Antiracisme

De onrust in Amsterdam in de nacht van 7 op 8 november is wereldnieuws geworden. Op cynische en hypocriete wijze gebruiken de Europese leiders de gebeurtenissen als excuus om de pro-Palestijnse beweging aan te vallen. Daarom presenteren ze het verhaal op zo'n manier dat de slachtoffers de agressors lijken en de agressors de slachtoffers. 

Het was in de Verenigde Staten dat deze marsen voor het eerst plaatsvonden: op 28 juni 1970 verzamelden 2000 mensen zich in New York City om te demonstreren. Ook in andere steden waren er betogingen: ze herdachten allemaal de verjaardag van de Stonewall-rellen, een jaar eerder, en waren vooral een uiting van de woede van homoseksuele, bi- of transgender Amerikanen, die vochten voor hun rechten.

Frederick Douglass vatte zijn ‘strijdparcours’ als volgt samen: ‘Toen ik voor de slavernij vluchtte, was dat voor mijzelf; toen ik voor emancipatie pleitte, was dat voor mijn volk; maar toen ik voor de rechten van de vrouw opkwam, was er geen sprake van mijzelf, en ik vond er een beetje nobelheid in.’

In dit artikel leveren we een bijdrage aan de discussie over 'wit privilege', dat nu veel in de media voorbij komt sinds de geweldige golf van anti-racistische protesten in Nederland en andere landen. Het is overduidelijk dat er sprake is van systemisch racisme in de VS, Nederland en andere landen. De protesten hebben de kwestie van racisme op de agenda gekregen. Maar in hoeverre kan het begrip 'wit privilege' een verklaring bieden over waar het racisme vandaan komt en hoe we het kunnen uitroeien?