Op 28 november is het 200 jaar sinds de geboorte van Friedrich Engels. Hij was, naast Karl Marx, een van de stamvaders van het 'wetenschappelijk socialisme' - de theoretische ideeën die algemeen bekend staan onder de naam van het marxisme.
De nauwe samenwerking tussen Marx en Engels vond gedurende zo'n 40 jaar plaats. Zowel tijdens als na zijn leven stond Engels echter altijd in de schaduw van Marx' onmiskenbare genie. Engels wordt vaak - enigszins onterecht - beschouwd als iemand die de tweede viool speelde naast zijn landgenoot. Zelfs Engels zelf hanteerde vaak deze visie.
Engels was inderdaad uiterst bescheiden en nederig en benadrukte consistent Marx' vitale rol boven de zijne. "Wat ik bijgedragen heb — hoogstens een paar speciale vakken daargelaten — kon Marx ook wel zonder mij tot stand brengen," schreef Engels.
"Wat Marx gepresteerd heeft, zou ik niet tot stand hebben kunnen brengen. Marx stond hoger, zag verder; hij overzag meer en sneller dan wij allemaal. Marx was een genie, wij anderen hoogstens talenten. Zonder hem was de theorie vandaag bij lange na niet wat ze is. Ze draagt dan ook terecht zijn naam." (F. Engels, Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse filosofie, voetnoot)
Ondanks zulke bescheidenheid is het onmiskenbaar dat Engels een omvangrijke en voortreffelijke bijdrage leverde aan de marxistische theorie, en niet slechts "in een paar speciale vakken." Zijn vruchtbare samenwerking met Marx was verre van eenzijdig.
Trotski benadrukte dit punt in zijn Dagboek in ballingschap:
"Engels is ongetwijfeld een van de fijnste, best geïntegreerde en nobelste persoonlijkheden in de galerij der grote mensen...
"Het christendom schiep het personage Christus om de onvatbare Heer der Heerscharen te vermenselijken en hem dichterbij de sterfelijke mens te brengen. Naast de Olympische Marx is Engels meer 'menselijk', meer benaderbaar.
"Hoe goed vullen zij elkaar aan! Of beter gezegd, hoe bewust streeft Engels ernaar om Marx aan te vullen; zijn hele leven zet hij zich in voor deze taak. Hij beschouwt het als zijn missie en vindt er zijn voldoening in. En dit zonder een schaduw van zelfopoffering - altijd zichzelf, altijd vol leven, altijd superieur aan zijn omgeving en tijdperk, met enorme intellectuele interesses, met een waar vuur van genialiteit dat altijd brandt in de smederij van het denken.
"Tegen de achtergrond van hun alledaagse levens groeit Engels sterk in aanzien, in verhouding met Marx - hoewel Marx natuurlijk niet in het minst door dit verkleind wordt."
Theoretische gigant
In de geschiedenisboeken wordt Engels vaak vermeld als simpelweg de filantropische weldoener van Marx. Het is waar dat Engels' financiële bijdragen (verkregen uit de rijkdom van de textielindustrie van zijn bourgeois familie) essentieel waren voor Marx om zijn tijd aan het schrijven te kunnen wijden. Maar als gevolg worden Engels' eigen belangrijke politieke bijdragen vaak over het hoofd gezien.
De waarheid is dat Engels zelf een theoretische gigant was. Hij was waarschijnlijk de breedst geschoolde man van zijn tijd, met een encyclopedisch brein. Hij had niet alleen diepe kennis van economie en geschiedenis, maar ook een vurige interesse in filosofie, wetenschap, literatuur en zelfs militaire tactieken.
Het is in sommige academische kringen modieus om te proberen de politieke verschillen tussen Marx en Engels te benadrukken. De omvangrijke briefwisseling tussen de twee levenslange vrienden toont echter de onbreekbaarheid van hun band. Hun meerdere samen geschreven titels leveren daarnaast verder bewijs voor hun nauwe politieke verbintenis.
Het is waar dat de twee Duitse socialisten niet onder de indruk van elkaar waren bij hun eerste ontmoeting in 1842. Maar hun respect voor elkaar groeide in de loop der tijd.
