze stroomden haveloos in Brussel aan op zoek naar werk, naar eten. Neem daarbij ook de lange winter van 1845 die de koolzaadtarweoogst verwoestte, de grote aardappelplaag van 1846 en de graantekorten in 1847 en we begrijpen eens te meer dat Marx niet zomaar heel zijn leven in bibliotheken doorbracht. De economische ellende in België moet Marx als empirist vast en zeker niet zijn ontgaan! In deze crisisjaren leefde ongeveer een kwart van de Belgische bevolking in bijna onbeschrijfelijke omstandigheden.
De talloze pamfletten en diverse programma’s van Belgische sociale hervormers gaven daar uitdrukking aan. Niet zozeer uit een subjectieve gevoeligheid van de schrijvers maar uit een diep ongenoegen voor de mistoestanden die de arbeidersklasse en alles daaronder troffen. De Luikse communist Victor Tedesco brengt – zoals de auteur enigszins twijfelend opmerkt – een al dan niet realistisch of overtrokken verslag van deze erbarmelijke situatie. Het is niettemin de weerspiegeling van een harde realiteit. Burgerlijke historici en sociologen zouden over dergelijke schandalige sociale situaties niet mogen twisten. Arbeiderspijn is tot op de dag van vandaag een mes dat scherp in het zelfvertrouwen van de mens kan snijden.
“De kwellingen verkorten mijn bestaan en doen mijn leven verwelken. Kind van nauwelijks acht jaar, werkte ik al om iets toe te voegen aan het beetje brood dat mijn vader voor mij verdient. De dagen waren erg lang voor zo weinig vreugde, de nachten te kort voor zoveel vermoeienis. Als familievader zie ik hoe mijn gezellin zich uitput en hoe mijn kinderen verkwijnen. Tegen zoveel kwalen is mijn werk niet opgewassen. Terwijl ik mijn kinderen offer aan de dwingende eisen van de honger, maak ik ze slaven van een machine; terwijl ik hun lot en het mijne vervloek, wordt mijn liefde tot een marteling. Oud voor mijn tijd, zoals mijn vader, blijft er geen uitweg meer dan de openbare onderstand die mij gevangenzet, of dan de aalmoes die mij onteert. Voor wie het werk ontvlucht, zijn er de bedelaarskoloniën, de dwanghuizen. Voor het meisje dat honger heeft, is er de prostitutie...”
(Catéchisme du Prolétaire, p.442)
Het ontstaan van de Bond der Communisten
Het jaar 1847 zal ook het jaar worden waarin Marx definitief de daad bij het woord voegde. Het communistisch correspondentiecomité waarmee hij het jaar daarvoor was begonnen, had z’n vruchten afgeworpen. De contacten die Marx en Engels onderhielden met een keur aan Europese revolutionairen legden de fundamenten voor de oprichting van de Bond der Communisten. Ondanks de opwakkerende en vooral noodzakelijke ideeënstrijd geeft het eerste artikel van de statuten duidelijk het doel aan die van de Bond een internationale partij zal maken:
“De Bond streeft naar de afschaffing van de slavernij van de mens; zij doet dat door het propageren van de theorie van de gemeenschap van goederen en door de zo spoedig mogelijke verwerkelijking daarvan.”
(Der Bund der Kommunisten: Dokumente und Materialen : 9 juni 1847)
Natuurlijk onderhield Marx ook veelvuldig contacten met Belgische politieke strijders. Hij verwierf zelfs onverwacht een sleutelpositie in de Association Démocratique. Dat was een beweging die toentertijd alle democratische krachten uit België met inbegrip van buitenlandse radicalen verenigde. Eigenlijk was het een verzameling van enerzijds vroege communisten en anderzijds radicale democraten, dus de linkervleugel van de kleinburgerij, waarvan sommigen nog hadden deelgenomen aan de Belgische Revolutie van 1830. Ze opereerden vanuit Brussel onder de leiding van voorzitter Jottrand, een Belgische advocaat en publicist. In tegenstelling tot de (nog kleine) proletarische vleugel bestempelde de radicale liberaal Jottrand het opkomende revolutionaire karakter van de democratische vereniging als utopisch. Jottrand en anderen wilden verandering via grondwettelijke weg verkrijgen en hielden zich ver van arbeidersopstanden. Als radicale liberalen richtten zij hun pijlen niet op de bourgeoisie en waren bijvoorbeeld grote voorstanders van vrijhandel. Zij waren in de eerste plaats patriotten en republikeinen die zich verzetten tegen de blijvende rol van de adel in de Belgische politiek, bijvoorbeeld de macht van de monarchie. Hun relatie tot het proletariaat was paternalistisch. Zij wilden het volk verheffen uit zijn miserie, terwijl Marx en Engels stelden dat de arbeiders zich zelf moeten bevrijden en in die strijd een andere samenleving creëren. Daardoor kwam het tot een breuk tussen Jottrand en Marx die - ondertussen al vice-voorzitter van de Association Démocratique – daardoor zijn lidmaatschappij opzegde. De revoluties van 1848 stonden echter voor de deur. Die ontwikkelingen duwden beide kampen tijdelijk terug bij elkaar (zoals de Russische revolutie van 1905 ook bolsjewieken en mensjewieken opnieuw samenbracht). Jottrand zocht opnieuw contact op met Marx die de uitgestoken hand greep en weer lid werd.
