Dit artikel gaat over computersoftware. Dit zal waarschijnlijk nogal abstract klinken voor sommige van onze lezers, maar het is een onderwerp dat relevant is voor iedereen die een computer gebruikt, bijvoorbeeld om dit artikel te lezen. Het is nuttig om op de hoogte zijn hoe de computerindustrie vandaag de dag functioneert en hoe ze ons strenge beperkingen oplegt. Op een dag zou het best kunnen dat je je mp3’s niet meer zal mogen beluisteren, of je Word-documenten kunnen lezen. Misschien denk je dat je deze simpele dingen zal kunnen blijven doen omdat je gelooft dat je effectief het meeste wat op je computer staat in bezit hebt en controleert, maar volgens big business is dat niet het geval.
Dat exemplaar van Microsoft Word, dat videospel of zelfs die mp3-speler bezit je eigenlijk niet. Sterker nog, zoals de meeste mensen die commerciële software gebruiken (al dan niet betaald) heb je ook geen enkele andere manier om die gegevens te lezen. Hierop zou je kunnen antwoorden: “Maar ik zal altijd mijn PC hebben omdat hij van mij is, en niemand zal me kunnen stoppen naar mijn muziek te luisteren!” Misschien, maar niet noodzakelijk. Om dat echter te begrijpen zullen we ons eerst moeten verdiepen in de ondoorzichtige wereld van softwarelicenties.
Een ‘softwarelicentie’ is een soort contract en is tegenwoordig de meest gebruikte vorm van softwaredistributie. Je herinnert je misschien dat je bij de installatie van een computerprogramma op ‘I agree’, ‘Ik ga akkoord’ of iets gelijkaardigs moest klikken. Dit was eigenlijk het ondertekenen van een contract dat je in de eerste plaats waarschijnlijk nooit gelezen hebt. We gaan even een simpele methode hanteren, en alle softwarelicenties (contracten) in twee duidelijke groepen onderbrengen, namelijk ‘open’ en ‘gesloten’. We zullen beginnen met de ‘gesloten’ licenties, aangezien zij het meest voorkomen.
Gesloten licenties zijn gewoonlijk vrij restrictief over wat je wel en niet mag doen met de software. Wanneer je bijvoorbeeld een exemplaar van Windows XP of Windows Vista koopt, krijg je meestal maar één licentie per computer, mag je geen kopieën aan je vrienden geven, mag je zeer zeker niet het exemplaar doorverkopen, en mag je geen veranderingen aanbrengen aan de software.
Een ‘licence to run’
Laat ons even onze mp3-speler van naderbij bekijken. Eigenlijk bezitten we niet het programma dat ons in staat stelt ons Britney Spears-album af te spelen, hoewel we veel geld hebben betaald voor zowel het programma als het album (of een Britney Spears-album veel geld waard is, is natuurlijk een andere zaak). Maar wat dan met de kleine iPod zelf? Daar kan je toch zeker eentje van bezitten? Opnieuw is het antwoord ja en neen. Hoewel je het eigenlijke fysieke doosje gekocht hebt, heb je enkel een licentie voor het programma dat het toestelletje doet werken. Met andere woorden, we hebben enkel betaald om het programma te mogen gebruiken.
Het belangrijkste dat we hier moeten onthouden is dat de meeste gesloten softwarelicenties eigenlijk niets verkopen wat je kunt houden; ze geven je enkel toestemming om de software onder zeer bepaalde voorwaarden te gebruiken. Een programmeur kan een computerspelletje schrijven, en bij verkoop in de licentie de clausule opnemen “dat het spel enkel gebruikt mag worden wanneer de gebruiker een rode trui en een gele broek draagt.” Wettelijk gezien zullen diegenen zonder rode trui en gele broek het spel niet mogen spelen, zelfs al hebben ze de programmeur betaald. Hier komt het verschil tussen licenties (huren) en het kopen van een programma op de voorgrond. Wanneer mensen zeggen “Ik ga Photoshop kopen” bedoelen ze eigenlijk “Ik ga een licentie om Photoshop te gebruiken kopen, en ik hoop dat ik aan alle criteria van het licentiecontract voldoe.” Deze vorm van contract wordt in het Engels een ‘End User Licence Agreement’ of EULA genoemd.