Marx werd voor het eerst geattendeerd op Engels' talenten toen deze in 1845 De omstandigheden van de arbeidersklasse in Engeland schreef. Deze reeks artikelen was gebaseerd op Engels' waarnemingen van het arbeidersleven in de bruisende industriële metropool Manchester, waar zijn families textielfabriek zich bevond. Het bewijs dat Engels verzamelde was vormend voor Marx' eigen ideeën over de revolutionaire rol van de arbeidersklasse.
Bovenal was hun band gestoeld op een gedeeld begrip van de noodzaak voor een wetenschappelijke benadering van historische, sociale en economische vraagstukken.
Marx en Engels waren in feite los van elkaar tot deze conclusie gekomen. Beiden waren gedesillusioneerd geraakt met het doodlopende spoor van de toenmalige filosofie, die radicale groepen als de Jong-Hegelianen toentertijd boden. Het was dit gezamenlijke gevoel van onvrede met hun intellectuele vakgenoten dat hen aanzette tot hun vroege gezamenlijke kritieken, De heilige familie en De Duitse ideologie.
Het laatste werk in het bijzonder - geschreven in 1846 als een reeks onvoltooide manuscripten, maar niet tijdens Marx' en Engels' levensduur uitgegeven - werd gebruikt om de basis van hun gedeelde filosofische ideeën te schetsen en het theoretische kader op te zetten van hun revolutionaire wereldvisie: het historisch materialisme. Dit vormde op zijn beurt de basis van toekomstige gezamenlijke inspanningen, met als bekendste Het Communistisch Manifest.
Wetenschappelijk socialisme
Het Manifest werd in 1848 geschreven voor de Bond der Communisten, voorheen bekend als de Bond der Gerechtigden, maar van naam veranderd op aandringen van Marx en Engels. Dit was een groep van voornamelijk Duitse emigranten, die hun communistische landgenoten opdroegen om het oprichtingsprogramma van hun partij te schrijven.
Engels schetste het eerste klad van het manifest in de vorm van een reeks vragen en antwoorden, met als titel de Beginselen van het communisme. Dit werd toen door het duo herwerkt tot het historische document dat vandaag wereldwijd bekend is wegens zijn beroemde oproep tot actie: arbeiders aller landen, verenigt u!
De openingszinnen van het Manifest - "Een spook waart door Europa - het spook van het communisme" - markeren ook de revolutionaire gebeurtenissen die plaatsvonden tijdens Marx' en Engels leven, die duidelijk een diepe indruk achterlieten op het denken van de twee mannen.
De Franse Revolutie had geleid tot een veelvoud aan socialistische bewegingen. Deze waren echter voornamelijk van utopische aard en zagen het socialisme simpelweg als een 'groot idee' waarvoor 'grote mannen' zouden moeten strijden.
Tegenover dit idealisme probeerden Marx en Engels een materialistische basis voor de beweging van de arbeidersklasse te vinden. Vandaar dat zij hun eigen ideeën als 'wetenschappelijk socialisme' beschreven.
Ze legden uit dat het socialisme geen ahistorische blauwdruk voor de samenleving is, maar een stelsel van socio-economische verhoudingen. Dit stelsel heeft op zijn beurt bepaalde materiële voorwaarden nodig - de ontwikkeling van grootschalige industrie en monopolies; een sterke arbeidersklasse; de onderlinge verbondenheid van de wereldmarkt - om te verrijzen en tot bloei te komen.
Het belangrijkste is dat Marx en Engels de actoren voor deze revolutionaire verandering identificeerden: de georganiseerde arbeidersklasse - de 'grafdelvers' van het kapitalisme. Dit radicale potentieel van de arbeidersklasse kon men zien in de enorme bewegingen die Europa toentertijd deden schokken: van de Chartisten in Groot-Brittannië tot de revoluties die over het continent trokken in 1848.
Theorie en actie
De oprichters van het marxisme waren echter niet enkel waarnemers van zulke gebeurtenissen. Zij wijdden hun levens ook aan de opbouw van een revolutionaire organisatie die in staat was om de arbeidersklasse naar de overwinning te leiden. Daarom hielp het Duitse duo om in 1864 de Internationale Arbeidersassociatie (IAA) op te zetten, achteraf bekend als de Eerste Internationale.
