Toen begin de jaren ’90 het stalinisme in Oost-Europa definitief de geest gaf, werd ons een nieuwe tijd van orde en voorspoed beloofd. Een Pax Americana stond voor de deur, de geschiedenis had zijn definitieve vorm aangenomen en alle onrecht in de wereld zou vanzelf wel verdwijnen zodra het kapitalisme eindelijk eens de kans kreeg zichzelf te reguleren. Althans, zo werd ons beloofd.
Wat de werkelijkheid ons sindsdien bracht, staat echter mijlenver van het liberale droombeeld zoals het ons toen werd gepresenteerd. Conflicten, die in het begin nog werden afgedaan als de erfenis van decennia van sovjetinvloed, ontmaskerden zichzelf gaandeweg. De vrijheid van de markt toonde steeds vaker haar ware gelaat: economische crisissen, burgeroorlog, terrorisme enzovoort. Met het aantreden van de regering-Bush bereikte deze neergang haar voorlopige dieptepunt. Gedreven door de kortzichtige verlangens van dat deel van de Amerikaanse burgerij waar ze grotendeels zelf toebehoort, zich vooral situerend in de energiesector en wapenindustrie, was ze zelfs bereid de sprong in het duister te wagen die de oorlogen in Afghanistan en vooral Irak zijn.
Nu, ongeveer vijf maanden nadat het Amerikaanse imperialisme zichzelf het startschot gaf tot de invasie van Irak, wordt pas goed duidelijk in wat voor wespennest het zich heeft gestort. Die arme onderdrukte Irakezen, die verondersteld werden hun Amerikaanse en Britse redders als helden te ontvangen, blijken hun dankbaarheid wel op zeer eigenzinnige wijze te uiten. Geen dag of week lijkt voorbij te gaan zonder dat de bezettingsmacht het doelwit is van een aanslag. Regelmatig worden olieleidingen en andere delen van de petroleuminfrastructuur gesaboteerd, waardoor de verovering van de gegeerde oorlogsbuit telkens uitgesteld wordt. Het is kenmerkend voor de waanzin van het kapitalisme dat de grootste wereldmacht, na de geslaagde verovering van het land met de tweede grootste oliereserves, uiteindelijk genoodzaakt is om brandstof te importeren. Dan nog slaagt het er niet in de schrijnende tekorten iet of wat te doen afnemen. Ondertussen krijgen de miljoenensteden maar met mondjesmaat water en elektriciteit, staat heel het economische leven stil en eist de brandende zomerzon haar dagelijkse dodentol. Het leven van de meeste Irakezen wordt gedomineerd door werkloosheid, armoede en onveiligheid, met uitzondering natuurlijk van een handvol collaborateurs rond de zogenaamde overgangsregering.
Ook voor de duizenden coalitiesoldaten wordt het leven in Irak steeds ondraaglijker. Amper maanden na de val van Bagdad weigerden vele Amerikaanse soldaten en zelfs officieren nog een blad voor de mond te nemen. Het ongenoegen heeft zulke vormen aangenomen dat verscheidene soldaten het zelfs aandurfden de pers te woord te staan. Een enkeling eiste voor het oog van de camera zelfs het ontslag van Rumsfeld, de minister van Defensie, zijn hoogste baas. Een terugkerende klacht is het gevoel bedrogen te zijn door de eigen leiding. Wat werd voorgesteld als een kort maar krachtig ingrijpen en dan snel terug naar huis, neemt meer en meer de vorm aan van een smeulende brandhaard die maar weigert uit te doven. Gestationeerd worden in een stoffig land met een brandende zon, dagelijks het focuspunt zijn van de onvrede van de bevolking en steeds het gevaar lopen het leven erbij in te schieten ten voordele van een klein groepje rijken, veilig thuis in hun luxepaleizen. Je zou voor minder je oversten vervloeken!
