Bij de start van het parlementaire jaar in maart stond de groeiende inkomenskloof bovenaan de agenda van de Chinese regering. De toenemende klassenstrijd als gevolg van die inkomenskloof bedreigt immers de belangen van de heersende bureaucratie en de kapitalisten. Daarom focust het elfde vijfjarenplan zich – tenminste in woorden – op eerlijkere verdeling van rijkdom en “de opbouw van een nieuw socialistisch platteland”.
Uiteraard heeft China niet langer een planeconomie, zelfs niet de bureaucratische karikatuur van vroeger. Het enige dat de regerende kliek de afgelopen jaren leek te plannen was hoe ze steeds meer kan privatiseren. Hoewel hun kapitalistisch beleid serieuze economische groei voortbracht, gebeurde het wel ten koste van de sociale rechten die arbeiders en boeren tijdens het Mao-tijdperk hadden verworven. Vaak spreken zogenaamde experts over de groei van China alsof die pas na de dood van Mao zou zijn begonnen. Dat is een leugen. Eigenlijk was de gemiddelde jaarlijkse groei zelfs hoger van de jaren ’50 tot midden jaren ’70, ondanks de verstoringen tijdens de Grote Sprong Voorwaarts, ondanks de verstoringen tijdens de Culturele Revolutie en ondanks het feit dat China zichzelf isoleerde ten opzichte van de wereldmarkt. Martin Hart-Landsberg en Paul Burkett schrijven in hun interessante analyse over de markthervormingen: “In werkelijkheid was de Chinese economie tegen eind jaren ’70 verre van een ramp, zeker in de industrie. Bijvoorbeeld, tussen 1952 en het einde van het Mao-tijdperk steeg de industriële output met een jaarlijks gemiddelde van 11,2 procent.” (China and Socialism: market reforms and class struggle, p.37)
Hoewel inkomens zijn gestegen, heeft de herinvoering van het kapitalisme negatieve gevolgen voor de meeste gewone Chinezen. Volgens de China Youth Daily (20 maart) toont onderzoek aan dat 78,8 procent van de mensen inderdaad vindt dat hun inkomen is gestegen, maar tegelijk zegt 85,3 procent dat ze door het moderne leven zwaardere stress en spanningen voelen. Tijdens het afgelopen decennium zijn de persoonlijke kosten voor onderwijs, gezondheidszorg en woonst ontzaglijk gestegen. Bovendien tonen schattingen van diverse bronnen zoals de Wereldbank of de Chinese overheid zelf dat de inkomensongelijkheid sinds de laten jaren ’70 met minstens 50 procent is toegenomen. Daardoor is China nu een van de meest ongelijke landen in Azië. Volgens een overheidsstudie die geciteerd werd in het officiële Xinhua News Agency verdienen de 20 procent rijkste Chinezen ongeveer de helft van het totale inkomen, terwijl de armste 20 procent slechts 4,7 procent mee naar huis nemen.
Onder Mao had het land een sociale zekerheid opgebouwd die veel beter was dan in de rest van de ex-koloniale wereld, net zoals in andere vervormde arbeidersstaten (bv. de Sovjetunie en Cuba). Vandaag gaan basisdiensten zoals onderwijs en gezondheidszorg in China echter achteruit. Tijdens de jaren ’90 daalden de overheidsuitgaven voor onderwijs als deel van de totale onderwijsuitgaven met bijna 20 procent. Op het platteland moeten de boeren via lokale belastingen en schoolgelden 78 procent van het onderwijsbudget ophoesten, terwijl de centrale overheid slechts 1 procent betaalt. In boerengezinnen bedraagt het aantal drop-outs tijdens de eerste jaren van het middelbaar zomaar even 30 à 40 procent. De gezondheidszorg staat er nog erger voor. Terwijl de overheid tijdens de jaren ’80 nog 36 procent van alle gezondheidsuitgaven bekostigde, is dat vandaag slechts 15 procent. China heeft zeker en vast hospitalen en geschikte apparatuur. De uitgaven per capita zijn zelfs hoger dan in vergelijkbare ‘ontwikkelingslanden’. Maar ze zijn ook zeer ongelijk verdeeld. Volgens China’s ministerie van Gezondheid beschikken twee derden van de bevolking niet over ziekteverzekering en de helft van de zieken zoeken geen behandeling. Op het platteland dragen de individuen 90 procent van de ziektekosten.
Deze ondraaglijke toestanden op het platteland duwen miljoenen boeren naar de steden, op zoek naar een inkomen. Als het zo doorgaat dan zouden tussen nu en 2015 ongeveer 300 miljoen mensen naar de steden migreren, de grootste migratie in de wereldgeschiedenis. Samen met de 60 miljoen arbeiders die ontslagen werden door de privatisering van overheidsbedrijven vormen deze boeren een gigantisch proletariaat. Ze kunnen enkel hun arbeidskracht verkopen om te voorzien in een inkomen. Dat is een belangrijke voorwaarde voor de vorming van kapitaal in China vandaag.