Iets kopen impliceert de eigendom erover verwerven. We weten allemaal dat je met een auto die je gekocht hebt, kunt doen wat je maar wil. Maar op een huurauto zullen we echter geen nieuwe wielen kunnen plaatsen of aan de motor sleutelen. We hebben een overeenkomst gesloten met het verhuurbedrijf dat we geld geven in ruil voor het gebruik van de auto. Als we de auto misbruiken, heeft de eigenaar elk recht om ons te stoppen deze auto te gebruiken. Ditzelfde principe geldt in de computerwereld.
Natuurlijk kan er iemand opwerpen: “En dan? Ik gebruik Microsoft Word. Het doet wat ik wil. Waarom zou ik hierover inzitten? Ze kunnen niet in mijn huis komen en het wegnemen.” Dit brengt ons bij het volgende: controle. Om dit te illustreren gaan we terug naar het voorbeeld van de mp3-bestanden. Een mp3-bestand is eigenlijk een verkleinde versie van een liedje op een gewone cd. De technologie waarop die mp3’s die je speelt schijnbaar magisch al die muziek in kleine bestanden omzet, werd oorspronkelijk ontwikkeld en uitgebracht door een Duitse onderzoeksorganisatie, het Fraunhofer-instituut. Het is hun zogenaamde intellectuele eigendom. Hoewel ze instructies geven over hoe je hun methode kunt gebruiken om muziek op te slaan, wil dit niet zeggen dat je er zomaar alles mee mag doen. Bijvoorbeeld, elk product dat geld verdient met mp3’s moet geld betalen aan het Fraunhofer-instituut. Dankzij het patenteren van het mp3-algoritme verdient deze Duitse organisatie nu 100 miljoen euro per jaar aan licentie-inkomsten.
Dit is allemaal goed en wel, en niet echt een probleem, zou je kunnen zeggen. Uiteindelijk ben jij niet degene die dat geld aan hen moet betalen, en ben je tevreden om je mediaspeler te gebruiken op je computer, met de licentie om mp3-bestanden af te spelen. Het probleem is dat ze je perfect kunnen verbieden dit te doen. Dit betekent dat hoewel we weten hoe mp3’s werken, de mensen die de intellectuele rechten op mp3’s bezitten, de controle bezitten over wie ze kan gebruiken. Zo kunnen ze op een dag besluiten dat ze niet willen dat iemand ze nog gebruikt, en dat iedereen naar mp4 moet overstappen. En nadien mp5. Op deze manier behoudt het Fraunhofer-instituut altijd de controle.
Natuurlijk zou je nu kunnen zeggen: “Wel, als dat gebeurt stap ik gewoon over op een ander product. Ze weten dat ik dat zou doen, dus zullen ze zoiets nooit doen.” Het probleem daarmee is echter dat softwarebedrijven een subtielere tactiek toepassen om hun gebruikers te behouden en ze toch te dwingen om over te schakelen (en dus meer winst te maken). Als je bijvoorbeeld een tekst in Microsoft Word schrijft en opslaat, zal Word het als een ‘Microsoft Word-document’ opslaan. Nu begint het probleem. Op Microsoft na weet niemand in de hele wereld precies hoe je een Word-document kunt openen. Daar is niets illegaals aan. Het is gewoon de manier van Microsoft om documenten te openen en op te slaan. Daardoor moet iemand die absoluut zeker zonder fouten of problemen een Word-document wil openen, een exemplaar van Word gebruiken (en kopen), wat enkel via Microsoft kan. Zeker, er zijn mensen die uitstekend werk hebben verricht in het ontrafelen van het mysterie (OpenOffice.org bijvoorbeeld), maar ze kunnen nooit 100% zeker zijn. Het nettoresultaat is dat we dus iemand geld moeten betalen om met elkaar te communiceren, of om naar onze muziek te luisteren.
In het geval van Microsoft Word is de situatie nog erger. Microsoft heeft de slechte gewoonte hun bestandsformaten elke paar jaar te veranderen. Indien je recent een exemplaar van Microsoft Office 2007 hebt gekocht, en je documenten opslaat in het laatste .docx-formaat, dan kan je vriend die een oudere versie van Microsoft Word gebruikt, deze helemaal niet openen. Dus zelfs als je besluit een brave burger te zijn en voor een licentie van Microsoft Word te betalen, dan nog is er geen garantie dat je steeds in staat zal zijn om documenten met vrienden of collega’s uit te wisselen, aangezien verschillende versies van hetzelfde programma onderling niet compatibel kunnen zijn. De enige oplossing, buiten het manueel selecteren van een beter bekend bestandsformaat als RTF, is het blijven opwaarderen van (en dus betalen voor) je software, maar zelfs dan is er nooit een garantie dat je documenten op exact dezelfde manier op het scherm van je vriend zullen verschijnen.
