Twee jaar na de korte coup in april 2002 is er in Venezuela nog steeds sprake van een onafgewerkt revolutionair proces. Het volk heeft tweemaal massaal de contrarevolutionaire samenzweringen van de lokale oligarchie en het imperialisme afgeslagen, maar aangezien de revolutie niet voltooid is, bestaat er nog steeds het gevaar van een nieuwe reactionaire staatsgreep.
De laatste jaren heeft de Chavez-regering een aantal sociale maatregelen uitgevoerd die de massale sociale basis van steun voor de revolutie nog groter gemaakt hebben. Drie miljoen akkers zijn herverdeeld, voornamelijk onder de boerencoöperatieven. Andere belangrijke hervormingen waren vooral op het onderwijs en de gezondheidszorg gericht. Mission Robinson, Mission Rivas en Mission Sucre, plannen die bedoeld waren om ongeletterdheid uit te roeien en mensen toegang gaf tot de lagere en middelbare school en tot universiteitsonderwijs, zijn tot nu toe een groot succes geweest. Meer dan 3 miljoen mensen (op een bevolking van 27 miljoen) hebben deelgenomen aan een van deze plannen. Meer dan 1 miljoen mensen is zo uit het analfabetisme gehaald, met als doel anderhalf miljoen mensen tegen juni. Het Plan Barrios Adentro (“In de buurt”) verleent toegang tot primaire gezondheidszorg aan miljoenen mensen (meer dan 1 miljoen in het district Caracas alleen) door de hulp van Cubaanse dokters die naar de armste buurten van de hoofdstad en in het hele land getrokken zijn, op plaatsen waar voordien nog nooit dokters geweest waren.
Deze plannen en ‘missies’, die betaald worden door de nationale oliemaatschappij PDVSA, gaan niet zonder problemen gepaard (bureaucratie, wanbeheer, zowel corruptie in de oppositie als in de Bolivariaanse raden, openlijke sabotage, gebrek aan democratie in bepaalde implementaties ervan), maar ze hebben ongetwijfeld een brede laag van de massa’s bereikt die hier enkele heel concrete verworvenheden zien van het revolutionaire proces. Het feit dat deze programma’s in de volkswijken ingevoerd werden door de gemeenschapsorganisaties zelf, zorgde er ook tot op zekere hoogte voor dat de regering en de revolutionaire organisaties de structuren van de staat links konden laten liggen, die vol met saboteurs en contrarevolutionairen zit die de hervormingen proberen tegenhouden.
Men voelt vrijwel overal aan dat de oude kapitalistische staat die geërfd werd door de revolutie, niet gebruikt kan worden om de noden van de arbeiders en het volk te bevredigen en dat ze vervangen dient te worden door iets anders. Dit wordt zelfs weerspiegeld, zij het op een verwarde manier, in een artikel in de Correo de Caracas, een weekblad dat in alle arme volkswijken van de hoofdstad uitgedeeld wordt. Het artikel, met als titel ‘Het volk is de voorhoede’ stelt: “De partij van de revolutie is tegelijkertijd (...) een oppositie tegen de traditionele administratie van de staat. Overal zien we dove conflicten tussen de organisatie van het volk en de plaatselijke bazen en onderaannemers die zich gedragen als [aanhangers van het oude regime] met rode baretten (...) Overal zien we het oude dat weigert te sterven.” (Correo de Caracas, 5-11 april)
De structuur van het oude kapitalistische staatsapparaat is grotendeels intact en heeft als bedoeling het revolutionaire initiatief van de massa’s tegen te houden en te kortwieken. Iets wat de massa’s die de coup afgeslagen hebben, vooral woedend maakt, is het feit dat degenen die de staatsgreep georganiseerd en doorgevoerd hebben, ofwel op vrije voeten lopen, ofwel in comfortabele ballingschap gegaan zijn in Miami, Costa Rica of Colombia, van waaruit ze nieuwe reactionaire samenzweringen beramen. Onlangs nog werden plaatselijke politieagenten uit Baruta die betrapt werden met geweren in de oppositierellen in februari (beter bekend als ‘La Guarimba’), vrijgelaten zonder aanklacht. Carlos Melo, een voorname oppositieleider die tijdens de Guarimba opgepakt werd met illegale geweren in de koffer van zijn wagen, werd eveneens vrijgelaten, net als de burgemeester van Baruta, Carlos Radonsky, die verantwoordelijk was voor de aanslag op de Cubaanse ambassade op 12 april 2002. Dit is een bijkomend bewijs – alsof er nog meer nodig was – dat het rechtssysteem nog steeds een burgerlijk systeem is dat ten dienste staat van de belangen van de oligarchie. Hetzelfde Hooggerechtshof dat verklaarde dat er in april 2002 nooit een staatsgreep plaatsgevonden had maar veeleer een ‘machtsvacuüm’, spant nu samen om de valse handtekeningen goed te keuren die de oppositie verzameld heeft om een presidentieel terugroepingsreferendum af te dwingen.