Een nationale klasse van kapitalisten
Net zoals in het 19de-eeuwse Europa wordt de Chinese kapitalistische klasse niet gecreëerd door ‘eerlijke competitie’ en de ‘onzichtbare hand’ van de markt maar door omkoperij, corruptie en pure diefstal. Een artikel in de Asia Times (16/02/06) stelt het als volgt: “[De ondernemers] hun verleden verbergt belastingontduiking, smeergeld of erger. Deze zonden zijn te wijten aan het voortdurende proces van omvorming van de planeconomie tot markteconomie.” Het kapitalisme wordt gebouwd vanuit de romp van de planeconomie, namelijk via de massale privatisering van overheidsbedrijven. De kern van de nieuwe kapitalistische klasse wordt gevormd door vroegere of zelfs huidige leden van de Chinese Communistische Partij (CCP) en het staatsapparaat, net zoals Trotski voorspelde over de Sovjetunie. Een onderzoek van 2002 rapporteerde dat 30 procent van de ondernemers partijlid zijn. Naast de kapitalisten uit de Chinese diaspora (in Taiwan, Zuidoost-Azië enz.) zijn veel nieuwe kapitalisten vroegere bureaucraten en managers van overheidsbedrijven.
In een brief beschrijft een groep veteranen van de CCP, oude kaders, ex-militairen en intellectuelen als volgt wat er in hun land gebeurt: “De rijkdom die gedurende tientallen jaren door de werkende massa’s werd opgebouwd met hun bloed en tranen, wordt nu geplunderd door de samenwerking van ambtenaren en kapitalisten. Die rijkdom vloeit zo naar privé-koffers. Overheidsbedrijven hebben privé-ondernemingen vet gemaakt. Door het bloed van overheidsbedrijven te zuigen worden talloze privé-ondernemingen plots superrijk, terwijl diezelfde overheidsbedrijven door dit ‘bloedverlies’ schraler worden met de dag. Onder het mom van ‘hervorming van staatseigendom’ gaat een feest door waarbij de rijkdom van het volk wordt geplunderd en verdeeld. Het resultaat: een hele laag corrupte ambtenaars, opportunisten en bedrijfsleiders worden vet, er komt een hoop miljardairs bij en overheidsbedrijven krijgen een zware slag. Bovendien stemmen de veelvuldige uitroepen over de dominantie van de publieke sector niet overeen met de realiteit. Het land en het volk zijn geruïneerd. Arbeiders en boeren zijn opnieuw slaven van het kapitaal.”
Ook tijdens de heerschappij van Mao verdedigde de staat de belangen van de bureaucratie. De leiding van de CCP leunde toen echter wel op de massa om komaf te maken met het kapitalisme en ze introduceerden socialistische maatregelen zoals de planeconomie. Door de herinvoering van markthervormingen heeft een grote groep bureaucraten en hun familie zich nu echter omgevormd tot kapitalisten. Het staatsapparaat verdedigt ook de belangen van deze opkomende bourgeoisie tegen de arbeiders. Dit zien we niet alleen in het snelle tempo van de kapitalistische hervormingen maar ook in de harde repressie tegen arbeiders en boeren.
Een socialistisch land?
Toch argumenteren sommige mensen, zowel links als rechts, dat China “nog steeds een socialistisch land is” vanwege de nog altijd grote staatsindustrie en de rol van CCP-leiders in de bedrijven. En inderdaad, zelfs vandaag telt de staatssector nog steeds voor ongeveer 30 procent van het BBP. Wat betreft het aantal tewerkgestelde mensen behoren deze overheidsbedrijven ook tot de grootste ter wereld. Staatsindustrie is echter niet hetzelfde als socialisme. Veel kapitalistische landen hebben grote overheidsbedrijven waar veel mensen voor werken, maar we gaan die bedrijven bezwaarlijk als socialistisch beschrijven. Hoewel ze niet in privé-handen zijn, zijn ze toch georganiseerd op kapitalistische leest, bijvoorbeeld met contractuele aanwerving van arbeiders en bedienden. In een arbeidersstaat heeft de staatsindustrie totaal andere kenmerken. In een gezonde arbeidersstaat zouden overheidsbedrijven bijvoorbeeld beheerd worden via arbeiderscontrole en arbeidersmanagement. Maar zelfs in vervormde arbeidersstaten zoals China ten tijde van Mao, heeft de staatssector een totaal ander karakter. In het verleden zorgden de overheidsbedrijven bijvoorbeeld voor pensioenen, gezondheidszorg en behuizing voor de arbeiders. Ze kregen ook werkzekerheid en het was pas in de jaren ’80 dat contractarbeid opnieuw werd ingevoerd.