Open en gesloten standaarden
Op dit punt is het nuttig om even stil te staan bij iets dat ‘standaarden’ wordt genoemd. Een standaard is een manier waarop iets werkt. Mp3 is een standaard. DVD is een standaard. PDF is een standaard. HTML (de taal van het Internet) is een standaard. In de wereld buiten computers is de Philips-schroef een standaard. Standaarden zorgen ervoor dat je wielen koopt die passen op je wagen, of bouten die op je schroeven passen. Meestal kunnen mensen gewoon naar een dergelijke standaard kijken – zoals de Philips-schroef – en zeggen “Ok, nu kan ik een Philips-schroevendraaier maken, omdat ik zie hoe die schroef werkt.” Jammer genoeg is dit niet altijd mogelijk in de computerwereld, omdat men daar zoiets kan hebben als “gesloten standaarden”, waardoor het onmogelijk wordt om te zien hoe alles werkt en in elkaar steekt. Als de persoon die het systeem maakte niet expliciet zegt hoe iets werkt, dan zal je het niet kunnen nabootsen. Als je bijvoorbeeld een programma zou willen maken dat Word-documenten kan opslaan, dan zul je, zoals we eerder al zeiden, moeten raden hoe het Microsoft Word-bestandsformaat werkt. Dit is een ernstig probleem, aangezien veel overheidsinstellingen dit formaat gebruiken als hun standaard: zeer veel cruciale informatie is opgeslagen in een formaat waarvan niemand precies weet hoe het te openen of op te slaan, op een enkel bedrijf na, Microsoft.
Dit gebruik van gesloten standaarden resulteert in wat in de industrie bekend staat als ‘Vendor Lock-In’. Dit wil zeggen dat klanten zo afhankelijk worden van een verkoper van producten of diensten dat naar een andere verkoper overstappen te duur of te lastig is. Dit is een bekende strategie van grote softwarebedrijven. Het is een van de redenen waarom Bill Gates een miljardair geworden is: niet omdat hij zo’n genie is, maar wel omdat hij met zijn agressieve tactieken erin slaagde miljoenen computergebruikers aan zijn bedrijf te binden (meer hierover op onze internationale website, “Bill Gates, saviour of the world?”). Je bent verplicht om producten van hetzelfde bedrijf te blijven kopen als je up to date wil blijven. Mocht dat bedrijf plots beslissen dat ze een bepaald programma dat je echt nodig hebt, niet meer ondersteunen, dan heb je pech. Sommige banken gebruiken nog steeds oude versies van het OS/2-besturingssysteem, omdat hun banksoftware op niets anders werkt. Het bedrijf dat deze software schreef en up to date hield, is immers failliet gegaan, en dus zitten die banken nu vast met dat oude systeem.
Hoe kunnen we nu totale controle hebben over de bestanden die we opslaan? Zoals eerder gezegd publiceren sommige bedrijven volledige specificaties van hun bestandsformaten – zoals Adobe met hun PDF-bestanden, of het Fraunhofer-instituut met hun mp3’s – waarmee we programmaatjes kunnen maken om onze mp3’s af te spelen, of om een hoop mp3’s op een audio-cd te plaatsen. Hoewel die bedrijven nog steeds over de intellectuele rechten van deze formaten beschikken, hebben we (als een teken van generositeit) volledige blauwdrukken gekregen. Moeten we dan maar enkel goed gekende formaten gebruiken? Dit zou een stap in de goede richting zijn, maar om werkelijk onafhankelijk te worden van groepen die uit zijn op winst, is het niet genoeg. We toonden eerder al aan met het voorbeeld van de mp3’s dat als je de methode van iemand anders gebruikt om informatie op te slaan (tekst, foto’s of muziek), ze nog steeds het recht behouden om te beslissen wie hun methode mag gebruiken en ze er geld om kunnen vragen. Bedrijven in een kapitalistische wereld zijn in de eerste plaats tenslotte bedrijven die geld willen verdienen.
