Sommigen zijn geneigd om de ‘zaak Faust’ te interpreteren als een late maar noodzakelijke operatie om orde op zaken te stellen. Dit getuigt van een eenzijdige en beperkte visie. Er waren geen officiële zwarte kas noch uitgaven zonder verantwoording. Misschien waren er wel misbruiken van sommige individuen. Maar aangezien deze zowel terug te vinden zijn onder de secretarissen die zich TEGEN Faust hebben gekeerd als dezen die hem oorspronkelijk steunden (E. Mommens), is er zeker veel meer op til.
Eén feit is zeker: de COFI (Commissie Financiën van het ABVV) weet meer over de uitgaven van de BBTK Brussel-Halle-Vilvoorde dan de militanten van de BBTK weten over het gebruik van de fondsen die ze storten aan de nationale leiding. Onder het voorwendsel van wanbeheer wipt men een algemeen secretaris, zonder recht op beroep, zonder bewijzen, terwijl de statuten met de voeten worden getreden evenals de autonomie van de afdeling en met als enige mogelijke toevlucht de confrontatie in het openbaar, juridisch en via de media. Mia De Vits en Christian Roland hebben deze aanval gelanceerd en zijn dus de hoofdverantwoordelijken voor het diskrediet van het syndicalisme en van hun eigen organisatie.
De poging tot afdanking van Albert Faust maakt vandaag duidelijk dat bepaalde personen het ABVV willen besturen zoals anderen een bedrijf besturen, zijnde van de top naar beneden, met niet alleen toenemende ondoorzichtigheid hoe dichter je de top nadert, maar tevens steeds minder betrokkenheid en raadpleging van de basis. De middenlaag van vakbondskaders (regionale en sectorale secretarissen) moeten hier kamp kiezen: deelnemen aan de poging om de militante basis te normaliseren (1) of anders mee opstappen. Dit verschilt niet van een bedrijfsstructuur. Kent u veel managers of kaderpersoneel die eerst naar de mensen in de werkplaats of op het bureau luisteren of hen vertegenwoordigen?
Dat doorzichtigheid geschiede, ja! Maar doorzichtigheid op alle niveaus. Zonder deze doorzichtigheid bestaat er ook geen syndicale democratie. Wat ons brengt tot een dringende verduidelijking, namelijk die van de interne democratie binnen de vakbond. Deze democratie laat zich niet samenvatten als de geprogrammeerde verkiezing van (zelf) aangeduide opvolgers. Zij vereist het ter discussie stellen van oriëntaties, van eisenbundels, van geschikte actiemethodes. De democratie mag de syndicale oriëntatie niet scheiden van het beheer van het instrument dat de vakbond uiteindelijk is. De vakbond financiert zijn activiteit via de bijdragen maar deze worden gedeeltelijk teruggestort aan de leden via de syndicale premie, betaald door de werkgever. Moet men daarom zijn onafhankelijkheid verliezen, zijn autonomie in de actie? Het ABVV werkt (net zoals het ACV) als orgaan voor de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen. Ze krijgt gelden om diensten voor de werklozen te financieren. Hoe worden deze verschillende inkomsten uitgesplitst? Voor welke activiteiten worden deze sommen aanbesteed?
Er moet transparantie komen van laag naar hoog en met criteria die het aan de militanten toelaten om te oordelen, om een opinie uit te drukken. Wie beslist er over wat op financieel vlak gebeurt en wie controleert de controleurs? In een tijd van Enron, Arthur Andersen en andere schandalen van rekeningvervalsingen moeten we beseffen dat er geen neutrale beheerscriteria bestaan. Het is niet zo dat er aan de ene kant het goede financiële beheer staat en aan de andere kant de politieke lijn van de vakbond. De financiële normalisering dient de normalisering van de hele syndicale organisatie volgens bepaalde principes, namelijk die van een instelling en niet die van een beweging. Inzake financiële toestanden komt het er op neer het recht te hebben om een Visa-kaart en een tankkaart van de vakbond te gebruiken in plaats van te ‘foefelen’ met kasbonnetjes. Misbruiken worden door privileges vervangen
Juist daarom mogen we de zaak Faust niet beschouwen als een afrekening, een addernest waarin men zich best niet kan mengen. Het echte doel van de afdanking van Albert Faust situeert zich elders: een structuur die haar autonomie in denken en actie had weten te behouden, in het gareel doen lopen. Een structuur die pluralistisch wist te blijven en plaats liet voor syndicalisten met verschillende meningen. Achter hem worden andere verantwoordelijken geviseerd die zich durven onderscheiden, net zoals de uitsluiting van die van Clabecq alle afgevaardigden in de bedrijven viseerde die eerst naar hun basis luisteren alvorens te luisteren naar de patronale sirenen en de bevelen van de syndicale top.
