“Er is geen enkele manier waarop je Irak kan vergelijken met Vietnam”, beet de Amerikaanse opperbevelhebber in Irak, luitenant-generaal Sanchez, de pers toe op een persconferentie in november vorig jaar. Hoog tijd dus voor een vergelijking tussen Irak en Vietnam.
Op 7 mei zal het exact vijftig jaar geleden zijn dat het Franse koloniale leger in Vietnam verpletterend verslagen werd in Dien Bien Phu. Het werd helaas niet het einde van de oorlog, maar wel het begin van de lang uitgesponnen nederlaag van het imperialisme in Vietnam. De Amerikanen probeerden de Franse fakkel over te nemen. Tevergeefs. Ondanks een massale Amerikaanse machtsontplooiing vanaf 1964 waarbij op het hoogtepunt een half miljoen VS-soldaten werden ingezet, stuikte het pro-Amerikaanse Zuid-Vietnamese marionettenregime in 1975 definitief in elkaar.
De Amerikaanse invasie en bezetting van Irak is de eerste langdurige militaire tussenkomst en bezetting door de VS sinds het Vietnam-trauma. In hoeverre zijn vergelijkingen tussen de huidige situatie in Irak en die in Vietnam vijftig tot dertig jaar geleden gerechtvaardigd? In dit artikel trachten we een balans op te maken.
Naast de evidente gelijkenissen vallen meteen een aantal grote verschillen op. Maar deze verschillen spelen zeker niet allemaal in het voordeel van de VS-agressor. Integendeel. Laten we echter beginnen met de factoren die wel in het voordeel van de Amerikanen spelen.
Pluspunten voor de VS
De politieke vertreksituatie in Irak is gunstiger: hoewel het overgrote deel van de westerse publieke opinie goed beseft dat de VS in Irak niet tussenbeide kwamen om er de ‘democratie’ te brengen, kan het omvergeworpen regime van Saddam Hoessein op even weinig of zelfs minder sympathie rekenen.
Het Iraakse verzet sinds de val van Saddam mist tot nader order een eengemaakte en duidelijk zichtbare leiding, programma en strategie die de sympathie van de westerse publieke opinie – of een aanzienlijk deel ervan – kan winnen. De verzetsdaden variëren van stakingen en betogingen over militaire acties tegen de bezettingstroepen tot brutale aanslagen die vooral slachtoffers maken bij de Iraakse bevolking zelf. Die laatste acties roepen eerder walging dan sympathie op. Het beeld van ‘de VS of de chaos’ houdt daardoor nog min of meer stand, hoewel het maand na maand verglijdt naar ‘de VS én de chaos’.
In Vietnam daarentegen werden de Amerikanen geconfronteerd met een vijand met een sterke, eengemaakte politieke ideologie: een nationale bevrijdingsstrijd gekoppeld aan een radicaal programma van landhervorming en sociale verandering, hoewel ze zich daarbij vooral spiegelden aan stalinistisch Rusland en maoïstisch China. Vietnamese leiders zoals Pham Van Dong en Le Duc Tho, maar vooral generaal Giap en Ho Chi Minh groeiden uit tot wereldwijde iconen van de anti-imperialistische strijd.
Het Iraakse verzet kan evenmin op een machtige buitenlandse bondgenoot rekenen. Integendeel, diverse buitenlandse krachten proberen in Irak elk hun eigen ding te doen. Noord-Vietnam daarentegen kon op het hoogtepunt van de oorlog rekenen op de militaire en economische steun van de USSR, en in mindere mate van China, ter waarde van een miljard dollar per jaar.
Maar daarmee zijn we dan ook uitgepraat wat de relatieve voordelen van de VS in Irak ten opzichte van Vietnam betreft. Soms wordt ook nog de jungle in Vietnam vernoemd die een betere dekking zou bieden aan guerrilla-activiteiten dan de woestijn van Irak. Dit is echter irrelevant. Irak is een verstedelijkte maatschappij. De strijd om de macht speelt zich af in de steden, niet in de woestijn.
Minpunten wegen veel zwaarder
In welke opzichten staan de VS er dan slechter voor in Irak dan indertijd in Vietnam? In de eerste plaats was er ten tijde van de Vietnamoorlog nog geen Vietnam-trauma dat nu voortdurend sluimert op de achtergrond. Dat moest toen nog komen.