Van wie kan ik dan in feite software kopen om er nadien mee te doen wat ik wil? Welnu, er bestaan mensen die het gewoon weggeven. Er is het voorbeeld van de PDF-bestanden, een voorbeeld van een werkelijk open standaard. Elke informaticus kan te weten komen hoe PDF-bestanden werken omdat Adobe, het bedrijf dat dit formaat ontwierp, complete instructies heeft vrijgegeven hoe PDF-bestanden te gebruiken, maken, opslaan en printen, dit zonder iets extra te moeten betalen. Dit zal voor altijd beschikbaar zijn. Zelfs nadat Adobe failliet zou gaan, zouden we nog steeds PDF-bestanden kunnen gebruiken. Dit is echter niet het geval als je bijvoorbeeld muziek hebt gekocht van een online winkel als iTunes. In dat geval is het bestand geschreven in een gesloten standaard van Apple dat je enkel op een iPod kan afspelen en niet op een andere mp3-speler.
Het tweede type softwarelicentie dat we aan het begin van de tekst vernoemden was ‘open’ software. De meeste open licenties (kleine verschillen daargelaten) staan je toe om alles wat je wilt toe te voegen, verwijderen of aan te passen. Ze geven de software vrij. Misschien moet je betalen voor het exemplaar zelf, maar wanneer je “ik ga akkoord” aanklikt bij de installatie van Red Hat Linux ben je vrij om te doen met de software wat je wilt. Als er iets extra is dat je wilt, dan mag je (of iemand die je kent en goed is met computers) dat gerust toevoegen. Als je veel zaken tegelijk wil toevoegen, om het dan door te verkopen, dan mag dat ook. Je kunt ook gewoon OpenOffice blijven gebruiken, een ‘open source’-tekstprogramma, veilig in de wetenschap dat je altijd, wat er ook gebeurt, je documenten zal kunnen openen. Het is in de geest van open source (open bronnen) dat geen enkele persoon afhankelijk zou mogen zijn van derden om zijn eigen bezit te kunnen gebruiken (we gaan zo meteen dieper in op het begrip ‘open source’).
Naast gesloten standaarden zijn er ook open standaarden. Een open standaard vertelt hoe iets werkt, maar het is niet in iemands bezit. Soms is er een vzw die een referentie onderhoudt, maar niemand moet geld betalen om een HTML-webpagina te schrijven, want het is een open standaard.
Stel je nu de kracht voor van het combineren van open software en open standaarden. Iedereen kan perfect met alle anderen communiceren, zonder van een derde afhankelijk te zijn. Dit gebeurt vandaag al. In het Engels noemt men dit open source, maar een juistere term is ‘vrije software’.
Vrije software versus gesloten software
Vrije software is een fundamentele breuk met het gesloten model. Er is nog steeds een licentie bij die software, maar ze is bedoeld om de gebruikers alle macht en controle te geven. Er wordt expliciet gezegd dat je kopieën mag maken – je wordt zelfs aangemoedigd dit te doen – en de software zelf wordt niet als privaat bezit gezien, maar als een publiek goed.
De term ‘vrije software’ suggereert iets gratis. In de meeste gevallen is dit ook zo, maar niet altijd. In het Engels is de term ‘free software’ verwarrend, omdat ‘free’ ook gratis betekent. Het gaat echter over vrijheid en niet over prijs. Of zoals de vrije software-voorstanders het verwoorden: “Free as in free speech, not as in free beer.” Het gaat om de vrijheid van de gebruiker om de software te gebruiken, te delen, te bestuderen en te verbeteren.
Zulke vrijheid staat natuurlijk in schril contrast met hoe de grote bedrijven software gebruiken en verdelen. Voor deze bedrijven betekent controle over software controle over de broncode. Computerprogramma’s worden geschreven in een code (die broncode dus) die voor mensen leesbaar is, die dan wordt vertaald in een machinetaalformaat, dat vervolgens door de computer wordt uitgevoerd. Een dergelijke machinetaal is veel moeilijker te begrijpen voor mensen, en dus ook moeilijker aan te passen. Door de broncode geheim te houden kunnen softwarebedrijven de controle uitoefenen over hoe hun programma’s gebruikt worden en welke functies deze aanbieden. Een steeds meer voorkomende trend is dat ze deze controle gebruiken om te verzekeren dat hun intellectuele eigendom gevrijwaard blijft. Vrije software is het absoluut tegenovergestelde: de licentie wordt gebruikt om de vrijheid van de eindgebruiker te beschermen.