Marx koesterde onder meer ook sympathie voor Vlaamse sociale voorvechters zoals Jacob Kats, Jan Pellering en Jean-Louis Labiaux. Bekend was vooral Jacob Kats die zijn strijdbaarheid gehoor liet geven via tal van volkstoneelstukken. Daarin bekritiseerde hij op spottende wijze de maatschappij met zijn koning en clerici. Dit kostte hem natuurlijk zijn sociale positie. Na de Belgische revolutie ‘degradeerde’ hij van leraar tot handwever. Onder invloed van Jottrand begint Kats echter meetings te organiseren voor de arbeiders. Anders dan in het volkstoneel moesten de arbeiders niet meer passief toekijken op het verhaal van al het leed dat zij dagelijks moesten ondergaan, maar konden zij ook voor de eerste keer zichzelf in het debat mengen. Uiteraard stootte dit meeting-fenomeen, dat uit Engeland was komen overwaaien, op fel verzet van de Belgische staat. De nooit aflatende tussenkomsten van de politie maakten deze publieke meetings echter vaak een moeilijk actiemiddel. Niettemin was het een van de eerste collectieve actiemiddelen van de opkomende arbeidersbeweging.
“...Eerst als de regten des volks door het volk zelve zullen verdedigd worden, zal men het volk niet meer kunnen bedriegen; doch zoo lang het volk zich op anderen zal moeten betrouwen, zal het altyt bedrogen worden.”
(Jacob Kats, (In:) H. Wouters. Documenten betreffende de geschiedenis der arbeidersbeweging, p.1229-1230)
De ideeën van Kats waren radicaal, maar ze bleven reformistisch. Hij was voorstander van de invoering van een republiek, algemeen stemrecht, kosteloos staatsonderwijs, nationalisering van de banken en de industrie en een tegenstander van privé-bezit. Hij geloofde daarentegen slechts in de mogelijkheid van geleidelijke hervormingen. Anderen volgden hem en werden radicaler, zoals Jean-Louis Labiaux die met Jan Pellering in april ‘46 in Brussel een hongermars organiseerde die dankzij de bereidwillige medewerking van de staat uitliep op een sisser. De arbeiders waren als maatschappelijke kracht nog te gering en een stevige arbeiderspartij ontbrak. Maar de arbeiders van toen wisten maar al te goed wat revolutie betekende! Ondanks de wet Le chapelier die samenscholing verbood, weergalmde de februarirevolutie in Frankrijk onverminderd door in de straten van Brussel, zoals Engels schrijft. Alleen heeft het niet mogen baten. De aangename medewerking van een onderdrukkende staat en zijn bourgeoisie was wederom alomtegenwoordig. Ze staken stokken in de wielen van een Belgische opkomende arbeidersklasse uit schrik dat ze hun macht zouden verliezen. Koning Leopold stond zelfs op het punt af te treden, maar dankzij de repressie konden ze de situatie in bedwang houden.
“Toen de Februarirevolutie uitbarstte, verwekte ze dadelijk een echo in Brussel. Een groot aantal mensen verzamelde zich elke avond op de Grote Markt voor het stadhuis, die bezet werd door de burgerwacht en de politie. De bier- en jeneverkroegen rond markt zaten stampvol. Men riep ‘Vive La République’, men zong de Marseillaise, men vergaderde, men drong op en werd teruggedreven. De regering hield zich ogenschijnlijk koest, maar mobiliseerde ondertussen de reservisten en riep de verlofgangers uit de provincie op.”
(Friedrich Engels, Die Neue welt, 8 juli 1876)
Plagerijen van de Belgische staat aan het adres van Marx
De laatste dagen van Marx’ verblijf in België naderden. De enige ‘fout’ die Marx beging, was het breken van zijn verbintenis om niets te publiceren over politieke toestanden. Op 28 februari 1848 ontving de Belgische minister van Justitie van Baron Hody een voorstel om Marx het land uit te zetten op grond van ‘verstoring van de openbare orde’. Op twee maart 1848 ondertekende koning Leopold zonder al te veel problemen een uitwijzingsbevel:
“Leopold, koning der Belgen
gelast de genaamde Marx, doctor in de filosofie, oud circa 28 jaar, geboren in Trier, Pruisen, het Koninkrijk België te verlaten binnen een termijn van 24 uur, met verbod er ooit terug te keren, op straffe voorzien in artikel 6 van de wet van 22 december 1835.”
(In: G. Ros. Adalbert von Bornstedt und seine Deutsche-Brüsseler Zeitung. Ein Beitrag zur Geschichte der deutschen Emigrantenpublizistik im Vormärz. Nr.51, pag. 39)
Wat er nu juist allemaal gebeurde dat Marx van de Belgische staat onverrichter zake moest opkrassen, leest u best zelf in het boek van Edward De Maesschaelk. Wij kijken met weerzin terug op deze Brusselse periode die mooi illustreert hoe de Belgische staat Karl Marx vanaf het eerste uur van zijn aankomst (letterlijk!) tot z’n laatste uur in België tot vervelens toe het leven zuur maakte. Dat heeft hem nochtans niet verhinderd om in Brussel de basis te leggen voor wat zou uitgroeien tot de belangrijkste revolutionaire ideologie: het marxisme.