In alle artikelen in de burgerlijke pers over de handelsoorlog die Trump ontketent wordt verwezen naar de jaren 1930 en de zware recessie die ermee gepaard ging. Maar wat gebeurde toen precies? In hoever is het te vergelijken met vandaag? En hoe kan de marxistische economie dergelijke fenomenen uitleggen?
Wat er in de jaren 1930 gebeurde
Er worden onmiddellijk parallellen getrokken met de jaren 30, en er zijn enkele parallellen. Na de beurskrach van Wall Street in 1929 namen de verschillende landen in Europa en de Verenigde Staten hun toevlucht tot protectionisme om te proberen de crisis te exporteren.
De Verenigde Staten introduceerden in 1930 de Smoot-Hawley Tariff Act, waarmee de tarieven werden verhoogd tot gemiddeld 20 procent. Dit en de tegenmaatregelen van andere landen zorgden ervoor dat de Amerikaanse export en import instortten. Net als nu werd Canada getroffen en nam het wraak. Het is geen toeval dat Trump nu een aantal vergeten maatregelen uit die wet gebruikt om deze nieuwe tarieven op te leggen.
In eerste instantie had de wet het effect de Amerikaanse economie nieuw leven in te blazen, maar toen de recessie in 1931 toesloeg, na de ineenstorting van de Creditanstalt in Oostenrijk, werden de effecten nog ernstiger. Zowel de Amerikaanse export als de import daalde met ongeveer twee derde en in 1932 was de industriële productie met 46 procent ingestort.
Veel Europese landen volgden. Het Verenigd Koninkrijk voerde in 1932 “imperial preference” in, waardoor het moeilijker werd om van buiten het Britse Rijk naar het Verenigd Koninkrijk te exporteren, en andere landen, zoals Frankrijk, gingen nog verder in hun protectionisme.
Maar de nieuwe handelsrelaties bestonden niet alleen uit formele handelsbarrières. Land na land liet de gouden standaard varen. Dat wil zeggen, ze lieten de vaste wisselkoers tussen de valuta (pond, dollar, frank, enz.) en goud achter zich.
Het verlaten van de goudstandaard betekende een ineenstorting van de waarde van de valuta, waardoor de betreffende landen een concurrentievoordeel kregen ten opzichte van hun rivalen. Het is dan ook geen verrassing dat de landen die het langst vasthielden aan de goudstandaard (Frankrijk, de VS) hun toevlucht moesten nemen tot meer protectionistische maatregelen. Trotski wees hier in 1934 op:
"Afwijkingen van de goudstandaard scheuren de wereldeconomie nog succesvoller uiteen dan tariefmuren.”
Over het geheel genomen daalde de wereldhandel met 66 procent, een vernietigende klap voor de wereldeconomie. Dit werd weerspiegeld door een ineenstorting van de industriële productie in Duitsland met 41 procent, in Frankrijk met 24 procent en in het VK met 23 procent. Tegelijkertijd stortten de prijzen van producten in door massale werkloosheid en de algemene ineenstorting van de economie, waardoor de endemische crisis van overproductie werd verergerd.
De crisis was natuurlijk niet het gevolg van protectionisme, maar protectionisme was eerder een gevolg van de crisis, die op zijn beurt de crisis zelf enorm verergerde.
De beperking van de natiestaat
De reden hiervoor lag in de ontwikkeling van de economie. Marxisten hebben keer op keer benadrukt dat naarmate de productiekrachten (machines, wetenschap, technologie, onderwijs, etc.) zich ontwikkelen, ze in botsing komen met de grenzen van de natiestaat. Lenin maakte dit punt bijvoorbeeld op een krachtige manier duidelijk in Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme (2016). In dat boek legde hij uit hoe het imperialisme zich ontwikkelde toen monopolies de nationale markt ontgroeiden.
Wat de politici onder druk van de crisis probeerden te doen, was een poging de klok terug te draaien. We zien een duidelijke parallel met vandaag. Trotski schreef hierover:
“De progressieve taak om de arena van economische en sociale relaties aan te passen aan de nieuwe technologie wordt op zijn kop gezet en wordt voorgesteld als een probleem van hoe productiekrachten te beperken en te verminderen om ze aan te passen aan de oude nationale arena en aan de oude sociale relaties. Aan beide kanten van de Atlantische Oceaan wordt niet weinig mentale energie verspild aan pogingen om het fantastische probleem op te lossen van hoe de krokodil terug in het kippenei te drijven. Het ultramoderne economische nationalisme is onherroepelijk gedoemd door zijn eigen reactionaire karakter; het vertraagt productiekrachten van de mens en doet ze afnemen.”