Deze vrijheid biedt grote voordelen voor de samenleving. Toegang tot de broncode betekent dat de onderliggende functionaliteit van de software bekeken kan worden, betrouwbaar is, maar vooral ook aangepast en verbeterd kan worden. Fouten in de software kunnen makkelijker gevonden en opgelost worden, en dit ten goede van iedereen. Delen van de broncode kunnen onder informatici gedeeld worden, en opnieuw gebruikt worden in gelijkaardige, of zelfs heel nieuwe projecten. Deze samenwerking moedigt het delen van menselijke kennis aan, en bespaart uren werk in softwareontwikkeling, aangezien alles maar één keer uitgevonden dient te worden. De vrijheid om software te gebruiken en te verdelen bij iedereen die het nodig heeft, betekent dat de hele samenleving de vruchten raapt, in vele gevallen zelfs volledig gratis.
Om deze vrijheden te beschermen zijn verschillende licenties in het leven geroepen. Veruit de meest bekende is de GPL-licentie, die staat voor ‘GNU General Public Licence’ (algemene openbare licentie). De GPL werd door Richard Stallman geschreven in 1989 met de bedoeling om een licentie te schrijven die voor elk vrije-softwareproject gebruikt kon worden, en op die manier de mogelijkheid te scheppen voor vele projecten om broncode te delen. De GPL-licentie werd al snel de populairste licentie voor vrije software nadat Linus Torvalds, de stichter van het Linux-besturingssysteem, ze gebruikte voor de Linux-kernel in 1992.
Het voordeel van GPL is dat ze in plaats van copyright af te dwingen op de software die onder de licentie valt, juist een sterk ‘copyleft’ afdwingt. Dit betekent dat alle herwerkte versies van software die onder de GPL valt, ook onder GPL moeten vallen. Concreet wil dit zeggen dat afgeleide programma’s ook hun code moeten vrijgeven. Copyleft gebruikt dus copyright-wetten (in het Nederlands de wetten op intellectuele eigendom en auteursrecht) om precies het tegenovergestelde van die wetten te bereiken: in plaats van allerlei beperkingen af te dwingen, geeft het rechten aan andere mensen, en zorgt het er voor dat die rechten niet geschonden kunnen worden.
Steve Ballmer, de CEO van Microsoft, verwees ooit eens naar GPL als “een kanker die alle intellectueel bezit dat het aanraakt, besmet.” Ballmer wil hier natuurlijk de hele open source-beweging in diskrediet brengen door angst, onzekerheid en twijfel te zaaien. De waarheid is dat de GPL-licentie enkel afgeleid werk van GPL-software ‘besmet’, en dan nog enkel als je als informaticus besluit je werk, gebaseerd op bestaande software, openbaar te maken. Wij stellen dat de GPL als een goedaardig, bevrijdend virus werkt dat ervoor zorgt dat alle software die onder de GPL-licentie geschreven wordt, open en vrij beschikbaar blijft voor iedereen en ten goede komt aan de hele samenleving. De GPL was cruciaal voor het succes van het GNU/Linux-besturingssysteem, omdat het de programmeurs die eraan werkten de zekerheid gaf dat de vruchten van hun arbeid vrij zouden zijn en aan de hele wereld ten goede zouden komen, en niet zouden uitgebuit worden door softwarebedrijven die niets aan de gemeenschap zouden teruggeven.
Het gesloten softwaresysteem is een belichaming van alle fouten en de groteske inefficiëntie van het kapitalisme, waar het eerste doel niet het dienen van de belangen van de samenleving is, noch innoveren, noch het verbeteren of herstellen van software. Al die belangen komen op de tweede plaats in vergelijking met het primaire doel om winst maken. Het ontwikkelen, verbeteren en verdelen van software gebeurt enkel als er grof geld verdiend kan worden. Fouten in Microsoft Windows geven Microsoft enkel een grotere hefboom om het gebruik van hun software te beperken, door mensen te verplichten een exemplaar met een geldige licentie te hebben om toegang te krijgen tot essentiële beveiligingsupdates.
Gesloten software kan niet bestudeerd of aangepast worden, en zorgt ervoor dat softwarebedrijven grote monopolies hebben en kunnen behouden door het moeilijk te maken voor hun concurrenten. Dit remt technologische vooruitgang af: Microsoft is vele malen de monopolist geweest, maar zelden de vernieuwer. Wanneer de vruchten van de arbeid van softwareontwikkeling in private bedrijven worden beperkt, en de broncode geheim gehouden wordt, zorgt dit ervoor dat de arbeidskracht van de samenleving in haar geheel wordt verspild. Andere ontwikkelaars moeten immers helemaal van nul beginnen als ze op de softwaremarkt willen beginnen. Het beschermen van de broncode en het verbergen van kennis is op zichzelf ook een grote industrie geworden, maar is totaal overbodig bij vrije software, waar menselijke kennis en het product van menselijke arbeid ten voordele van de hele maatschappij gebruikt wordt. (Dit is trouwens een goed antwoord op die mensen die de illusie koesteren dat enkel competitie en vrije markt voor innovatie kunnen zorgen. Het tegengestelde is eerder waar. Die illusie wordt natuurlijk goed in stand gehouden door het kapitaal.)
