Azië

Met behulp van een prisma, dat driehoekig stuk glas, wordt een lichtbundel opengebroken in zijn samenstellende kleuren. Datzelfde resultaat bekomen we als we het overheersende discours over het internationale humanitaire medeleven na de tsunamiramp aan een nuchtere analyse onderwerpen. De toestand in de noordwestelijke provincie Atjeh in Indonesië biedt ons de gelegenheid de sociale, economische, militaire en religieuze tegenstellingen in onze huidige wereld aan het licht te brengen.

Van de elf landen die op 26 december overspoeld werden, is Indonesië er het slechtst aan toe. De tien meter hoge golf die tegen een snelheid van achthonderd kilometer per uur over de lage kustlijn van Atjeh rolt, beschikt over een uitzonderlijk grote kracht. De energie aan de basis van deze tsunami is vergelijkbaar met de explosie van 23.000 Hiroshima-atoombommen. Een gordel van verwoesting omringt enkele minuten later de provincie Atjeh. Ongeveer 300.000 mensen verliezen het leven, 700.000 anderen slaan op de vlucht en 2 miljoen mensen moeten de gevolgen torsen van deze catastrofe. Een half miljoen overlevenden hebben nood aan psychosociale bijstand, nog eens 200.000 anderen aan psychiatrische hulp.

Volgens een eerste schatting van de Indonesische regering werden 1,3 miljoen huizen vernield, acht zeehavens, vier gasdepots, 85 procent van de drinkwatervoorzieningen, 120 kilometer wegen, 20 procent van de elektriciteitsinstallaties... Van de kleine vissersvloot schiet slechts 30 procent over en bijna 100 procent van de plaatselijke economie is weggespoeld. Na de dood van 12.000 leerkrachten is het onderwijsstelsel helemaal ontwricht. Veel sociale en politieke organisaties zijn van de kaart geveegd. Hun leiders zijn net als hun leden verdronken, hun kantoren ingestort. Zelfs de plaatselijke aardrijkskunde heeft belangrijke veranderingen ondergaan. De oude kern van de hoofdstad Banda Atjeh bevindt zich nu permanent onder water.

Atjeh behoort tot de armste delen van de Indonesische archipel. 40 procent van de bevolking leeft er in absolute armoede. De provincie beschikt nochtans over tal van natuurlijke rijkdommen. Olie, gas, hout, koffie en palmolie zijn echter fel begeerd door de oligarchie in Jakarta ten dienste van multinationale ondernemingen. Het leeuwenaandeel van de rijkdom van de provincie wordt door een sterk gecentraliseerd staatsapparaat overgeheveld naar de rijke klassen van de landelijke hoofdstad. Nauwelijks 5 procent van de inkomsten van de uitvoer blijft in Atjeh. Deze bedrijven zijn dan op hun beurt dikwijls in de handen van niet-Atjehnezen. ExxonMobile beschikt over een verwerkingsbedrijf van aardgas dat van de tsunami gespaard bleef. Het brengt jaarlijks 1,2 miljard dollar op voor de centrale regering in Jakarta. Weinig of niets van dat geld wordt in Atjeh geïnvesteerd. Dit is een teer punt voor de gewone bevolking.

Gepijnigd Atjeh

De provincie is ook zwaar gepijnigd als gevolg van de oorlog tussen de onafhankelijkheidsbeweging GAM die het gewapenderhand opneemt tegen het Indonesische leger, TNI. Atjeh heeft een grote traditie van strijd tegen onderdrukking. De Nederlanders ondervonden dat aan den lijve. Het duurde 30 jaar voordat Nederland Atjeh kon onderwerpen. De Atjehnezen leverden een uitzonderlijke menselijke en financiële bijdrage aan de onafhankelijkheidsoorlog (1945 tot 1949). Hun lot vereenzelvigden ze volledig met dat van de rest van Indonesië. Het is pas na tientallen jaren verwaarlozing en economische onrechtvaardigheid door het sterk gecentraliseerde Indonesië dat de eis voor een onafhankelijk Atjeh aan kracht gaat winnen. Aanvankelijk echter genoot GAM weinig of geen steun voor haar eis tot onafhankelijkheid.