En dat was precies het effect van de verschillende maatregelen die regeringen namen. Door te proberen de klok terug te draaien in de ontwikkeling van de productiekrachten, door ze terug te dwingen in het keurslijf van de natiestaat, d.w.z. de nationale markt, slaagden ze er niet in de economie nieuw leven in te blazen, maar ze in een depressie te laten zinken.
Uiteindelijk herleefde de economie wel – na de vernietiging van enorme productiekrachten tijdens de Tweede Wereldoorlog, en met de hulp van de sociaaldemocratische en communistische partijen bij het stabiliseren van het kapitalisme. In het Westen kwam het Amerikaanse imperialisme volledig dominant uit de oorlog en vond de economie een nieuw evenwicht.
De VS overtuigde het Franse, Duitse en Britse imperialisme om samen te werken om Europa na de oorlog weer op te bouwen. Er werd een nieuwe instelling opgericht die belast was met het openen van de markten, GATT, die zich geleidelijk ontwikkelde tot de WTO.
In Europa werd de Kolen- en Staalgemeenschap opgericht. Trotski wees al in 1923 op deze economische noodzaak:
“Aan de basis van de Eerste Wereldoorlog lag de behoefte van de productiekrachten aan een bredere arena van ontwikkeling, ongehinderd door tariefmuren. Op dezelfde manier vinden we in de bezetting van het Ruhrgebied, die zo fataal was voor Europa en de mensheid, een verdraaide uitdrukking van de noodzaak om de kolen van het Ruhrgebied te verenigen met het ijzer van Lotharingen. Europa kan zich economisch niet ontwikkelen binnen de staats- en douanegrenzen die in Versailles zijn opgelegd. Europa is gedwongen om deze grenzen te verwijderen of om de dreiging van een volledig economisch verval onder ogen te zien. Maar de methoden die de heersende bourgeoisie hanteert om de grenzen die zij zelf heeft gecreëerd te overwinnen, vergroten alleen maar de bestaande chaos en versnellen de desintegratie.”
Met andere woorden, al in 1923 voorzag Trotski de noodzaak van de economische eenheid, die juist de kolen- en staalindustrieën van Frankrijk, West-Duitsland, Nederland en België verenigde. Dit was zo omdat in de kleine landen van Europa de beperkingen die de natiestaat oplegde aan de ontwikkeling van de economie des te groter waren.
Zoals we weten, bleek de Gemeenschap voor Kolen en Staal niet toereikend. Na verloop van tijd breidde het, net als de GATT, zijn bereik uit en werd het de Europese Gemeenschap en vervolgens de Europese Unie. Bij elke stap was het Amerikaanse imperialisme aanwezig en steunde het de verdere integratie van Europa, omdat het hen op dat moment goed uitkwam. De reden waarom de aanvankelijk beperkte reikwijdte van deze organisaties moest worden uitgebreid, is niet moeilijk te begrijpen als je ervan uitgaat dat de productiekrachten, naarmate ze zich ontwikkelen, uiteindelijk de natiestaat ontgroeien.
Dat wil zeggen, toen monopolies zich ontwikkelden in de Europese Unie, in de nieuwe opkomende industrieën, zoals de autoproductie en de chemie, gingen ze in tegen de beperkingen van de natiestaat en hadden ze een afzetmarkt nodig op de Europese markt. Daarom moesten ze de ene barrière na de andere wegnemen. En omdat de economie over het algemeen groeide, was een zekere minnelijke verdeling van de winsten mogelijk. Dit was vooral het geval omdat de VS, met de meest geavanceerde en productieve industrieën, bleef pushen in de richting van verdere vrijhandel.
De kapitalistische klasse profiteerde in het algemeen van dit nieuwe regime. Het was een regime van relatieve politieke en sociale stabiliteit. Er waren genoeg winsten, zodat er zelfs aanzienlijke concessies werden gedaan aan de arbeiders. En ondertussen was de Sovjet-Unie er als een altijd aanwezige bedreiging.
Een nieuwe opleving van de economie was mogelijk onder deze omstandigheden en dit regime. Arbeidsproductiviteit nam enorm toe, ongeacht de maatstaf. Gedurende de jaren 50 en 60 ging dit gepaard met overeenkomstige reële loonstijgingen. Omdat de productiviteit steeg, konden de arbeiders in het Westen een levensstandaard bekomen die ze nog nooit eerder hadden gehad: huizen, auto's, tv-toestellen, onderwijs, gezondheidszorg, pensioenen, etc.
Maar dit alles was juist omdat de productiekrachten zich konden blijven ontwikkelen onder een regime van toegenomen specialisatie, toegenomen vrijheid van handel, etc. De wereldwijde arbeidsverdeling was essentieel voor de voortdurende ontwikkeling van de productiekrachten.
