“We moeten dit brein twintig jaar lang verhinderen om te functioneren”
Met deze woorden werd de Italiaanse revolutionair en marxist Antonio Gramsci de gevangenis ingegooid. Gramsci was de stichter van de Italiaanse Communistische partij en een prominente figuur van de Italiaanse revolutie in 1920 en 1921. Het fascistische regime van Benito Mussolini veroordeelde hem in 1926 tot twintig jaar opsluiting. In de gevangenis bleef hij echter wel intellectueel actief en probeerde hij het marxisme verder te ontwikkelen. De ideeën die hij toen neerpende zijn later vooral populair geworden in academische kringen en bij reformistische stromingen. Ze werden echter ontdaan van hun revolutionaire inhoud. Zijn theorieën werden ontkoppeld van zijn revolutionaire praktijk. Zo werd hij als het ware politiek gesteriliseerd. We gaan hier in op het leven, de strijd en de ideeën van deze Italiaanse marxist, die we zonder probleem naast mensen zoals Lenin, Trotski en Rosa Luxemburg kunnen plaatsen.
Sardinië, zijn politieke ontwaken
Gramsci komt ter wereld in 1891, in een arm boerengezin in het nog armere Sardinië. Het eiland werd als wingewest ingelijfd door de monarchie van de Piëmont. In het moderne Italiëis het lot van Sardiniëniet beter. Het blijft een ‘interne kolonie’. De jonge Antonio groeide vroeg op in een woelige politieke omgeving. Zijn karakter is reeds opstandig. Sardiniëwilde zich toen vrij maken van het koloniale juk van Italië. Nationale revolte vermengde zich met sociaal verzet. De eerste algemene staking in de geschiedenis van Italiëbegint in 1904 met de mijnwerkers van Sardinië. Brutale repressie was het enige antwoord van Rome. Twee jaar later doet een ‘broodopstand’de hoofdstad Cagliari daveren. Hier opnieuw wordt de onrust in bloed gesmoord. Antonio Gramsci ontwaakte politiek eerst als een Sardijnse nationalist. Zijn eerste politieke drijfveer was de onafhankelijkheid van het eiland. De banden van onderwerping met ‘het continent’moeten worden gebroken, denkt hij. Deze ervaring zal een zeer belangrijke invloed hebben op zijn latere geschriften over de zogenaamde ‘Zuiderse kwestie’. De ‘Zuiderse kwestie’staat voor de ongelijke ontwikkeling tussen het industriële en kapitalistische noorden en het agrarische en semi-feodale zuiden.
Eerste contact met het socialisme
Dankzij een beurs kon hij in 1911 gaan studeren aan de universiteit van Turijn. Het is de industriële hoofdstad van Italië. Samen met Genova en Milaan concentreert de stad het gros van de jonge en onstuimige arbeidersklasse. Tienduizenden Italianen uit het zuiden migreren naar de stad om er hun brood er te verdienen. Hier leert hij de socialistische beweging kennen. De eerste Italiaanse socialistische denkers zoals Labriola en het Hegeliaanse idealisme beïnvloeden hem. In 1913 doet hij de stap naar de PSI, de Italiaanse socialistische partij. Van bij zijn toetreding vervoegt hij onmiddellijk de linkse oppositie. De partij wordt overheerst door een oude reformistische leiding rond Turati. Bij de linkerzijde vinden we een zekere Benito Mussolini, hoofredacteur van het tijdschrift Avanti…Gramsci vervoegt de redactie, zijn eerste politieke geschriften dateren van 1913. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog wordt hij afgekeurd als soldaat. De oorlog is enorm onpopulair bij de arbeiders en de arme boeren. Wanneer in Rusland de revolutie uitbreekt in maart 1917 is de Italiaanse arbeidersbeweging zwaar onder de indruk. Heel links Europa wil ‘doen zoals in Rusland’. Italiëontsnapt niet aan de magnetische kracht van het Russische voorbeeld. Turijn komt in opstand gedurende tien dagen. De vrouwen staan op de barricade tegen de prijsverhogingen en de oorlogsprofiteurs. Vijftig arbeiders worden neergemaaid door de kogels van het leger. Hier zien we voor het eerst Gramsci aan het werk in een massa opstand.
Hij was belast met het werk naar het leger toe. De jonge man uit Sardiniësprak immers het dialect van de vele soldaten die uit het zuiden van Italiëen Sardiniëwerden gerekruteerd. Dankzij zijn energieke agitatiewerk weigerden deze soldaten de opstand te onderdrukken. Deze troepen werden snel teruggetrokken uit de stad uit vrees dat ze zouden overlopen naar de kant van de arbeiders.
