Op het einde van dit jaar mag men ook in de Verenigde Staten naar de stembus. Ook nu weer belooft het een weinig verheffend schouwspel te worden, met twee kandidaten, George W. Bush en John Kerry, die men nauwelijks van elkaar kan onderscheiden.
Diversiteit alom, daar in de Amerikaanse politiek. In november mogen de Amerikanen kiezen tussen de Republikein George W. Bush, een miljonair die afgestudeerd is aan de prestigieuze universiteit van Yale en lid van het elitaire en geheimzinnige ‘Skull and Bones’-vennootschap, en de Democraat John Kerry, een miljonair die afgestudeerd is aan de prestigieuze universiteit van Yale en lid van het elitaire en geheimzinnige ‘Skull and Bones’-vennootschap. Het stond al langer vast dat Bush de kandidaat van de Republikeinen was, maar na de interne Democratische verkiezingen van de voorbije maand moest ook de laatste tegenstander van Kerry, John Edwards, er het bijltje bij neerleggen.
Een gedegenereerde tweepartijstaat
In het tweepartijenstelsel van de VS lijkt het er vaak op dat de slinger om de vier jaar heen en weer slingert tussen de ‘rechtse’ Republikeinen en de ‘linkse’ Democraten. Oppervlakkig gezien lijkt dit correct. Zonder echte alternatieven zijn vele stemmen vaak stemmen ‘tegen’ een bepaalde partij, ten voordele van de partij die effectief een kans heeft te winnen. Dit is echter geen eenvoudig, mechanisch proces, maar wordt beïnvloed door allerlei factoren, zoals het economische klimaat, de media, de wereldsituatie enzovoort.
Toen het kapitalisme in de VS nog een gigantische kracht was die de productiemiddelen tot ongekende hoogten ontwikkelde, kwamen de Republikeinen met figuren als Abraham Lincoln op de proppen. Toen de VS na de Tweede Wereldoorlog meester waren over de hele kapitalistische wereld en surften op de grootste economische opgang in de geschiedenis, brachten de Democraten John F. Kennedy voort en Lyndon B. Johnson. Dit waren presidenten die net als hun hedendaagse tegenhangers weliswaar stonden voor de bestaande orde, maar het waren intelligente figuren (vanuit hun klassenstandpunt) met een zekere visie en persoonlijkheid die tenminste in staat waren hun eigen systeem te beheren. Wat een verschil met een George W. Bush! De kwaliteit van de leiding van de Amerikaanse heersende klasse is een weerspiegeling van de gezondheid van hun systeem: corrupt, glansloos, onwetend en bekrompen.
De eenheidsworst van de twee partijen, die op alle fundamentele punten overeenkomen, gaat ironisch genoeg gepaard met een toenemende polarisatie tussen degenen die geloven in het systeem en aanvoelen dat de traditionele partijen een verschil kunnen maken in hun leven, en anderzijds degenen die zich uitgesloten voelen en gedesillusioneerd zijn in het hele systeem. Dat het amper 40 à 50 procent van het electoraat is dat gaat stemmen en zo bepaalt wie er in de regering zetelt, zegt veel over het democratische gehalte van de verkiezingen.
‘Anyone but Bush’?
In de komende maanden zal er veel druk zijn van progressieven die Bush te allen prijze willen verslaan en daarom oproepen om voor ‘anyone but Bush’ (dus de Democraten) te stemmen. Deze tactiek is begrijpelijk, want wie wil er nu niet dat Bush het pleit verliest? Dit is echter een kromme logica, want in een tweepartijenstelsel houdt dit in dat elke kritiek op ‘het minste kwaad’ op die manier verlamd wordt. We willen de tegenstanders van Bush toch niet tegenwerken! Stemmen op de Democraten, al is het dan met de wasknijper op de neus, is stemmen op een partij die in wezen hetzelfde is als de partij van Bush. Laat ons niet vergeten dat het onder Clinton was dat de bombardementen op Joegoslavië plaatsvonden en dat er in Irak duizenden kinderen per maand stierven door het criminele embargo. Bovendien is Bush zelf niet de grote Satan, maar zit het probleem bij de mechanismen waarvan hijzelf en ook de Democraten enkel de spreekbuis zijn.