Rechtstreeks gevolg daarvan – de massa’s leren uit ervaring – is dat de anti-oorlogsbeweging in de VS nu veel sneller op gang gekomen is dan in de jaren '60. Hoewel geminimaliseerd door de media, vonden de eerste massabetogingen tegen de oorlog in de VS reeds plaats nog voor de oorlog goed en wel begonnen was. De eerste betoging tegen de oorlog in Vietnam daarentegen vond pas plaats in 1965 in Washington, drie jaar na het, volgens het Pentagon, officiële begin van de Amerikaanse interventie in dat land.
De jaren '60 waren de gouden jaren van het wereldwijde kapitalisme. De economie realiseerde nooit eerder geziene groeicijfers. Dit verzachtte gedurende enige tijd de impact van de oorlogsinspanningen op de levensstandaard van de Amerikaanse bevolking. Dat is nu wel even anders. De wereldeconomie herstelt zich nog steeds met erg weinig overtuiging van de recessie, en het is niet zeker of er misschien niet een nieuwe economische neergang voor de deur staat. Hoe dan ook, zelfs bij een gunstige conjunctuur zullen de VS tijdens de volgende presidentiële legislatuur fel moeten besparen op sociale uitgaven om een volgehouden oorlogsinspanning te kunnen handhaven. En dit ongeacht het feit of Bush dan wel Kerry de verkiezingen wint. De oorlog – die nu al in diskrediet is geraakt bij de meerderheid van de bevolking – zal dan nog op veel minder steun kunnen rekenen. En dat is in felle tegenspraak met de recentste analyses van de Amerikaanse militaire specialisten die voorspellen dat de VS-bezetting van Irak nog minstens twee jaar zal moeten worden volgehouden en wellicht veel langer.
De Iraakse bevolking van haar kant is hoog opgeleid. De Iraakse arbeidersklasse is relatief sterk en kent een historische traditie van anti-imperialistische strijd. De westerse media besteden veel aandacht aan de meest sektarische uitwassen van de bevrijdingsstrijd zoals zelfmoordaanslagen. Maar zelfs op een ogenblik waarop de sektarische sentimenten hoogtij zouden moeten vieren, naar aanleiding van de aanslagen tegen de sjiïetische pelgrims in Bagdad en Kerbala, keert de woede zich tegen de Amerikanen. Zelfs de sjiïetische leider Al-Sistani is genoodzaakt om de eenheid van Irak te benadrukken. Zeker nu de ster van het fundamentalistische regime in Iran snel aan het tanen is, neemt het potentieel van een progressief en zelfs socialistisch geïnspireerde anti-imperialistische beweging weer toe. De steunpunten van het Amerikaanse imperialisme in de regio, Israël maar ook Egypte en Saoedi-Arabië, verkeren in crisis en zijn in hoge mate onstabiel.
Kif-Kif
Punten van vergelijking tussen Vietnam en Irak zijn dat het moreel van de Amerikaanse troepen zeer snel afbrokkelt naarmate ze langer ter plaatse zijn en het steeds onduidelijker wordt wat ze er eigenlijk komen doen, en dat het verzet geen militair overwicht moet halen om te overwinnen. Het Tet-offensief van de Vietcong en Noord-Vietnam in 1968 betekende in louter militaire termen een nederlaag voor de communisten. Maar het toonde aan dat ze eender waar en eender wanneer konden toeslaan, wat een enorme opdoffer was voor het moreel van de imperialisten, en het begin van het einde voor de Amerikaanse bezetting in Vietnam. Ook het Iraakse verzet van zijn kant heeft al vanaf de eerste dag dat Bush de oorlog in Irak officieel als ‘beëindigd’ verklaarde, bewezen dat dit slechts het begin is van de nederlaag van de Amerikanen. Het verzet toont aan dat ze steeds kunnen toeslaan tot zelfs in de meest beveiligde zones van Bagdad toe.
Als we dit alles op een rijtje plaatsen dan moeten we Sanchez gelijk geven. Er is inderdaad geen vergelijking mogelijk tussen Irak en Vietnam: in Irak zullen de Amerikaanse troepen het nooit zeven jaar lang (1964-1971) volhouden.