De sterke islamitische identiteit heeft de provincie te danken aan de eerste vorstendommen en ook aan het feit dat de haven Sabang in Atjeh voor Indonesische bedevaarders als het portaal naar Mekka fungeerde. Maar zowel dictator Suharto als de democratisch verkozen presidenten na hem gebruikten het gefabriceerde islamitische gevaar om hun politiek van interne kolonisering -zo typisch voor Indonesië- te rechtvaardigen. Atjeh is echter niet Afghanistan of Saoedi-Arabië.

Radicaal islamitische groepen zijn in Indonesië gekend om hun nauwe banden met het leger. Een aantal onder hen werd zelfs in Atjeh ingevoerd om de acties van het leger te rechtvaardigen. President Wahid, die na Suharto aan de macht kwam, aarzelde niet om op de fundamentalistische religieuze leiders te steunen teneinde de onafhankelijkheidsbeweging te verdelen en te isoleren. In ruil voor hun steun was Wahid bereid een referendum te houden. Niet over eventuele onafhankelijkheid maar over de mogelijke invoering in de provincie van de Sharia, de strenge islamitische wetgeving.

Inwendige oorlog

Dertig jaar oorlog bracht mee dat er nu meer militaire en politiecontroleposten zijn dan scholen of gezondheidscentra. In de laatste jaren stierven er dagelijks gemiddeld 3 à 4 mensen als gevolg van de repressie van het leger. Dat is een hoger gemiddelde dan in Palestina (2,3 doden per dag). Sinds het begin van de opstand stierven 20.000 mensen, meestal burgers die door het leger werden gefolterd en gedood. Nochtans zwijgen de internationale media over Atjeh. Er bevinden zich waarschijnlijk 40.000 soldaten in Atjeh of 1 per honderd inwoners. Het Indonesische leger is heer en meester in deze provincie. De staat van beleg die er sinds 2003 opnieuw van kracht is, heeft van de legertop de effectieve regering gemaakt. Na een volksopstand en de val van de gehate dictator Suharto in 1998 heeft het leger -een van de pilaren van de dictatuur- aan gezag en middelen moeten inboeten. De militaire druk op de provincie verslapte gedurende een korte tijd. Vier presidenten later is het leger weer een hoofdspeler geworden in het Indonesische politieke en economische machtsspel. De opstandige provincie Atjeh is als het ware het privé-domein geworden van de legerofficieren die het als een interne kolonie van Indonesië behandelen. De bevolking van Atjeh wordt als een vreemd en vijandig volk beschouwd dat onder de knoet moet worden gehouden. Deze toestand vertoont veel gelijkenis met de bezetting van Oost-Timor en de militaire acties in West-Papoea. Ook hier internationale discretie van regeringen en media. Maar de tsunami heeft hier verandering in gebracht. “Als die gruwelijke ramp van 26 december iets positiefs heeft veroorzaakt, dan is het dat Atjeh op de kaart werd gezet”, vertelt de verantwoordelijke van Tapol (De Morgen, 18 maart 2005). Tapol is een ngo die zich bezighoudt met de strijd van politieke gevangenen in Indonesië.

Vrijgevigheid voor Atjeh?