Nu de oppositie tweemaal verslagen is, in april 2002 en in december 2002/januari 2003, staat ze zwakker, verdeelder en is haar sociale basis gedemoraliseerd. Maar ze is helemaal niet beslissend verslagen. Zoals een van de sprekers vertelde op de bijeenkomst in Puente Llaguno om de doden te herdenken die er op 11 april 2002 vielen tijdens de verdediging van de revolutie: “De enige manier om een slang te doden is haar kop af te hakken; wij hebben de slang in leven gelaten en nu bereidt ze zich voor ons opnieuw te bijten.” De 19e-eeuwse boerenleider Ezequiel Zamora drukte hetzelfde idee uit met deze woorden: “De enige manier om met een wespennest af te rekenen is met vuur; als je het nest verstoort maar niet vernietigt, zullen de wespen terugkomen om je te steken.”
Door een combinatie van diplomatieke, terroristische en economische manoeuvres, proberen ze een situatie te creëren waarin een internationale interventie gerechtvaardigd kan worden, en een van de strategieën hiervoor is de spanningen langs de grens met Colombia te verhogen.
De olie-industrie
Op economisch gebied is er een zeker herstel geweest, na een diepe val in 2003, die veroorzaakt was door de oliesabotage in januari en de economische sabotage van de heersende klasse. De werkloosheid blijft echter hoog en de controle op de prijzen en de wisselhandel bereikt haar limieten in de strijd tegen prijsstijgingen en kapitaalsvlucht. De voornaamste motor van de economie is het herstel in de productie in de olie-industrie geweest, de PDVSA, maar zelfs hier voelen de arbeiders dat ze terrein verliezen. Het waren gewone oliearbeiders uit de basis die in december 2002 de PDVSA gered hebben tijdens de sabotage van de industrie door de directeurs, managers en ingenieurs. In vele olieraffinaderijen, -velden en -bedrijven hebben de arbeiders op eigen kracht de productie heropgestart en aangehouden door arbeiderscontrole, met de hulp van revolutionaire ingenieurs, de lokale gemeenschappen en delen van de Nationale Garde. In bepaalde gevallen werd de ervaring met arbeiderscontrole zelfs voortgezet nadat de oliesabotage en de lock-out door de bazen afgeslagen was. De arbeiderscontrole was vooral sterk in de staten Anzoategui en Monagas.