Wat echter het meest doorslaggevend is, is dat onder het kapitalisme de overheidsbedrijven dienen om een nationaal kapitalisme te ondersteunen door een staat die het privé-bezit van de productiemiddelen verdedigt. Dit zagen we bijvoorbeeld in het 19de-eeuwse Duitsland onder de Junkers; of in het 20ste-eeuwse Europa met de nationalisatie van de energiesector; of in Venezuela onder de Vierde Republiek met de nationalisatie van de olie; of in Zuid-Korea onder de militaire dictatuur met de nationalisatie van de banken en zelfs de invoering van vijfjarenplannen; enzovoort. Het feit is dat vandaag in China na bijna dertig jaar ‘hervormingen’ het kapitalisme de dominante productiewijze is geworden. De staat verdedigt hier het privé-bezit tegen de arbeiders.
De opkomende Chinese bourgeoisie heeft echter ook een sterke staat nodig tegen het imperialisme. Zij zagen wat gebeurde met Rusland of wat gebeurde in Zuid-Korea toen de staat boog voor de belangen van de imperialisten. Vandaag zijn grote happen uit het Koreaanse kapitaal verkocht aan buitenlandse multinationals. GM kocht Daewoo Motors, Renault kocht Samsung Motors, Philips kocht een aandeel van 50 procent in LG-LCD enzovoort. De leiders van de CCP weten dat Chinese kapitalisten nog niet sterk genoeg zijn om te concurreren met de imperialistische reuzen. In een interview met Xinhua News Agency zei Li Deshui, hoofd van het Nationaal Bureau voor Statistiek en harde verdediger van de kapitalistische weg, onlangs dat ongeremde toegang voor multinationals China’s “economische veiligheid en nationale soevereiniteit” kan bedreigen. Daarom houden ze momenteel de strategische industrieën in handen van de staat en intussen maken ze hun nationale kapitalisten sterker. Maar aangezien de belangrijkste logica de verdediging van het kapitalisme is, kunnen we hier bezwaarlijk spreken van China als een socialistische staat
Natuurlijk wil dit niet zeggen dat er geen tegenstellingen bestaan binnen de Chinese leiding. Toch zijn dit geen tegenstellingen tussen voorstanders van kapitalisme en echte socialisten, maar eerder onenigheid over hoe snel ze vooruit moeten gaan en hoe ze het toenemende verzet tegen de kapitalistische weg moeten aanpakken. Wu Jinglian, hoofdeconoom voor een belangrijke denktank van de overheid, legt uit wat de inzet is: “Het gaat erom of we een echte markteconomie willen of bureaucratisch kapitalisme, en onder deze complexe omstandigheden is het zeer moeilijk geworden om de hervormingen verder te stuwen.” (Reuters 06/03/06) Uit dit citaat kunnen we duidelijk aflezen voor welke optie hij kiest. Maar anderen willen even wachten met de markthervormingen en eerst de situatie stabiliseren. Sommige kapitalistische maatregelen, zoals bijvoorbeeld een wet over eigendomsrechten, zijn al terug in de ijskast gestoken.
‘Massa-incidenten’
Om enige stabiliteit te bewaren moet het regime er voor zorgen dat de economie tegen minstens 8 procent per jaar blijft groeien zodat ze banen en inkomens kunnen voorzien. Maar juist daar wringt het schoentje. Ook al heeft de draai naar de markt hoge groei gebracht, het heeft ook de diepe economische tegenstellingen zo typisch voor het kapitalisme met zich mee gebracht. China beweegt zich naar een klassieke overproductiecrisis. Begin 2006 maakten Chinese economische planners bekend dat elf belangrijke kapitaalintensieve nijverheden met overproductie kampen. De staalindustrie, de grootste ter wereld, heeft bijvoorbeeld een overcapaciteit van 116 miljoen ton (oftewel 30 procent). Een andere indicator is buitenlandse investering, tegenwoordig de belangrijkste motor voor kapitalistische economieën. Michael Roberts schreef in een artikel op onze internationale website www.marxist.com: “Als de buitenlandse investeringen beginnen dalen, dan betekent dit dat bedrijven uit de G7 [de grootmachten, nvdr] minder geld hebben om te spenderen of dat ze ongerust zijn niet genoeg winst te kunnen halen uit de Chinese arbeiders. In 2005 investeerden buitenlandse kapitalisten 58 miljard dollar in China. Dat is zeer hoog, maar net wat minder dan in 2004. De eerste tekenen ”
En ondanks de hoge groei totnogtoe zijn de sociale spanningen blijven stijgen. De anti-Japanse protesten vorig jaar werden juist toegelaten om arbeiders en boeren wat stoom te laten afblazen. In januari meldde het ministerie van Openbare Veiligheid dat in 2005 zich 87.000 ‘massa-incidenten’ hadden voorgedaan, waaronder ze bedoelen grote protesten. Dit cijfer is 6,6 procent hoger dan in 2004, nadat dat jaar al een stijging van 28 procent zag ten opzichte van 2003. Bovendien zijn dit officiële cijfers, steeds een onderschatting.