Geschrokken en oprecht bewogen door de gruwelbeelden van de menselijke ellende hebben miljoenen mensen niet geaarzeld om geld te geven. De regeringen en internationale instellingen zijn verplicht geweest hetzelfde te doen. Tijdens een wereldtop gewijd aan de financiële hulp beloofden de Wereldbank, de Asian Development Bank en verschillende regeringen 2 miljard dollar hulp aan Indonesië alleen. Voor de man in de straat lijkt dit veel geld. Dat is het eigenlijk niet. De totale buitenlandse schuld van Indonesië loopt op tot 110 miljard dollar. Veel van deze schulden komen van leningen toegestaan aan dictator Suharto die van 1965 tot 1998 de plak zwaaide. De gematigde berekeningen van de Wereldbank schatten dat 20 tot 30 procent van deze leningen ‘besmet’ zijn door corruptie. Hiermee wordt bedoeld dat ze rechtstreeks in de kluizen van de dictator zelf zijn beland of in deze van zijn omvangrijke familie en vriendenkring. Verleden jaar betaalde het land twee keer zoveel terug aan de schuldeisers dan het aan leningen toegekend kreeg. In 2004 betaalde de Indonesische schatkist 7 miljard dollar terug, dit jaar staat er 8 miljard dollar begroot. Deze cijfers doorprikken het schijnheilige discours van de internationale banken en regeringen. Neen ze zijn niet “vrijgevig” zoals ze beweren. Snel na de ramp besloot de Club van Parijs, die de belangrijkste schuldeisers verenigt, tot een moratorium op de terugbetaling van de buitenlandse schuld van een aantal landen waaronder Indonesië. Officieel wordt het uitstel van de betaling gerechtvaardigd door de “uitzonderlijke omvang en verwoesting van de catastrofe”. Maar uitstel is geen afstel. Dat is de betekenis van het woordje 'moratorium'. Twee maanden na deze beslissing en op een moment dat de media-aandacht voor de naweeën van de tsunami sterk is verslapt, brengt de Club van Parijs een nieuw persbericht uit. Hierin legt ze de voorwaarden van dit moratorium vast. Indonesië, Sri Lanka en de Seychellen krijgen dus één luttel jaar uitstel voor de terugbetaling van hun leningen. Die nog niet terugbetaalde leningen zullen ze natuurlijk volledig na 2005 moeten terugbetalen. Die ‘royale’ houding van de schuldhaaien heeft echter een prijs. Een bijkomende interest zal moeten betaald worden op de sommen die dit jaar niet werden betaald! Cynischer kan het niet. Na het moratorium zal Indonesië er met haar buitenlandse schuld dus slechter als voorheen voor staan. Hoog tijd dus voor een onvoorwaardelijke en volledige kwijtschelding van de buitenlandse schuld van Indonesië.

Wie helpt wie in Indonesië?