Na het afweren van de oliesabotage stelde de regering nieuwe managers aan, maar de bestuursstructuur van het bedrijf bleef grotendeels hetzelfde. De oliearbeiders waren hier allesbehalve gelukkig mee nu ze in de praktijk geleerd hadden dat ze in staat waren zelf de industrie te beheren. In de loop van 2003 vonden er een aantal regionale bijeenkomsten van oliearbeiders, lokale gemeenschappen in de olierijke gebieden en delen van het leger plaats om te discussiëren over de beste manier om de PDVSA te herstructureren, waarvan nu gezegd werd dat ze “aan het volk toebehoorde”. Een van de hoofdconclusies van deze bijeenkomsten was dat een directeurswissel niet voldoende was. Zelfs als er nieuwe managers en directeurs werden aangeduid die trouw aan de revolutie waren, zouden deze nog steeds deel uitmaken van een bureaucratische structuur die niet de belangen van de arbeiders en het volk kon dienen. De enige manier om te garanderen dat de PDVSA tot het volk behoort, zou door de democratische deelname van de arbeiders in het bestuur zijn.
Terwijl de arbeidersbeweging zich terugtrok nadat het onmiddellijke gevaar van de reactie geweken was, begonnen oude bureaucratische en reactionaire managers zich langzaam maar zeker terug op sleutelposities binnen de PDVSA te nestelen. Nu reeds maanden aan een stuk hebben arbeiders in de olie-industrie deze situatie aangeklaagd. In sommige gevallen, zoals bij het Paraguana Refining Centre in Punto Fijo, dwongen ze reactionaire directeurs en managers tot ontslag. Om de situatie het hoofd te kunnen bieden en te vermijden dat arbeiders verwikkeld geraken in een machtsstrijd tussen verschillende fracties die de controle over het bedrijf willen krijgen, begonnen arbeiders in de olie-industrie in verschillende delen van het land ‘stuurcomités’ op te richten. Ze zijn bedoeld om politieke discussie onder de arbeiders aan te zwengelen, het politieke niveau te doen stijgen en voorstellen uit te werken bij het proces van herstructurering binnen de PDVSA. De comités hebben geen echte macht binnen de industrie, maar spelen een vrij belangrijke rol in het veralgemenen van de ervaringen en politieke discussie onder de arbeiders.
Het waren zij die het initiatief namen op te roepen voor een betoging aan de Amerikaanse ambassade in Caracas nadat president Chavez zijn anti-imperialistische toespraak deed op de gigantische betoging van 29 februari. In zijn tot op vandaag scherpste toespraak tegen het Amerikaanse imperialisme waarschuwde Chavez dat indien de VS het lef zouden hebben tussen te komen, of zelfs Venezuela te isoleren via een blokkade, de oliebevoorrading zou worden stopgezet. Dit is een ernstige dreiging, aangezien Venezuela de derde grootste olieleverancier van de VS is. Een week later marcheerden rond de 2.000 arbeiders uit de olie-industrie uit het hele land naar de Amerikaanse ambassade in Caracas om te protesteren tegen de bemoeienissen van Washington tegen de Venezolaanse revolutie en te waarschuwen dat ze het dreigement van Chavez ten uitvoer zouden brengen.
Politiek bewustzijn van de arbeidersbeweging
Op 27 maart had een nationale vergadering plaats in Caracas om de “politieke eenheid van de arbeidersstrijd tegen het imperialisme” te bediscussiëren, wat een weerspiegeling is van de snelle ontwikkeling van het politieke bewustzijn van de arbeiders. De vergadering die door de stuurcomités en enkele strijdvaardige vakbonden binnen de UNT werd georganiseerd, was relatief klein maar werd bijgewoond door sommige van de meest ontwikkelde activisten uit de Venezolaanse arbeidersbeweging. Het vergaderdocument bevatte een goede analyse van het imperialisme en stelde de eenheid van de arbeidersklasse rond een anti-imperialistisch programma voor, maar vertoonde ook enkele zwakten. Het legde de nadruk op de strijd tegen Amerikaanse bemoeienis maar zweeg over de strijd tegen de lokale agenten van het imperialisme, de Venezolaanse kapitalistische oligarchie. In een tussenkomst legde Francisco García, arbeidersleider van het Paraguana Refining Centre en lid van de Corrienta Marxista Revolucionaria, uit dat om tegen het imperialisme te strijden er ook gestreden moet worden tegen de nieuwe bureaucratische managers in het oliebedrijf en voor arbeiderscontrole. De enige garantie om de olietoevoer aan het imperialisme te stoppen is dat de kleppen en installaties onder controle van de arbeiders staan. Andere sprekers legden uit dat alle delen van de Venezolaanse kapitalisten aan de kant van de contrarevolutie stonden en dat daarom het kapitalisme verslagen moest worden om het imperialisme te kunnen verslaan. De noodzaak de revolutie uit te diepen en arbeiderscontrole toe te passen lag vervat in de conclusies van de vergadering.