De Internationale was een rijke schakering van arbeidersorganisaties en linkse groepen, en bevatte utopisch socialisten, communisten en anarchisten. Maar ondanks de ideologische verwarring binnen de IAA zagen Marx en Engels de oprichting van de Internationale als een enorme stap voorwaarts voor de arbeidersklasse. Immers, zoals zij later zouden opmerken bij hun kritiek op het programma van Gotha, het politieke document dat de nieuwgeboren Sociaal-Democratische Partij van Duitsland aannam: "Elke stap in een reële ontwikkeling is belangrijker dan een dozijn programma’s."
Niettemin maakten Marx en Engels het hun doel om ideologische helderheid naar de Internationale te brengen, om de beweging op een stevige theoretische fundering te plaatsen. Dat is waarom zowel Marx als Engels zoveel van hun tijd en energie wijdden aan correspondentie met andere leidende politieke figuren en - het allerbelangrijkst - het produceren van vitale werken van marxistische theorie.
Dit proces van politieke verduidelijking verliep echter niet zonder slag of stoot, wat het meest duidelijk was met Bakoenin en de anarchisten, die ernaar streefden de Internationale te ondermijnen met hun intriges.
Na de nederlaag van de Commune van Parijs in 1871, en geconfronteerd met het verwoestende gedrag van de anarchisten, ontbonden Marx en Engels de Eerste Internationale om hun aandacht elders te richten. Hun inspanningen waren echter niet tevergeefs. Deze afgebroken poging om een internationale revolutionaire organisatie op te richten kan achteraf eigenlijk gezien worden als het voorspel voor de oprichting van massapartijen van de arbeidersklasse, die opgericht werden op basis van marxistische ideeën.
De dialectiek van de natuur
Engels was zijn tijd ver vooruit, in het bijzonder met betrekking tot wetenschappelijke vraagstukken. Hij zag in de processen van de natuur een bevestiging van de wetten van de dialectiek. "Tenslotte kwam het er voor mij niet op neer de dialectische wetten van buitenaf aan de natuur op te leggen," schreef Engels als antwoord op een van zijn idealistische tijdgenoten, "maar deze in haar te ontdekken en uit haar te ontwikkelen."
Eén van zijn belangrijkste werken op dit gebied was onvoltooid: zijn verzameling aantekeningen die later samengevoegd werden tot Dialectiek van de natuur. Deze vormden een poging om het geheel van de wetenschap vanuit een materialistisch standpunt te vatten. Het is duidelijk dat veel van Engels' analyse van wetenschappelijke vraagstukken beperkt werd door de kennis, data en theorieën van zijn tijd. Hij gebruikt bijvoorbeeld woorden als 'kracht', 'beweging' en 'vis viva', terwijl we nu zouden spreken van energie. Elders verwijst hij naar 'eiwithoudende lichamen', terwijl we deze dagen zouden spreken van DNA, RNA en eiwitmoleculen.
Wat niettemin van belang is, is niet zozeer de specifieke conclusies of hypotheses waartoe Engels kwam, maar de dialectische en materialistische analysemethode die hij inzette om de onopgeloste wetenschappelijke theorieën van zijn tijd uiteen te rafelen.
Het verrassende in feite is niet dat er fouten zijn in Engels' werk, maar dat zijn ideeën grotendeels de tand des tijds hebben doorstaan. Dit feit alleen toont de juistheid aan van dialectische ideeën, die Engels opsomde als "niets anders van de wetenschap van de algemene bewegings- en ontwikkelingswetten van de natuur, van de menselijke samenleving en van het denken." (Engels, Anti-Dühring, hoofdstuk XIII)
Evolutie en arbeid
Inderdaad, door de marxistische filosofische methode toe te passen op de wetenschappelijke problemen van zijn tijd, was Engels zelfs in staat om op briljante wijze vele latere ontwikkelingen en ontdekkingen van de natuurwetenschap te anticiperen.