Een interessant artikel van Dorothy Solinger over arbeidersprotesten in China (februari 2005) analyseert: “Een intern rapport van het ministerie van Openbare Veiligheid onthulde in 2001 dat het aantal [arbeidersprotesten] ‘begon aan te zwellen als een razende wind’ vanaf 1997, het jaar van het vijftiende congres van de Communistische Partij dat aandrong op ontslagen om fabrieken ‘efficiënter’ te maken. ( ) Wat zorgt voor zoveel onrust in een land waarvan men gewoonlijk zegt dat het dagelijks overvloediger wordt en dat zoveel nadruk legt op ‘stabiliteit’? De oorzaken zijn: onbetaalde lonen en pensioenen, plotse en massale ontslagen, corrupte ambtenaren die verantwoordelijk worden gehouden voor het bankroet van sommige industriële bedrijven, en de stopzetting van de meeste socialistische privileges en voordelen die gegarandeerd waren sinds de begindagen van het communistisch regime in de jaren ’50.”
Om de sociale strijd de kop in te drukken, investeert de Chinese overheid in repressie. Daarbij schuwt ze niet de argumenten van Bush: in augustus 2005 kondigde ze bijvoorbeeld aan dat ze in 36 steden speciale politie-eenheden opzetten om rellen te onderdrukken en “het terrorisme te bestrijden”, terwijl daar helemaal geen sprake is van terroristische groepen. In januari riepen twee hoge generaals nog op om de “gevechtscapaciteit” van de paramilitaire politie te verhogen. Toch is het duidelijk dat het regime de situatie niet aan kan met repressie alleen. Ze moeten ook enkele toegevingen doen, zoals de stijging van het minimumloon of meer investeringen in het platteland (“de opbouw van een nieuw socialistisch platteland”). Bovendien bezigden CCP-leiders de afgelopen jaren regelmatig een populistische retoriek en straften ze enkele corrupte ambtenaars. Dat wordt dan breed uitgesmeerd in de media. Met die publieke processen wil de regering zich voordoen als een scheidsrechter die om de armen geeft en slechte bureaucraten bestraft – alsof de CCP-leiding zelf niet volop deelneemt aan de plundering van het volk. In de Sovjetunie bestrafte Stalin ook regelmatig individuele bureaucraten, maar dat betekende geenszins dat hij niet de belangen van de bureaucratie in het algemeen verdedigde.
Terugkeer naar Mao
Ondanks de pogingen van het regime om de sociale strijd aan banden te leggen, kunnen ze niet vermijden dat die strijd ook een politieke vertaling zoekt. Sinds enkele maanden vindt ‘Nieuw Links’ steeds meer weerklank vanwege hun kritieken op de excessen van de markt. Het gerucht doet de ronde dat zelfs de Chinese president Hu Jintao hun argumenten genegen is. Dat Hu zijn voorganger Jiang Zemin nu bekritiseert voor diens hard kapitalistisch beleid, betekent nochtans niet dat hij linkser zou zijn. Het betekent gewoon dat hij het verzet van arbeiders en boeren wil afremmen door te doen alsof hij zich hun lot aantrekt.
Wat interessant is aan Nieuw Links is niet zozeer hun kritiek. Ze zijn immers niet tegen de markthervormingen. Ze willen die alleen maar wat “menselijker maken”. Kapitalisme met een menselijk gelaat is nochtans even onmogelijk als een vegetarische tijger. Wat interessant is aan Nieuw Links is dus niet zozeer hun kritiek, maar wel de reactie die hun kritiek teweegbrengt. Plotsklaps verschijnen onder arbeiders en studenten allerlei discussiegroepen die het kapitalistisch beleid bekritiseren. Daarbij grijpen ze terug naar revolutionaire tradities van de tijd onder Mao. Ook de marxistische klassiekers worden meer gelezen in hun zoektocht naar een alternatief op de herinvoering van het kapitalisme in China. De opkomst van Nieuw Links is dus slechts een symptoom, en het regime weet dit maar al te goed. Het gebeurt vaak dat arbeidersstrijd zich in haar beginfase uitdrukt in een of andere vorm van reformisme en later een meer revolutionaire inhoud krijgt. Voor ons is het vooral belangrijk om het hele proces te zien. Dit zijn slechts de eerste tekenen van een nieuw ontwaken van de Chinese werkende klasse, die ondertussen de grootste ter wereld is.
Voor een langere en meer gedocumenteerde versie van dit artikel in het Engels lees hier deel 1 en deel 2.