Uiteindelijk besliste de vergadering te starten met een reeks van regionale vergaderingen van activisten uit de arbeidersklasse, de nadruk te leggen op anti-imperialistische slogans op de 1-mei-optocht en een Nationaal Arbeidersparlement op te starten. De eerste regionale vergadering had reeds op 24 april plaats in de industriestad Valencia, die een lange traditie van klassenstrijd en strijdsyndicalisme kent. Het ontwerpdocument dat op deze vergadering besproken werd was reeds een vooruitgang vergeleken met het document dat werd voorgesteld op de nationale voorbereidende vergadering. Het gaat onder ander over de noodzaak de buitenlandse schuld te verwerpen, pro-imperialistische instellingen zoals de Organisation of American States en het Carter Centre uit te wijzen, de vrijhandelsovereenkomst ‘Free Trade of the Americas Agreement’ af te wijzen, de nationale en multinationale bedrijven in beslag te nemen die deel hebben genomen aan economische sabotage of de staatsgreep hielpen financieren, de banken en de financiële sector te nationaliseren, alle geprivatiseerde bedrijven opnieuw te nationaliseren onder arbeidersbestuur, voor de oprichting van arbeiders- en volksmilities en een echte arbeidersregering van de mensen. Dit is een hoog ontwikkeld programma dat in de lijn ligt van wat reeds op de eerste augustus 2003 overeengekomen was op het stichtingscongres van de nieuwe vakbondsconfederatie (UNT).
Nog een voorbeeld van de militante stemming in de arbeidersbeweging was de gigantische vergadering die plaats had in het theater van Teresa Carreño op zaterdag 17 april om de eerste verjaardag van de oprichting van de UNT te herdenken. Het begin van de vergadering was gepland om 10 uur, maar het theater zat 45 minuten eerder reeds afgeladen vol (meer dan 3.000 mensen). Minstens 2.000 arbeiders geraakten er niet in. Van de voornaamste fabrieken en olieraffinaderijen over heel het land waren delegaties met spandoeken en slogans afgekomen. Er hing elektriciteit in de lucht toen verschillende syndicale sprekers het publiek toespraken. Er werd aangekondigd dat de kleinere CUTV-confederatie, waarin de Communistische Partij de meerderheid heeft, besloten had samen te smelten met de UNT. Ook werd er een rekruteringscampagne aangekondigd met als doel de syndicalisatiegraad van 15-20 procent tot 80 procent van de arbeidskrachten te doen toenemen. De belangrijkste aantrekkingskracht van de vergadering was echter de toespraak van Chavez. Nog eens deed hij een scherpe anti-imperialistische toespraak en herhaalde hij dat zowel kapitalisme als neoliberalisme, evenals de globalisering getoond hadden dat ze niet werken. Hij verklaarde dat de revolutie een nieuwe fase betrad waarin de sleutel socio-economische transformatie zou zijn. Om af te ronden feliciteerde hij de syndicalisten met hun rekruteringscampagne en moedigde hen aan om “revolutionaire, Bolivariaanse, vakbonden van de klassenstrijd” te vormen.