Het samenwerkende karakter van vrije software heeft zijn succes al aangetoond door de miljoenen mensen die erbij betrokken zijn, en honderdduizenden open source-projecten die uit de grond gestampt zijn. Bij die projecten zijn er spectaculaire successen als de Apache webserver, die 50% van het Internet bedient, maar ook OpenOffice en Mozilla Firefox, die beide tientallen miljoenen gebruikers over de hele wereld hebben.
Tegenstellingen in de vrije-softwarebeweging
Er bestaan twee grote filosofieën rond het maken en gebruiken van vrij verkrijgbare software, bekend als het ‘vrije software’- en het ‘open source’-model. De term vrije software is ouder dan open source. Vrije software wordt gebruikt door de ‘Free Software Foundation’ die door Richard Stallman in 1985 werd opgericht. De term open source daarentegen werd uitgevonden door Eric Raymond en anderen, die in 1998 het ‘Open Source Initiative’ startten.
Waarom is er dit onderscheid, en waarom is het belangrijk? Om deze vragen te beantwoorden, moeten we even kijken naar de geschiedenis van de vrije-softwarebeweging.
De vrije-softwarebeweging splitste in de late jaren ’90 in twee kampen: de vrije software beweging, en de open source-beweging. Deze beide tendensen bestonden al lang, en verschillen van mening over de te volgen filosofie.
Het vrije-softwarekamp werkte vooral vanuit ethische en morele argumenten tegen de schadelijke effecten van gesloten software. Dit, samen met de GPL die als bedrijfsonvriendelijk werd beschouwd, en vaak als anticommercieel werd bestempeld, zorgde voor de creatie van het open source-kamp. Deze zochten steun van de grote bedrijven en benadrukten de technische superioriteit van de software die uit het open ontwikkelingsproces voortkwam.
Deze tegenstelling was er van in het begin. Richard Stallman, de stichter van de vrije-softwarebeweging, had ervoor gezorgd dat de licentie die de eindgebruiker vrijheden garandeerde, niet gebruikt kon worden door de bedrijven om het oorspronkelijke werk te ondermijnen. Een van de rechten die de GPL niet geeft is het gebruik van vrije software in commerciële producten. Als een bedrijf dit wel doet, moet het zijn eigen product ook vrijgeven. Dit verklaart de ‘kankeropmerking’ van Steve Ballmer.
De strategie van de open source-beweging bestaat erin om steun van de grote bedrijven te verwerven, en zo slaagde ze erin de steun te krijgen van grote corporaties als IBM. De vrije-softwarebeweging had getoond hoe amateurs, die in losse teams over heel de wereld georganiseerd waren, zelfs de gedisciplineerde legioenen van informatici door Microsoft tewerkgesteld, de loef kon afsteken. De open source-beweging wilde dit succes uitbuiten, maar tegelijkertijd ook het antikapitalistische ethos, waarmee vrije software werd geassocieerd, verwijderen. Dit leidde tot de creatie van verschillende succesvolle non-profitorganisaties als Apache, dat ontwikkelaars kon betalen om aan open source te werken. De vrije-softwarebeweging werd in de schaduw gesteld, omdat haar morele kruistocht er niet in slaagde weerklank te vinden bij veel mensen.
Het echte belang van het vrije-softwaremodel is politiek. Duizenden computerprogrammeurs over de hele wereld werken samen aan een gemeenschappelijk project en delen hun computercode om zo tot een goed product te komen dat iedereen kan gebruiken. Het toont aan dat het in de praktijk zelfs in een kapitalistische wereld mogelijk is om samen te werken in plaats van te concurreren met elkaar. Het toont aan dat het een mythe is dat mensen enkel dingen zullen doen voor geld of winst.