Neem nu de belofte van buurland Australië 1 miljard dollar uit te trekken om de tsunamislachtoffers in Atjeh te helpen. Australische bedrijven steken reeds hun hongerige handen uit naar die som. In een parlementair verslag schrijft Dr Ravi Tomar werkzaam op het Departement voor Buitenlandse Zaken en Handel: “Indien geld zal besteed worden aan de heropbouwprojecten in Atjeh, blijkt het ook waarschijnlijk dat een aanzienlijke som van dat geld besteed zal worden aan projecten die zich buiten de door de tsunami getroffen gebieden bevinden”. Volgens Tomar, zullen belangrijke Australische bedrijven als Boral, BlueScope Steel, OneSteel, Leighton Holdings, Thies and Linfox en andere kleine en middelgrote ondernemingen betrokken zijn in het proces van openbare aanbesteding. Het tsunamihulppaket van de Australische regering is in werkelijkheid een zaak van bedrijfsbelangen en van strategie. Tim O’Connor werkt voor AidWatch, een Australische ngo die alle zogenaamde ontwikkelingshulp kritisch bekijkt. “Het personeel van AusAID ", zegt hij: "verklaarde onlangs dat 90 procent van de Australische hulp terug komt naar Australië." Officieel is 40 procent van de buitenlandse hulp van Australië ‘gebonden hulp’. Dat is toegezegde hulp die verplicht besteed moet worden aan bepaalde producten en diensten geleverd door bepaalde ondernemingen. “Volgens de Wereldbank, aldus nog O'Connor, "is ‘gebonden’ hulp 20 à 25 procent duurder dan ‘niet gebonden’ hulp. Het zogenaamde hulppakket voor de gebieden door de tsunami getroffen, is niet echt bestemd voor zo’n hulp. Het gaat veel meer om de relaties tussen Australië en de Indonesische regering. Het gaat helemaal niet om wat de Australische bevolking werd voorgehouden”. Het hulpprogramma van de Australische regering richt zich naar de heropbouw van economische en sociale infrastructuur maar ook naar de heropbouw van het bestuur (governance). Het woordje 'bestuur' of 'governance' is codetaal voor militaire of veiligheidshulp, beweert Tim O’Connor. De ramp wordt zowel door de Australische als de Amerikaanse regering gebruikt om de militaire banden met het Indonesische leger weer aan te halen. Deze banden waren onder spanning komen te staan of zelfs officieel verbroken na de bloedige ingreep van de Indonesische militairen Oost-Timor. Ook bij ons stellen ‘aidwatchers’ sinds een paar jaar een duidelijke trend vast waarbij ontwikkelingshulp meer en meer ten dienste van ‘veiligheidsprojecten’ komt te staan. Ngo-activisten in Indonesië onthulden onlangs ook dat de Humpus Group, bedrijven die verbonden zijn met de zieltogende voormalige dictator, via heropbouwcontracten ook al toegang heeft gekregen tot de vetpotten van de internationale hulp.

Amerikaanse militairen springen weer in de dans

Natuurlijk waren de Verenigde Staten er als de kippen bij om misbruik te maken van de natuurramp. In het Pentagon en het Witte Huis klinkt de oproep voor vernieuwde steun -waaronder wapens en opleiding- aan het brutale Indonesische leger. Bij zijn eerste bezoek aan Jakarta begin dit jaar stelde Paul Wolfowitz, Vice-minister van Defensie en binnenkort voorzitter van de Wereldbank, dat hij uitkeek "naar verbeterde militaire relaties in de volgende jaren”. Net zoals minister Condoleeza Rice van Buitenlandse Zaken, voegde Wolfowitz hieraan toe dat verbeterde militaire banden de democratie in Indonesië zullen versterken. De geschiedenis bewijst echter het tegendeel. De militaire banden tussen de Verenigde Staten en Indonesië werden in 1999 verbroken na de bloedige rol van het Indonesische leger tijdens het onafhankelijkheidsreferendum in Oost-Timor. Acht jaar voordien was de militaire hulp aan Indonesië al ingeperkt nadat was bewezen dat Indonesische militairen waren betrokken in een ander bloedbad, dat van Santa Cruz . Amerikaanse M16 geweren werden toen gebruikt door Indonesische soldaten. Het Indonesische leger maakt regelmatig gebruik van Amerikaanse wapens en materieel in de onderdrukking van opstanden in Oost-Timor, Papoea en Atjeh . Ook op andere plaatsen in het land wordt het leger ingezet tegen vreedzame protesten.

Het Indonesische leger en de humanitaire hulp

Je zou kunnen verwachten dat het leger haar prioriteiten zou wijzigen in Atjeh, gezien de bijna onmeetbare verwoesting van de tsunami. Dat is toch de indruk die het wil geven. 40.000 soldaten zouden een sterk georganiseerde mensengroep vormen om de humanitaire hulp bij te staan. Wanneer de eerste buitenlandse televisiecamera’s kwamen filmen, zagen we niet zelden soldaten een handje toesteken. Officieren vertelden trots dat een aanzienlijk aantal soldaten en militair materieel te dienste stond van de humanitaire hulp en van de heropbouwinspanningen. Soms beweerde een legerwoordvoerder dat de helft tot tweederden of zelfs het geheel van de in Atjeh gevestigde troepen in deze operaties werden ingezet. In werkelijkheid ging het hier om een mooie PR-operatie hoofdzakelijk voor buitenlandse gebruik.