Radicalisering in de toespraken van Chavez
Dit stemde overeen met een merkelijke radicalisering van Chavez’ politieke koers in de afgelopen maanden. De massale betogingen tegen het imperialisme op 29 februari hadden de pogingen van de oppositie om door middel van hun zogenaamde ‘Guarimba’ chaos te creëren in de straten de pas afgesneden. Hierna werd Chavez veel duidelijker in het aan de kaak stellen van de rol die het VS-imperialisme speelde in de staatsgreep van april 2002, en van de betrokkenheid van Washington in de couppogingen die daarna volgden. Hij stelde ook zeer duidelijk dat het kapitalisme niet functioneert. Op de massameeting naar aanleiding van de viering van de overwinning van het volk op de coup van 13 april 2002, verklaarde hij bijvoorbeeld dat zijn regering vastbesloten is om “te breken met het kapitalistische schema dat zich in ons land heeft genesteld, waarmee een rijke minderheid reeds lang de hulpbronnen, het kapitaal en de productiemiddelen monopoliseert. Wij zijn bezig de economie te democratiseren met de bedoeling het sociaal-economische model te veranderen en daardoor de levensstandaard van heel de bevolking te laten stijgen.”
Ook sprak hij openlijk over de noodzaak dat “elke visser, student, arbeider en man van het volk leert hoe een geweer te gebruiken, omdat dit het concept is van het gewapende volk”, als enige garantie voor de verdediging van de revolutie tegen het imperialisme. Ook waarschuwde hij tegen hen die zeggen dat de revolutie nu reeds onomkeerbaar is en zei hij dat gematigdheid fataal zou zijn. In recente toespraken heeft hij daaraan toegevoegd dat de revolutie ontdaan moet worden van gematigde tendensen en dat hij eerder nog een militaire staatsgreep zou riskeren dan de revolutie in de afgrond te laten storten ten gevolge van gematigdheid.
Er is een uitgesproken strijd aan de gang tussen de gematigden en de revolutionairen aan het hoofd van het revolutionaire proces. De revolutionairen willen de revolutie vooruitbrengen omdat ze dit als de enige garantie beschouwen om te verdedigen wat tot op heden bereikt werd, hoewel ze geen duidelijk programma hebben dat uitstippelt waar ze willen uitkomen en hoe. In de eerder geciteerde Correo de Caracas kunnen we lezen over de noodzaak een ‘Partij van de Revolutie’ (in tegenstelling tot de electorale partijen die de regering steunen) te bouwen: “Het opbouwen van deze revolutionaire organisatie waarvan de basis de sleutel is omdat zij niet besmet is door de middelmatigheid van het verleden, en de algemene bewapening van het volk door de reservisten en door het leger, zal ervoor zorgen dat we onze historische taak volbrengen en dat de revolutie niet verraden zal worden.” (Correo de Caracas, 5-11 april, nadruk in het origineel)
In deze context is het geen toeval dat de president deze belangrijke bijeenkomst van arbeiders toesprak. Enkele van de gematigde ‘adviseurs’ van Chavez hebben deze koerswijziging ook opgemerkt en betreuren ze. Heinz Dieterich bijvoorbeeld is een van deze Zuid-Amerikaanse intellectuelen die stelt dat de weg vooruit voor Latijns-Amerika de creatie van Latijns-Amerikaanse multinationals, banken en legers is. Hij beklaagde zich in een interview in het dagblad Ultimas Noticias over de “nieuwe trend om de arbeiders als de uitvoerders van de omvorming te beschouwen, wat volgens mij een terugkeer is naar een taal die mensen uitsluit”. Hij is er namelijk van overtuigd dat de middenklasse “de sleutel is tot elke moderne revolutie”!
Ondertussen raken de leiders van zowat alle pro-regeringspartijen (verenigd in het zogenaamde ‘Commando Ayacucho’) totaal gediscrediteerd bij de revolutionaire massa’s die hen als carrièristen en bureaucraten beschouwen. Keer op keer bewijzen ze hun onkunde als het erop aankomt iets te leiden (onlangs nog slaagden ze erin om de herverkiezingsreferenda tegen parlementsleden van de oppositie die oorspronkelijk op pro-Chavez-lijsten verkozen werden, volledig te verknoeien). De meerderheid van de bevolking krijgt het gevoel dat de revolutie verraden wordt door allerhande saboteurs, infiltranten, verraders, bureaucraten en carrièristen.