De fabrieksraden
Later wordt Gramsci lid van de leiding van de PSI. De partij en de vakbond, de CGIL kenden een bliksemsnelle groei met de uitbarsting van het protest. Niet alleen in het noorden, maar ook in het zuiden kookte het sociale verzet over. Het zwaartepunt lag echter in het industriële noorden. De machtsovername door de sovjets in het land van Tsaar Nicolaas II inspireert de linkerzijde van de PSI. De ontwikkeling van arbeidersraden moet centraal staan in de voorbereiding van de revolutie in Italiëoordelen de linkse socialisten. Het nieuwe tijdschrift Ordine Nuovo (1919) geleid door Gramsci wil de methoden van de Russische bolsjewieken toepassen in eigen land. De ‘consigli di fabbrica’moeten de organen worden van het zelfbestuur van de massa’s. Indien er één tijdschrift is dat zich volledig vereenzelvigd met de idee van Italiaanse sovjets, is het wel Ordine Nuovo. Er volgt een intense campagne voor de ‘Consigli’. Snel vindt die een grote aanhang bij de arbeiders van Turijn. De vakbondsleiding van CGIL ziet dat echter niet zitten. De top van de PSI evenmin. Maar eens een idee zich heeft meester gemaakt van een brede massa vastberaden mensen, is ze niet meer tegen te houden. Wat een paar jaar eerder slechts een ‘idee’ was, wordt nu een materiële kracht die de omstandigheden totaal veranderd.
De Biennio Rosso
Dan volgen er twee rode jaren. De Biennio Rosso, 1919 en 1920, is een korte periode van stormachtige vooruitgang van de arbeidersbeweging. In 1917 telde de PSI 24.000 leden. In 1919 sprong het ledenaantal naar 87.000, tot meer dan 200.000 in 1920. De vakbond CGIL kende een gelijkaardige instroom. In 1918 waren er 200.000 arbeiders bij aangesloten. In 1920 tien keer meer; twee miljoen leden. Het waren revolutionaire jaren.
Een golf van stakingen rolt over het land. Uiteindelijk mondt deze beweging in augustus uit in een algemene staking van een maand lang, met bedrijfsbezettingen. De fabrieksraden hebben de controle over de industrie, het transport en de distributie. De arbeiders bewapen zich ook. Zo een machtsvertoon van de arbeidersbeweging was ongezien in Italië. Rome kon nauwelijks ingrijpen. Het repressie apparaat is onbruikbaar tijdens deze revolutionaire opstand. De eerste minister trekt zich gedurende een hele maand terug in zijn buitenverblijf…
Dit is het moment waarop de effectieve staatsmacht in handen had moeten komen van de socialistische beweging. Het was mogelijk. De leiders van de PSI en de CGIL hebben echter schrik van hun eigen macht. Ze spelen een beschamende rol. De PSI beweert dat het een syndicale kwestie is en dat de CGIL de macht moet grijpen. De leiders van de CGIL zeggen dan dat het een politieke zaak is geworden en dat de PSI maar het initiatief moet nemen. Een zeer belangrijke gelegenheid wordt hier verspild. Uiteindelijk eindigt deze prachtige opstand in een nederlaag die de arbeidersbeweging zeer duur te staan zal komen. Gramsci schrijft dat hij toen nog illusies had in de leiding van de PSI. De groep rond Ordino Nuovo was wel gekend en populair maar niet in staat het revolutionaire elan richting te geven. Indien de revolutie mislukte tijdens deze twee roodgloeiende jaren is dat het gevolg van gebrek aan een echte nationale organisatie, aan een duidelijk afgelijnde revolutionaire partij.