Dat gezegd zijnde, zou het fout zijn om open source of het vrije-softwaremodel te idealiseren. Wat we nu zien, is slechts een fractie van het potentieel. Het is niet correct te zeggen dat open source hetzelfde is als socialisme. Technologie is niet neutraal. Het feit dat vrije software nog steeds een marginaal verschijnsel is (de meeste mensen gebruiken Windows of Mac, dat even gesloten is), toont aan dat er nog een lange weg te gaan is voordat we onze informatie kunnen uitwisselen in een open formaat, gratis, zonder afhankelijk te zijn van een monopolie als Microsoft.
Software, een erg winstgevend product
Zoals we eerder al aanhaalden, is het niet de software zelf die verkocht en gekocht wordt, maar een licentie om die software te gebruiken. Een dergelijke licentie is een pas een goed wanneer het een sociale waarde voor de samenleving heeft, en wanneer het voortkomt uit het inzetten van menselijke arbeidskracht. In grote softwareprojecten kan deze inzet zeer groot zijn. Vele honderdduizenden uren ontwikkelingstijd waren nodig om besturingssystemen als Microsoft Windows of programma’s als Microsoft Office te maken. Door de niet-materiële aard van software (in tegenstelling tot andere goederen) kan het echter vele malen gekopieerd worden tegen bijna geen kost, en kan de originele investering snel goedgemaakt worden. In vele gevallen zijn softwarelicenties als Microsoft Office echte goudmijnen geworden, die grote winsten blijven boeken door de miljoenen verkochte exemplaren, hoewel het ontwikkelen zelf vaak jaren stagneert.
De meeste bedrijven hebben simpelweg niet genoeg kapitaal om met Microsoft op directe wijze te concurreren. Zonder een aanzienlijk aandeel in de markt, zou een dergelijke investering niet beloond worden. Er is geen afsplitsen in nieuwe projecten mogelijk, zoals in de open source-beweging, en elk softwarebedrijf dat in concurrentie wil treden met Microsoft moet vanaf nul beginnen, en dan rechtstreeks tegen Microsoft strijden, berucht om zijn anticompetitieve en monopolistische praktijken.
Karl Marx wees op de steeds toenemende ‘concentratie van kapitaal’, inherent aan het kapitalisme. In de software-industrie betekent dit – net zoals andere industrieën – dat de kleinere bedrijven uitgedreven worden – “waarbij hun kapitaal deels verdwijnt, deels in handen van de veroveraar overgaat” – en dit zorgt ervoor dat Microsoft obscene winsten heeft, en in essentie totale controle over de industrie. Microsoft kan dan zijn eigen monopolie bestendigen door ervoor te zorgen dat op nieuwe PC’s het besturingssysteem vooraf geïnstalleerd is, dat gesloten software als Microsoft Office gebruikt wordt, en het kan er zeker van zijn dat ingebouwde nieuwe hardware compatibel is met Windows. Dit zorgt voor een onbreekbare afhankelijkheid van de software, hoewel die in vele gevallen van een slechtere kwaliteit is.
Sinds het begin van de 20e eeuw manifesteerde het kapitalisme zich als monopoliekapitalisme, wat goed werd uitgelegd door Lenin in zijn klassieke werk 'Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme'. In het huidige kapitalistisch systeem wordt concurrentie als iets inherent goeds gezien, dat innovatie, creativeit en originaliteit stimuleert. Dat idee is fundamenteel fout, en het is niet minder fout in het geval van Microsofts monopolie in de software-industrie, waardoor ze steeds minder en minder moeten innoveren. Het ontwikkelen van de producten vertraagt, en de fouten erin worden getolereerd. Microsoft beschermt liever zijn serie goudmijntjes in plaats van de noden van de maatschappij te verlichten, en het investeert vooral in het wegwerken van competitie in plaats van er beter van te worden door concurrentie.
Socialisme en vrije software
Grote bedrijven gebruiken hun monopoliepositie om de facto standaarden op te leggen. Op zichzelf is standaardisatie een positief gegeven. Wanneer men een nieuwe computer koopt, is het logisch om al de nodige software beschikbaar te hebben zonder bijkomende kosten. Het is zinvol dat computers dezelfde bestandsformaten gebruiken zodat documenten, muziek enzovoort uitgewisseld kunnen worden zonder problemen. Het negatieve aspect van dit soort standaarden is dat dezelfde bedrijven deze formaten gebruiken om hun monopolie te beschermen en versterken. Een aanzienlijk deel van de wereldeconomie berust op deze standaarden (Microsoft Word-bestanden zijn het voorbeeld bij uitstek), en de kritieke beslissingen worden genomen door bedrijven die aan niemand verantwoording moeten afleggen.