De ruk naar links in de toespraken van Chavez is tot op zekere hoogte een weerspiegeling van deze druk van onderuit en van de onvermoeibare samenzweringen van de oligarchie en van het imperialisme tegen zijn regering. Maar dit is zeker geen eenduidig of rechtlijnig proces. Zo tekende Chavez de dag na zijn toespraak op 29 februari een overeenkomst met petroleummultinationals om de gasreserves van het ‘Plataforma Deltana’ te ontginnen. Recenter nog huurde de regering een dure Amerikaanse firma van consultants in met de bedoeling in Washington te gaan lobbyen en het imago van Venezuela bij Amerikaanse politici en zakenlui op te poetsen, alsof een revolutie ooit goed onthaald zou worden door het imperialisme. Een openlijke kritiek op het kapitalisme als een falend systeem is op zichzelf vrij belangrijk, maar wat nog steeds ontbreekt is een duidelijk programma van democratische planning van de economie door de werkenden zelf.
Het is duidelijk dat het proces van radicalisering van de massa’s en de ontwikkeling van het bewustzijn vordert. In heel het land bezetten mensen lege gebouwen als ze geen onderdak hebben, ze nemen lege bioscoopzalen in beslag om er wekelijks politieke discussies te organiseren, ze zetten alfabetiseringscentra op poten enzovoort. Het is deze autonome revolutionaire activiteit van de massa’s die de ruggengraat van de Bolivariaanse revolutie vormt. De arbeidersklasse, en in het bijzonder de strategisch belangrijke arbeiders van de olie-industrie hebben een erg hoog niveau van bewustzijn ontwikkeld en zijn zich bewust van hun kracht en hun rol in heel het proces. Een flyer die op de UNT bijeenkomst van 17 april werd verspreid door de ‘Bolivariaanse Arbeidersmacht’ van de Miranda-hoogvlakte en die ondertekend werd door vakbondsafdelingen van veertien verschillende fabrieken en andere werkplaatsen, handelde over de noodzaak van politieke opvoeding “om de overwinning van de arbeidersklasse te garanderen” en eindigde met te stellen dat “de arbeiders historisch gezien alle arbeid hebben geleverd en dat het nu een kwestie is van de macht te nemen. We gaan onszelf vormen zodat we het land kunnen besturen.”
Wat nu nodig is, is enerzijds een nationale vereniging en coördinatie van alle revolutionaire organisaties, raden, vakbonden en Bolivariaanse kringen door middel van een lichaam van democratisch verkozen en herroepbare vertegenwoordigers die de basis kunnen vormen van een alternatieve macht van de arbeiders en het volk. Anderzijds moeten de meest bewuste activisten zich verenigen rond een duidelijk marxistisch perspectief van arbeiderscontrole van de olie-industrie en andere genationaliseerde bedrijven, de onteigening van de banken, de grote monopolies en alle imperialistische en multinationale belangen onder de controle van de arbeiders, de algemene bewapening van het volk en de vorming van democratische arbeidersmilities als bescherming tegen de reactie en tegen imperialistische interventie.
De groeiende belangstelling voor de ideeën van het marxisme, die duidelijk werd op de Tweede Internationale Bijeenkomst en het warme onthaal van de ideeën naar voren gebracht door Alan Woods, Manzoor Ahmed en Miriam Municio, allen leidende figuren van de internationale marxistische tendens, tonen aan dat de grond vruchtbaar is. De kameraden van de Venezolaanse Marxistische Stroming nemen onder de slogan “verdiep de revolutie, bouw aan het socialisme” actief deel aan de revolutie met een duidelijk marxistisch programma.