De militaire betrokkenheid in de humanitaire hulp is minimaal. Dit kunnen we afleiden uit de eigen militaire verslaggeving van 8 januari jongstleden. Specialisten schatten dat niet meer dan 2000 soldaten of slechts 5 procent van de troepenmacht uit 2003 bij de humanitaire dienstverlening betrokken is. Een gedeelte van die 'humanitaire dienstverlening' bestaat uit het ‘vergezellen’ van buitenlandse journalisten en ngo-personeel in de provincie en het bemannen van controleposten. Een ander gedeelte van de hulp bestaat uit het herstellen van wegen en bruggen die militaire operaties kunnen vergemakkelijken. Vergelijk dat met de 10.000 Indonesische burgers van buiten de provincie die zich vrijwillige ten dienste hebben gesteld van de noodhulp en de heropbouw. Het gros van de troepenmacht in Atjeh gaat door met haar vuile werk middenin een verwoest gebied: oorlog voeren tegen de GAM en de gewone bevolking, en zich verrijken door middel van corruptie, zwarte handel en het verkopen van hand- en spandiensten. De eerste persoon die door Jakarta werd aangesteld om de noodhulp te coördineren en kort nadien uit zijn functie werd ontheven, was generaal Adam Damiri. In 1999 was hij medeverantwoordelijk voor de vernietiging van Oost-Timor. In een ‘verbrande aarde’ operatie werd 70 procent van de hoofdstad Dili met de grond gelijk gemaakt.

Ondanks vernieuwde onderhandelingen tussen GAM en de Indonesische regering, begin dit jaar in Finland, is de oorlog nooit gestopt in de noordelijke provincie van Sumatra. Even was er sprake van een onofficieel bestand. Maar dat was veeleer een nieuwe publiciteitsstunt van het leger. Het offensief tegen GAM is echter nooit onderbroken. De generaals zijn niet geïnteresseerd in een bestand of een wapenstilstand. Dit hebben in de laatste maanden ook letterlijk gezegd. Het leger zoekt natuurlijk allerlei uitvluchten om haar operaties te rechtvaardigen. GAM zou “misbruik proberen te maken van de ramp”, humanitaire konvooien zouden worden aangevallen door de guerrilla enzovoort.

De militairen hebben nog steeds de volledige controle over alle bewegingen in Atjeh. Dat geeft hen een enorme kans tot verrijking op een moment dat de provincie overstelpt wordt met allerlei goederen en materiaal bestemd voor de slachtoffers van de ramp. Al dat materiaal mag pas vervoerd worden na toelating en controle door de Indonesische militairen. Hier verdienen ze een flinke duit aan. Alle checkpoints op de wegen van Atjeh werken als illegale tolbarelen waar geen vervoer of persoon door kan zonder een paar briefjes achter te laten.

Veel journalisten die het gebied in de laatste maanden hebben bezocht zijn ook slachtoffer geweest van deze praktijken. Op andere plaatsen gebruiken de militairen hun toegang tot de voedselhulp bijvoorbeeld om van inwoners informatie over GAM-activiteit in hun gebied los te krijgen. Het leger blijft meer dan ook de gewone bevolking te onderdrukken en te intimideren. Het leger probeert ook gebruik te maken van de honderdduizenden slachtoffers die in kampen werden ondergebracht. In haar strategie tegen de opstand in Atjeh heeft het leger in het verleden duizenden mensen verplicht uit de gevechtsgebieden te verhuizen. Vandaag is sprake om 100.000 vluchtelingen naar nieuwe gebieden te verplaatsen. Plaatselijke ngo’s klagen dit aan als onderdeel van de poging de bevolking te filteren op GAM-aanhangers.