Dit is waar technologie politiek wordt. De enige macht die effectief open standaarden en vrije software kan promoten is een politieke macht. Momenteel is een van de grote problemen dat vele open source-projecten nogal amateuristisch zijn, en tot niets leiden door gebrek aan financiering. Vaak, maar zeker niet altijd, kunnen hobbyprojecten niet op tegen commerciële, gesloten software waar duizenden professionele informatici achter zitten. Het zou voor grafische ontwerpers bijvoorbeeld zeer lastig zijn om op dit moment over te stappen naar vrije software, om de simpele reden dat dit gebied nog niet veel voorstelt. Hun enige optie is het gebruik van gespecialiseerde software van bedrijven als Adobe of Macromedia.
De oplossing voor de huidige chaos in de computerwereld ligt er niet in iedereen te overtuigen naar Linux over te stappen, of enkel open source-software te gebruiken in plaats van gesloten software. Dat zou een stap in de goede richting zijn, maar we moeten ook de grenzen van een dergelijke moralistische aanpak onder ogen zien. Het is een mythe te denken dat men in een kapitalistische wereld een soort vrijhaven kan scheppen, terwijl het systeem zelf ongelijkheid en onrechtvaardigheid produceert. Vrije software kan enkel een van de ‘kiemen’ van een nieuwe samenleving zijn, omdat het geen zeg heeft over de totale productie van de economie. Wil de vrije-softwarebeweging werkelijk een belangrijke plaats innemen, dan zal de maatschappij moeten veranderen. We moeten de kapitalistische productiewijze veranderen en vervangen door een socialistische, gebaseerd op samenwerking en het delen van informatie.
In een echte socialistische maatschappij (dus niet de monsterlijke karikatuur die in voormalige stalinistische landen heerste) zou er geen reden tot meer competitie zijn dan bijvoorbeeld de competitie in sport vandaag. In de plaats daarvan zullen verschillende vruchtbare vormen van samenwerking plaatsvinden. Dat zie je vandaag niet enkel in vrije software, maar gedeeltelijk ook in wetenschap, en zelfs in keukenrecepten. Stel je je dagelijkse maaltijd eens voor als recepten gesloten waren en enkel beschikbaar na het betalen van een licentiesom, in plaats van het gevolg van een wereldwijde samenwerking van koks. Een socialistische samenleving zou sterk verbeterde werkvormen die beschikbaar zijn door moderne technologie gebruiken en verder verbeteren. Open source en vrije software laten een glimp zien van hoe een samenleving efficiënt en democratisch beheerd kan worden, en wat er mogelijk is qua vernieuwing als we de ketens op het menselijke denken verbreken.
Om deze bestaande ketens op technologische vooruitgang te verbreken moeten we de manier waarop software geproduceerd wordt, radicaal veranderen. Stel je voor dat de broncode van Microsoft en andere private bedrijven publiek zou worden gemaakt, zodat alle software vrij verdeeld en ontwikkeld zou kunnen worden en ten goede zou komen aan de mensheid. De vrije-softwarebeweging is een voorsmaakje van hoe productie – niet enkel in software – georganiseerd zou kunnen worden zodra het ontdaan is van de ketens van private winst.
Om te besluiten herhalen we wat we stelden in ons artikel over Bill Gates:
“ Wat nodig is, is het overbrengen van alle beschikbare computertechnologie naar een vorm van sociale eigendom, in combinatie met een democratische socialistische wereldoverheid die eindelijk alle beschikbare grondstoffen en technologieën voor publiek gebruik beschikbaar zou maken. Dat zou op zijn beurt een socialistische transformatie van de samenleving vereisen, een transformatie die het systeem van productie voor winst zou afschaffen. Het zou vervangen worden door een wereldwijd democratisch gecontroleerd economisch systeem waar productie gebaseerd is op de noden van de mensheid.”
(zie Bill Gates, saviour of the world?)
Bedankingen
Dit artikel was in de eerste plaats een gemeenschappelijk project. Dank aan Steve uit Australië, Emil uit Groot-Brittannië en Jesse uit Nieuw-Zeeland voor hun waardevolle bijdragen en opmerkingen. Dank ook aan Sean Cohen, de auteur van het artikel Why Free Software Matters, dat diende als een basis van en een inspiratie voor dit artikel. Met dank aan Laurens uit België voor de Nederlandse vertaling. Gelieve opmerkingen en vragen naar maarten [at] marxist.com te sturen.