Naast deze ontwikkeling kwam vanzelfsprekend de ontwikkeling van enorme monopolies die de wereldmarkt domineerden. De minst productieve bedrijven – die minder efficiënt waren en niet de meest geavanceerde machines hadden – gingen failliet of werden opgekocht door hun grotere rivalen. Dit is niet de plaats om in detail op deze vraag in te gaan, maar als we kijken naar een belangrijke industrie – of het nu gaat om grondstoffen, onderdelen of afgewerkte producten – zijn er vandaag de dag nog maar een handvol bedrijven over. In tegenstelling tot de dromen van de vrije markt-aanhangers, is het juist de vrije concurrentie die deze monopolies doet ontstaan.
Protectionisme vandaag de dag
Terugkerend naar de vraag van vandaag, zijn we dus aangekomen in een wereld die veel meer ontwikkeld en economisch veel meer geïntegreerd is dan in de tijd van Trotski. Sinds 1960 is de wereldeconomie in reële termen gegroeid tot ongeveer acht keer zijn omvang. Het volume van de wereldhandel is echter met ongeveer 20 keer gegroeid en in waarde zelfs nog meer.
Toen de VS in 1930 aan hun protectionistische strekking begonnen, was de verhouding tussen handel en BBP ongeveer 9 procent, nu is het meer in de richting van 25 procent. En voor de industrie is het nog doorslaggevender. De waarde van de Amerikaanse industriële productie is $ 2,3 biljoen, maar de waarde van de Amerikaanse industriële export is $ 1,6 biljoen. Dat betekent niet dat 70 procent van de geproduceerde goederen voor de export wordt geproduceerd (componenten kunnen meerdere keren de grens overgaan voordat ze in het eindproduct terechtkomen), maar het toont de mate van integratie van de productie met de wereldmarkt.
Dus wanneer de VS en de rest van de wereld nu weer de kaart van het protectionistische trekken, doen ze dat vanuit een heel ander uitgangspunt. Als je, zoals Trotski het verwoordde, “de krokodil terug in het kippenei wilt drijven”, betekent dat een enorme vernietiging van de productiekrachten en onnoemelijke ellende. De burgerlijke economen zijn zich hiervan terdege bewust, en daarom zeggen ze ‘nooit meer’ als het gaat over protectionisme. Maar zoals zoveel economische ‘nooit meers’, bijvoorbeeld het drukken van geld, heeft het plaats moeten maken voor de echte ontwikkeling van internationale-en klassentegenstellingen.
Trump heeft het protectionisme niet uitgevonden. Volgens Global Trade Alert zijn er nu 4.650 importbeperkingen tussen de G20-landen, wat 10 keer zoveel is als in 2008. De VS probeert de vleugels van de Chinese economie te knippen, wat ze al sinds 2018 proberen te doen. Er zijn Amerikaanse en EU-tarieven voor elektrische voertuigen tegen China. Er is Bidens Inflation Reduction Act, verschillende pogingen om de binnenlandse chipproductie te subsidiëren, enzovoort. Dit alles ging vooraf aan Trumps tweede ambtstermijn. Het was al de richting voordat hij weer op het toneel verscheen. Hoewel de wereldhandel een hele historische periode sneller groeide dan de wereldeconomie, is dat nu niet langer het geval.
Trumps handelsoorlog is zeker een versnelling in deze richting. Niemand weet hoe ver deze oorlog zal gaan, maar Fitch Ratings Agency speculeert dat de gemiddelde Amerikaanse tariefheffing 18 procent kan bereiken, een stijging van 10 procent ten opzichte van 8 procent voorheen, wat het hoogste niveau zou zijn sinds 1934.
Trumps tariefheffingen zadelen de wereldeconomie op met specifieke problemen. De logica is dat er niet alleen tarieven worden opgelegd op het eindproduct (zoals auto's), maar ook op alle onderdelen van auto's. Dit vergroot de kans dat we niet enkel getroffen worden door een eenmalig tarief van 25 procent, maar dat we het meerdere keren moeten betalen, in verschillende stadia van het productieproces. De Detroit Free Press citeert een analist:
"Elke keer dat een onderdeel een grens overgaat, wordt er belasting op geheven, zei hij. Een voorbeeld dat Abuelsamid gaf, is een autofabrikant die hij niet bij naam noemde en die hem vertelde dat ze de materialen om kabelbomen te maken uit Japan importeren. Die materialen gaan naar Mexico om er kabelbomen van te maken, en die kabelbomen worden vervolgens naar Texas verscheept om aan een airbag te worden bevestigd. Die worden vervolgens teruggestuurd naar de fabriek van de autofabrikant in Mexico om in een autostoel te worden geïnstalleerd. Vervolgens wordt het voertuig teruggestuurd naar de Verenigde Staten.”