Het middenkader moet terug in de pas lopen: zich conformeren aan een institutionele praktijk die steeds verder verwijderd is van het syndicalisme. Immers, niet elke ‘sociale partner’ is daarom ook syndicalist. Sinds 1996 staan er aan het hoofd van het ABVV mensen die het behouden van de sociale vrede verkiezen boven de verdediging van de belangen van de arbeiders. Ze weigeren om hun positie van geprivilegieerde onderhandelingspartner van het patronaat op het spel te zetten. Niets wat het patronaat of de regering dan ook moge ontstemmen zal worden verdedigd. Soms houden ze de schijn hoog. Daarvoor dienen de interprofessionele vakbondscongressen.
De ‘fout’ van Faust ligt niet op het vlak van beheer maar op die van oriëntatie: met de oproep “de solidariteit eerst!” betoonde hij zijn solidariteit met de militanten van Clabecq die in hun proces alleen stonden na de uitsluiting uit het ABVV; hij voerde oppositie tegen het protocol dat het stakingsrecht aan banden wil leggen; hij verdedigde de autonomie van de afdeling en het syndicaal pluralisme. Hij vormt dus een obstakel voor de omvorming van het syndicalisme tot een instrument van macro-economische regulering, een radertje in het staatsapparaat.
De centrales zijn nog steeds vertolkers van de eisen van de arbeiders, de gevoeligheden van de basis. Ze hebben echter elke echte marge voor acties verloren. Wat met de interprofessionele loonnorm die de levensstandaard opsluit binnen de grenzen van de bedrijfscompetitiviteit? Wat met de interprofessionele arbeidsduurvermindering? Wat met de verhoging van de sociale minima tot een niveau dat toelaat een waardig leven te leiden? Het discours en de praktijk van de ABVV-top zijn technocratisch van aard en betwisten uiteindelijk het systeem niet meer. Niet alleen wordt het systeem aanvaard maar bovendien wordt er niet veel meer gedaan om het te veranderen: de groeiende sociale ongelijkheid, de logica van de concurrentie, de uitbuiting en vernedering de mens tot louter ‘human resource’, verknecht en gekneed naar goeddunken; niets daarvan behoort tot de actieprioriteiten van de ABVV-top. De vakbond in de KMO’s? Er wordt sinds jaren over gepraat! Maar met de vuist op tafel durven slaan? Neen. De tientallen sluitingen en de duizenden afdankingen? Wat kunnen we er tegen doen? “Het regent, het druppelt, de zon schijnt ” Kortom, er wordt ons gevraagd dit alles te aanvaarden en enkel te eisen dat dit gebeurt ‘op een beschaafde manier’. Hier zit niks in om zich op te beroemen! Akkoord, de periode is niet makkelijk. Als syndicalisten behalen we niet veel overwinningen, maar we bevinden ons in de frontlinie: de militanten moeten het hoofd bieden aan herstructureringen, aan outsourcing, het nieuwe beleid van de ‘human resources’ met de interim en de tijdelijke contracten.
De basismilitanten zijn de kolendragers van het syndicalisme en het enige dat de top van ons verwacht, is zwijgen en uitvoeren en vooraal geen opschudding in de syndicale actie. In het voorakkoord over de arbeidsconflicten, dat getekend werd door M. Nollet en M. De Vits, wordt elke stakingsactie in solidariteit met andere werkers 'illegaal'. Hoe kunnen we begrijpen dat syndicalisten aanvaarden dat ze zich elke solidariteitsactie moeten ontzeggen? In ruil voor wat? Niets in het akkoord garandeert dat de patroons geen toevlucht meer zullen nemen tot dwangsommen en rechtbanken. Door interne druk werd dit schandelijk akkoord terug in de lade gelegd om plaats te maken voor een zeer voorlopig ‘herenakkoord’. Maar welke zware klappen is men nog aan het voorbereiden voor het interprofessioneel akkoord?
Al te lang denken bepaalde personen dat ze ons het syndicaal instrument uit handen kunnen nemen om het te misbruiken voor andere doeleinden. Al te lang hebben we laten begaan, rekenend op anderen om zich te verzetten of deze afglijding te vermijden. Al te lang was de dagdagelijkse houding er een van “geen opschudding veroorzaken”, “geen posities in gevaar brengen”. Vandaag staan we op een keerpunt. Ieder zal voor zichzelf moeten uitmaken of hij/zij de afdanking van Albert Faust, die zich met hart en ziel heeft toegewijd aan de syndicale strijd, aanvaardt of zich ertegen verzet. En die keuze staat niet ver af van de keuze omtrent het syndicalisme in zijn geheel. Gaan we aanvaarden om voor de vierde keer de onverteerbare soep, die de interprofessionele akkoorden zijn, door te slikken? Gaan we de openbare diensten van de Post en de NMBS zonder slag of stoot laten privatiseren? Of gaan we integendeel, op gevaar van met de vinger gewezen te worden, ons durven gedragen als echte syndicalisten, t.t.z. de belangen van de werkende klasse (de arbeidsomstandigheden en het leven van zowel werkenden als werklozen) laten primeren boven de winsten, boven de ‘competitiviteit’, boven de stabiliteit van de regering, boven de solidariteit binnen het apparaat of van een bureaucratische kliek?
(1) ‘Normaliseren’ is iets in overeenstemming brengen met bepaalde normen, bepaalde regels opleggen.