Een revolutionaire partij
Zo denken Gramsci en veel andere linkse socialisten. De lessen die hij trekt uit deze periode zijn zeer waardevol. Deze teksten zijn onderbelicht door de hedendaagse academische Gramscianen. De PSI splitst in twee. De Communistische partij wordt in 1921 opgericht. Maar het is te laat. Het momentum voor een succesvolle revolutie is voorbij. De Italiaanse burgerij en de landeigenaars reageren snel. De kleine groepen van ‘Fasci di Combattimento’, tot dan toe slechts wansmakelijke politieke folklore, kregen plots massale financiering en ruggensteun van het staatsapparaat. Deze knokploegen, eerst samengesteld uit gefrustreerde oorlogsveteranen, worden vervoegd door allerlei sociaal uitschot. Ze vormen de kern van het Italiaanse fascisme. ‘Als een lawine’schrijft Gramsci ‘overvalt het fascisme ons’. Aanval op aanval wordt uitgevoerd tegen de socialistische en communistische beweging. Hele dorpen of kleine steden worden overgenomen door de Zwarthemden. De lokalen van de arbeidersbeweging worden kort en klein geslagen, de militanten verjaagd en vermoord. Vanop het platteland trekken ze een spoor van vernieling en moord tot ze de grote steden onveilig maken. De piepjonge communistische partij kampte nog met politieke kinderziekten. De partij was niet in handen van Antonio Gramsci, maar in die van ene Amadeo Bordiga. Hoewel hij een zeer energiek persoon was, bleek Bordiga ook en vooral een ultralinkse communist, tegen wie Lenin hard tekeer ging. Bordiga behoorde in de socialistische partij reeds tot de ‘astentionista’fractie. Deze wou niet deelnemen aan parlementsverkiezingen of andere burgerlijke verkiezingen. Bordiga zag geen ruimte voor eenheid in actie met andere linkse stromingen van de arbeidersbeweging. Voor hem was het een zeer principiële zaak, geen kwestie van tactiek. Ook was Bordiga voorstander van het ‘revolutionaire offensief’als methode voor de opbouw van de partij en onmiddellijke machtsovername.
De lawine van het fascisme
Gramsci maakt als een van de eersten in de hele Europese linkerzijde een correcte inschatting van het opkomende fascisme. Bijna alle communisten zagen het fascisme als een vorm van kapitalistische reactie, net zoals een alle andere reactionaire stromingen, niet beter en ook niet slechter. Zij dachten ook dat het fascisme niet aan de macht kon komen. Gramsci dacht als enige binnen de PCI van wel. Onafhankelijk van elkaar maakten Trotski en Gramsci een gelijke analyse. Het fascisme was eerst en vooral een massabeweging van de kleinburgerij en van de arme onderlaag van de maatschappij. Deze groepen werden na de eerste wereldoorlog aangetrokken door de revolutie maar na de nederlaag verloren ze hun hoop in de arbeidersbeweging. Erger nog, ze keerden zich tegen haar omdat ze haar vereenzelvigden met de oorzaak van de sociale en economische wanorde. Zo werden deze sociale lagen de schoktroepen van het fascisme en de burgerij. Het doel van het fascisme bestond er niet in de arbeidersbeweging te muilkorven of te temmen, maar het te vernietigen. Gramsci besefte dat tegen het snel oprukkende fascisme een eenheidsfront van alle linkse organisaties nodig was. De sectaire leiding van de PCI weigerde deze politieke lijn toe te passen. Pas in 1924 slaagt Gramsci erin de partij hiervan te overtuigen. Maar het blijkt te laat te zijn. Het fascisme consolideert haar macht in 1926. Twee jaar ervoor werd Gramsci toch nog verkozen in het parlement. Zijn ‘onschendbaarheid’als volksvertegenwoordiger zal niet verhinderen dat hij wordt veroordeeld tot een zware gevangenisstraf.
Gevangenis
In de gevangenis en tot zijn dood in 1937 zal Antonio Gramsci blijven nadenken en schrijven. Hij schrijft 33 schriften vol, een totaal van 2.848 geschreven vellen papier. Deze worden later verzameld in de Quaderni del Carcere (de gevangenisgeschriften) en gepubliceerd in 1948. Hij snijdt allerlei onderwerpen aan. In de gevangenis schrijft Gramsci in de eerste plaats om te overleven en voor zichzelf. Om te ontsnappen aan de fascistische censor hanteert hij een cryptische taal. Hij is verplicht zijn ideeën te vermommen. Zo verwijst hij naar het marxisme als de ‘theorie van de praktijk’. De partij wordt omschreven als ‘de collectieve intellectueel’. Zijn teksten hebben ook een sterke sociologische boventoon. De taal die hij verplicht is te gebruiken maakt dat zijn teksten de inzet zijn van diverse interpretaties, vervormingen en zelfs regelrechte vervalsingen. Zowel in academische kringen als bij de politieke linkerzijde. In de jaren 70 gaat bijvoorbeeld de leiding van de PCI, Gramsci’s begrip van ‘hegemonie’(zie kader) misbruiken om de steun aan het rechtse beleid van de Christen-democratie te rechtvaardigen. Zo maken ze van Gramsci een vulgair reformist. Andere communistische stromingen zwijgen hem gewoon dood.