Het moet ons daarom niet verwonderen dat het Indonesische leger en de regering in Jakarta niet van pottenkijkers houden. Vandaar de poging om alle buitenlandse hulporganisaties tegen 26 maart uit Atjeh weg te krijgen. Dat is niet gelukt, vandaar dat nu de nieuwe datum van 27 april wordt vooropgesteld. De ngo's die willen blijven, moeten lange vragenlijsten beantwoorden waarin ze hun verdere aanwezigheid moeten kunnen rechtvaardigen.

Solidariteit en zelfopoffering temidden van de verwoesting

Natuurlijk proberen ook andere uitbuiters de ellende van de bevolking van Atjeh te misbruiken. Allerlei religieuze sekten proberen voet aan wal te krijgen: van de zogenaamde Scientology Church tot islamitische fundamentalistische groepen. Hun activiteiten worden sterk overbelicht in de internationale media.

Maar temidden van de verwoesting en de militaire onderdrukking zijn we ook getuige van iets veel belangrijker, namelijk fantastische menselijke solidariteit. Dit aspect wordt sterk onderbelicht. Zelly Ariane werkt voor de progressieve ngo Segarra uit Indonesië. Een paar dagen na de ramp is ze ter plaatse in Atjeh. Eerst waren ze met slechts 15 om hulp te bieden. Daarna groeide de groep uit tot 50 helpers. “Het is verassend om zien", zegt ze: "hoe de overlevenden voor zichzelf hadden gezorgd zonder enige hulp. Ze leefden in afgrijselijke omstandigheden. De meeste vluchtelingenkampen werden door de mensen zelf gebouwd. Vooral dan in de hoofdstad Banda Aceh. Ze hebben samen overlegd en materiaal gezocht om tenten op te trekken, keukens op te zetten. Dit allemaal zonder de hulp van de regering. Op sommige plaatsen wachten mensen niet op regeringshulp. Ze bouwen zelf hun nieuwe huizen waar het maar mogelijk is.(…) In bepaalde gebieden onder controle van het leger is het verboden rechtstreeks hulp te geven aan de bevolking. Als je dat doet wordt je geslagen of gevangen genomen door het leger.” Talrijke jonge mensen die vanuit heel Indonesië naar Atjeh zijn getrokken, laten zich daar nochtans niet door weerhouden. Andere studentengroepen nemen in de provincie actief deel aan de strijd tegen de corruptie van het leger door aan de luchthavens of aan de deuren van opslagplaatsen de wacht te houden. Ze noteren zo goed mogelijk welke goederen er binnenkomen en later worden uitgedeeld. Die informatie zetten ze op websites. De verwoesting of de militaire controle kan zelfs de sociale strijd niet tegenhouden. Begin februari betoogden honderden studenten voor het rectoraat van de Universitas Syiah Kuala in Atjeh. De rector had er studenten met uitsluiting bedreigd als ze vóór 14 februari niet hun volledig inschrijvingsgeld hadden betaald.

Atjeh heeft een trotse traditie van strijd tegen onderdrukking door heen de eeuwen heen. De gedeeltelijke verwoesting van het gebied is ongetwijfeld een zware mokerslag. Maar vroeg of laat zal die trots weer op de voorgrond moeten komen om een einde te stellen aan militaire terreur, misbruik, uitbuiting en nationale onderdrukking. Ook in de rest van Indonesië gromt opnieuw het protest, nu tegen de bruuske verhoging van de brandstofprijzen met 40 procent. Sinds begin maart gaat er geen dag voorbij zonder protestactie.

1) Het departement van de Australische regering dat de buitenlandse hulp coördineert, nvdr.
2) Op 12 november 1991 vuurden Indonesische troepen op een vredevolle herdenkingstocht naar een kerkhof in Dili, Oost-Timor. Meer dan 271 Oost-Timorezen lieten daarbij het leven en 270 zijn 'vermist'.

Tijdschrift Vonk

layout Vonk 326 1 page 001

Activiteiten

Onze boeken

Onze boeken