Als de auto-industrie schat dat het uiteindelijk tussen de $ 4.000 en $ 12.000 aan de prijs van de auto kan toevoegen, dan hebben ze het daar over. Dit betekent ook dat Amerikaanse exporteurs nog meer concurrentievermogen verliezen op de wereldmarkt, omdat ze hun onderdelen meerdere keren moeten laten belasten voordat ze die kunnen exporteren.
Wat dit alomvattende tarief doet, en dit is waarschijnlijk heel bewust vanuit Trumps oogpunt, is het ontmantelen van wereldwijde toeleveringsketens. Maar het is extreem kostbaar om te doen. BMW heeft bijvoorbeeld drie hoofdfabrieken in Europa die motoren produceren, die elk gespecialiseerd zijn in specifieke motoren voor specifieke automodellen. Het bouwen van een andere fabriek om motoren te produceren die alleen voor de Amerikaanse markt zijn, zou extreem kostbaar zijn. Hetzelfde geldt voor elk ander onderdeel van de auto dat niet al in de VS wordt geproduceerd. Alle tegenmaatregelen van de EU, China en Japan die van invloed zijn op in de VS geproduceerde onderdelen, zullen de situatie onvermijdelijk nog erger maken. Het langetermijneffect hiervan zal zijn dat de inflatie omhoog gaat, wat nog meer ellende voor de arbeidersklasse veroorzaakt.
Een proletarisch standpunt
Wat zijn dan de belangen van de arbeidersklasse in dit alles? De leider van de Amerikaanse vakbond voor autoarbeiders UAW, Shawn Fain, heeft Trump geprezen:
"[O]mdat hij opstaat om een einde te maken aan de vrijhandelsramp die de arbeidersklasse al tientallen jaren teistert.”
Hij heeft ongetwijfeld een punt. De ontmanteling van de industriële basis van Michigan heeft een verwoestend effect gehad op de hele regio. Maar het is niet mogelijk om de geest weer in de fles te stoppen, en Trumps poging om dat te doen zal verwoestende gevolgen hebben.
Vrijhandel kunnen we ook niet verdedigen, juist omdat het ons in de eerste plaats tot dit punt heeft gebracht. Het beleid van vrijhandel is het sluiten van fabrieken, het verwoesten van gemeenschappen, allemaal met de belofte dat het op de lange termijn allemaal goed zal komen.
Aan de vooravond van Hitlers overwinning, stelden de Duitse sociaaldemocraten, precies zo'n krankzinnig beleid voor. Laat de crisis door de arbeidersklasse heen scheuren – uiteindelijk zal het allemaal goed komen. Alleen, de weg naar economisch evenwicht ging via fascisme en wereldoorlog. Vandaag de dag is dat niet aan de orde in de nabije toekomst, maar de ellende die vrijhandelskapitalisme met zich meebrengt is voor iedereen zichtbaar.
Trotski wijst er op hoe het einde van vrijhandel verbonden is met de crisis zelf:
"Vrijheid van handel, net als vrijheid van concurrentie, net als de welvaart van de middenklasse, behoort tot het onherroepelijke verleden. Het terugbrengen van gisteren is nu het enige recept van de democratische hervormers van het kapitalisme.”
Beide kanten – vrijhandelaren en protectionisten – willen de samenleving terugbrengen naar de staat van vóór de crisis, maar geen van beiden zijn daartoe in staat. Noch het herstel van de vrijheid van handel, noch het opleggen van nieuwe tariefbarrières zal de crisis oplossen.
De waarheid is dat het juist de ontwikkeling van de productiekrachten en de wereldmarkt zijn die zowel het nationale kapitalisme als de meest uitgebreide economische crisis ter wereld ooit mogelijk hebben gemaakt. De hele situatie is er een waarin de productiekrachten in opstand zijn tegen de natiestaat en het privébezit. We laten het laatste woord over aan Trotski:
“Om de maatschappij te redden is het niet nodig de ontwikkeling van techniek te remmen, fabrieken te sluiten, premies toe te kennen aan boeren voor het saboteren van de landbouw, een derde van de arbeiders tot bedelaars te maken of maniakken tot dictators te maken. Geen van deze maatregelen, die een schokkende bespotting van de maatschappelijke belangen zijn, is noodzakelijk. Wat onmisbaar en dringend is, is om de productiemiddelen te scheiden van hun huidige parasitaire eigenaren en de maatschappij te organiseren volgens een rationeel plan. Dan zou het onmiddellijk mogelijk zijn om de maatschappij werkelijk van haar kwalen te genezen. Iedereen die in staat is om te werken, zou een baan vinden. De werkdag zou geleidelijk afnemen. De behoeften van alle leden van de maatschappij zouden steeds meer bevrediging krijgen. De woorden “eigendom”, “crisis”, “exploitatie” zouden uit de circulatie verdwijnen. De mensheid zou eindelijk de drempel naar ware menselijkheid overschrijden.”