Elf jaar lang lijdt hij verschrikkelijke ontberingen. Fysieke en psychische pijnen kwellen hem. Toch slaagt hij erin verder na te denken. In de mate dat hij informatie krijgt, mengt hij zich met de discussies in de Communistische internationale en in de eigen Communistische partij. Als hij via zijn broer verneemt dat drie leiders van de PCI, met wie hij nauw samenwerkte, uitgesloten werden wegens ‘trotskisme’, protesteert hij hiertegen. Tegen het einde van zijn leven breekt Gramsci politiek en moreel met het stalinisme. De stalinistische en reformistische kronkels i.v.m. Gramsci, noch de academische vervalsingen, kunnen verbergen dat hij stierf als een revolutionair. Hij bleef steeds marxist in hart en ziel, zowel in zijn denken als in zijn handelen. Hij was één van ons.
Over hegemonie
Dit is het meest controversiële begrip dat hij hanteert in zijn gevangenisteksten. Onder hegemonie verstaat hij dat de burgerij zich niet alleen met dwang en repressie in stand houdt maar ook met instemming. Die instemming wordt in de hand gewerkt door een heleboel mechanismen (instellingen rond de kern van het staatsapparaat en afhankelijk ervan, verenigingen, politieke partijen, vakbonden, media, cultuur, onderwijs, de Kerk, ideologie, conflictbemiddeling, het gezonde verstand, enz.). In het Westen vestigt de burgerij meer met instemming dan met dwang haar heerschappij. In het kort komt het er op neer dat Gramsci zegt dat er daarom een verschillende strategie nodig is in het Westen dan in het Oosten van Europa (Rusland bv.) voor de machtsovername door de arbeidersklasse. ‘In het Oosten was de staat alles, de civiele maatschappij primitief en gelatineus. In het Westen was er een specifiek verband tussen de staat en de civiele maatschappij. Wanneer de staat beefde werd er onmiddellijk een stevige structuur van de civiele maatschappij onthuld. De staat was alleen een buitenste gracht, waarachter een machtig systeem van vestingen en kazematten zit: groter of kleiner in getal naargelang de staat, dat spreekt voor zich –maar precies dit maakt een aangepaste verkenning van elk afzonderlijk land nodig.’De arbeidersklasse moet daarom de maatschappelijke strijd voor de ideeën winnen en andere onderdrukte sociale lagen (verarmde middenklasse, kunstenaars, intellectuelen enz.) overtuigen van het socialisme. Gramsci ontwikkelt hier een idee dat reeds voor hem intens werd bediscussieerd in de 19e eeuwse Russische sociaal democratie. Sindsdien maakt het deel uit van de begrippen gebruikt in de socialistische en communistische beweging. Op het derde congres van de communistische internationale staat het ter discussie. De invalshoek is dan hoe de arbeidersklasse de politieke leiding kan verwerven over de andere onderdrukte lagen in de strijd tegen het kapitalisme. Het volgende wereldcongres hanteert het begrip hegemonie om de overheersing van de burgerij over de arbeidersklasse te beschrijven.
Instemming en dwang zijn de twee keerzijdes van éénzelfde medaille. De ene keer zet de heersende klasse meer in op de mechanismen van instemming, dan weer meer op dwang en repressie. Nooit echter verwijst Gramsci naar het belang van hegemonie van de arbeidersklasse als argument tegen revolutionaire omwentelingen.
Bewegings -en loopgravenenoorlog
Uit de analyse van de ‘hegemonie’trekt Gramsci de conclusie dat een revolutionaire strategie in het Westen geen bewegingsoorlog kan zijn zoals dat het geval was in de Russische revolutie in 1917. De vergelijking met een loopgravenoorlog is hier op zijn plaats. Lenin zelf had dit ook aangevoeld. Vandaar dat hij ook in de communistische internationale gaat pleiten voor de tactiek van het eenheidsfront. Het uitgangspunt van het eenheidsfront is dat de onmiddellijke taak van de marxisten in verschillende Europese landen erin bestaat eerst de meerderheid van de arbeidersklasse achter zich te krijgen. Lenin bekritiseert ook Amadeo Bordiga of de jonge Duitse communistische partij die in 1921 een opstand uitlokt zonder zich van de brede steun van de massa te hebben verzekerd. Voor deze uiterst linke fractie geldt enkel het ‘revolutionaire offensief’of de ‘permanente aanval’Lenin en Trotski ontwikkelen het idee van het eenheidsfront als antwoord op deze prangende vraag; hoe kan een minderheid een meerderheid worden in de arbeidersklasse en in de rest van de maatschappij. Gramsci heeft het probleem goed gesteld, maar kon het moeilijk oplossen in de afzondering van de gevangenis. In de jaren 70 interpreteerden de Eurocommunisten dit idee van Gramsci om het reformisme te rechtvaardigen, de stapsgewijze verandering van de maatschappij.