Als Vonk hebben we ons steeds gedistantieerd van die stemmen ter linkerzijde die geen of te weinig onderscheid maken tussen de gewone soldaten en de hoge officieren en politici. Nog te vaak wordt binnen de anti-oorlogsbeweging de schuld van de wreedheden van het kapitalisme in de schoenen geschoven van die massa jonge arbeiders in uniform, voor wie een militaire loopbaan vaak de enige vlucht lijkt uit een leven van werkloosheid en armoede. Moraliserende slogans, die niet verder gaan dan de logica van het systeem, zullen ons zelden verder brengen dan eenmalige monsterbetogingen en het valse gevoel onze ‘plicht’ te hebben vervuld. Ondertussen trekt de imperialistische karavaan echter verder.
Hoewel de anti-oorlogsbeweging in de maanden vlak voor en tijdens de zomervakantie tot stilstand is gekomen, betekent dit niet dat ze is gestorven. Naderende examens, zomervakantie, maar vooral de foutieve hoop dat de oorlog alsnog kon worden afgewend, hebben ervoor gezorgd dat gedurende de hele periode zo goed als geen protest zichtbaar was. Terwijl in Irak zelf het verzet langzaam aan meer vorm krijgt, moet ook in de rest van de wereld de strijd worden voortgezet.
In de Verenigde Staten zijn het vandaag zeer drukke tijden voor de anti-oorlogsbeweging. Het kan vreemd klinken, maar in de VS zijn er nu meer mensen tegen de oorlog dan voor of tijdens de oorlog zelf. Peilingen van de Washington Post en ABC op 12 en 13 juli duiden aan dat 40 procent van de ondervraagden oordelen dat deze oorlog het niet waard was om voor te vechten. In april bedroeg dit slechts 27 procent. De malaise bij de gezinnen van Amerikaanse soldaten in Irak is ook groot. Soms slaat deze over in openlijke woede. We citeren uit de krant de New York Times van 4 juli : “Frustraties liepen onlangs zo hoog op in (het legerkamp, n.v.d.r) Fort Stewart (Georgia) dat een kolonel die vergaderde met achthonderd ziedende echtgenoten, meestal vrouwen, onder bescherming naar buiten geleid moest worden. Ze schreeuwden, riepen, scholden en eisten dat hun mannen terug moesten komen.”
Op 25 oktober mobiliseert de Amerikaanse anti-oorlogsbeweging opnieuw in alle steden van het land. De belangrijkste eisen worden dan “Breng onze troepen naar huis”, “Stop de bezetting” en “Geld voor jobs, onderwijs en gezondheidszorg”. Op 27 september gaat er ook in de hele wereld een internationale actiedag door tegen de bezetting van Irak, en ook van Palestina.
Maar laten we lessen trekken uit de voorbije periode. Net zoals het zinloos is enig geloof te hechten aan de ‘menselijkheid’ van imperialistische instellingen als NAVO, UNO, de EU en hun afzonderlijke regeringen, zo ook veroordelen we die groepen en individuen voor wie extremisme en terrorisme nog steeds gerechtvaardigd lijken. Kruiperigheid noch de bom zullen een einde maken aan de bestaande onrechtvaardigheid, maar houden het idee in leven dat politieke strijd enkel iets voor ‘specialisten’ of ‘helden’ is.
Zij die twijfelen aan de kracht van de massa’s vergeten al te gauw (en waarschijnlijk al te graag), hoe de regering-Blair ten tijde van de massaprotesten begin dit jaar reeds haar spullen aan het inpakken was voor het geval ze tot aftreden werd gedwongen. Met andere woorden, nog voor het uitbreken van de oorlog had de Britse bevolking, waarschijnlijk net zoals die van verscheidene andere landen, de mogelijkheid komaf te maken met een van de belangrijkste medeplichtigen aan de invasie van Irak. Met het nieuwe politieke jaar voor de boeg is het goed bewust te zijn van onze kracht. De eerste protesten zijn reeds gepland en het is dan ook aan ons om de beweging opnieuw te doen groeien in aantal en invloed. Wat als een uitbarsting van verontwaardiging begon, moet eindigen in een overwinning op de misdaden van het kapitalisme.