Zeker, er is een verschil tussen de Demoblikeinen en de Republicraten. Het is een verschil in stijl. Terwijl cowboy Bush zich gedraagt als een olifant in een porseleinwinkel en geruggensteund wordt door bullebakken als Donald Rumsfeld, hebben de Democraten meer een traditie om met de fluwelen handschoen de vuistslagen uit te delen. Het is niet toevallig dat de grootste kritiek van de Democraten op Bush niet op de kern van diens beleid ingaat, maar zich beperkt tot een kritiek op het gebrek aan diplomatie.
Ondanks alle electorale tegenkantingen van de Democraten, zou Bush nooit zijn oorlog tegen Irak begonnen kunnen zijn zonder hun actieve steun. Het waren de Democraten die stemden voor de ‘oorlog tegen het terrorisme’, het Afghaanse avontuur en de bezetting van Irak. Het waren zij die de neoliberale NAFTA- en de GATT-akkoorden door het Congres jaagden, het waren zij die instemden met de Patriot-act.
Doorbreek de vicieuze cirkel!
Nu schijnbare witte raven als Howard Dean, die zich aanvankelijk kantte tegen de oorlog in Irak maar gedwongen werd zijn standpunten te matigen (intussen was de stoom toch maar afgeblazen), deskundig aan de kant geschoven zijn, ligt de weg open voor John Kerry. In zijn overwinningstoespraak bleek algauw dat zijn buitenlands beleid nauwelijks zou verschillen van dat van Bush. “Bondgenoten kunnen een helpende hand zijn in onze strijd”, vertelde hij op 2 maart, “maar geen enkele president zou zich ooit laten muilkorven (...) Als president, zo zweer ik jullie, zal ik nooit op een groen licht van het buitenland wachten, van welke instantie dan ook, als onze veiligheid in gevaar is”. Same old, same old!
Net als vier jaar geleden komen ook nu weer alternatieve figuren als Ralph Nader op. Los van het feit dat ook op zijn programma dingen aangemerkt kunnen worden, kan Nader de linkse spilfiguur worden in een campagne die een dynamiek kan teweegbrengen in het monotone politieke landschap. De extreme reactie van het politieke establishment op de onafhankelijke kandidaten is een weerspiegeling van de broosheid van het Amerikaanse tweepartijenstelsel. Het politieke monopolie van twee partijen die gebonden zijn aan de elite, houdt al meer dan een eeuw de belangen van de Amerikaanse heersende klasse in stand. Dit systeem is zo’n wangedrocht geworden dat het geen enkele sociale of democratische kritiek kan verdragen die het banale overstijgt.
De meeste mensen leren evenwel niet uit boeken of uit artikels, maar zijn gedwongen in de ‘school of hard knocks’ les te volgen. De ervaring zal leren dat er een dringende nood is aan een derde partij, eentje die opkomt voor de meerderheid van de gewone Amerikanen. Aan geen enkele van de dringende noden van vele Amerikanen kan tegemoet gekomen worden zonder een verregaande herverdeling van de rijkdom en een frontale aanval op de minderheid die de meerderheid onder de knoet houdt. Partijen ontstaan echter niet in een vacuüm, net zoals ideeën niet zomaar het bewustzijn van mensen binnendringen. Om uit de vicieuze cirkel van het tweepartijenstelsel te komen, zullen grote gebeurtenissen nodig zijn. En als de recente tumultueuze gebeurtenissen over de hele wereld een indicatie zijn, dan is dit precies wat op til staat, niet minder in het kernland van het kapitalisme.