Zo toonde Engels in zijn essay over De rol van de arbeid in de overgang van aap naar mens de belangrijke rol van de hand en werktuigen in de evolutie van onze soort. Latere evolutionair biologen - verblind door het idealisme dat zoveel wetenschap onder het kapitalisme en de klassensamenleving doordringt - geloofden in het concept van 'cerebraal primaat': de aanname dat het menselijk brein eerst geëvolueerd was tot een grotere omvang en dat enkel daarna mensen in staat waren om complexere taken uit te voeren die hen van andere soorten onderscheiden.
Engels benadrukte echter dat de toegenomen hersengrootte - en grotere intelligentie - van onze voorouders in werkelijkheid geen toevallige of onafhankelijke oorzaak was. Deze evolutionaire ontwikkeling was juist een product van de toegenomen interactie tussen mensen en hun omgeving, die mogelijk werd gemaakt door tweevoetigheid, een rechtopstaande houding en de hierop volgende bevrijding van de handen.
Op soortgelijke wijze, merkte Engels op, was het de sociale interactie van het primitieve productieproces die leidde tot de ontwikkeling van taal. Dit gaf vroege mensen de mogelijkheid om complexere gedachteprocessen te vormen, alsook hogere niveaus van bewustzijn, waar abstractie, generalisatie en toekomstplanning deel van uitmaken.
Deze schitterende inzichten over het vraagstuk van menselijke evolutie werden toentertijd grotendeels genegeerd. Maar ze werden in het gelijk gesteld door meer recente ontdekkingen. De moderne paleontoloog Stephen Jay Gould verklaarde dat wetenschappers in dit vakgebied veel minder tijd verspild zouden hebben als zij vanaf het begin af aan naar Engels geluisterd zouden hebben.
Elders, in De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat, past Engels de marxistische methode van historisch materialisme toe op het meest recente antropologische bewijs van vroege menselijke samenlevingen. Door dit te doen was hij in staat om de sluier van onwetendheid rondom de moderne klassensamenleving weg te trekken en - onder andere - uit te leggen hoe de onderdrukking van de vrouw tot stand kwam.
Strijder en leraar
Men kan betogen dat Engels' meest significante werk echter zijn antwoord was op de academische filosoof Eugen Dühring, die op arrogante wijze zijn eigen 'grote theorie' had geschreven om het marxisme te weerleggen. Helaas vonden Dührings ideeën een weerklank onder sommige Duitse sociaal-democraten. Marx zelf had het te druk met Das Kapital om Dührings verdraaiingen te kunnen beantwoorden. Het was daarom aan Engels om de boel recht te zetten. Dit deed hij op briljante wijze, door zijn polemiek als kans te benutten om de grondbeginselen van het marxisme te verduidelijken en uitstekend uit te leggen.
In Anti-Dühring keert Engels terug naar het vraagstuk van de dialectiek van de natuur en gebruikt hij wetenschappelijke voorbeelden om de juistheid van een dialectische en materialistische benadering aan te tonen, tegenover het idealisme en de formalistische schema's van zijn tegenstander.
Opnieuw zijn veel van zijn commentaren een wonderbaarlijke anticipatie van de problemen die hedendaagse wetenschappers bezighouden - als meest noemenswaardige, zijn uitwerking van het concept van oneindigheid m.b.t. materie en beweging, en waarom het onzinnig is om over een 'begin van de tijd' te praten. Kosmologen vandaag de dag, die vasthouden aan het met tegenstellingen doordrenkte 'Big Bang' model van het universum, zouden zichzelf een grote dienst kunnen bewijzen door deze hoofdstukken van Engels te lezen.
Na de dood van zijn goede vriend in 1883 zette Engels het politieke werk van Marx voort, zowel op theoretisch als organisatorisch vlak. Belangrijk was dat hij de enorme reeks economische aantekeningen bewerkte en organiseerde die Marx had nagelaten. Deze vormden boek twee en drie van Das Kapital.
Om al deze - en meer - redenen schreef Vladimir Lenin, toen hij hoorde van de dood van Friedrich Engels in 1895:
"Elke arbeider [moet] op de hoogte zijn van de naam en het leven van Engels... [Hij] leerde de arbeidersklasse zelfkennis en zelfbewustzijn en stelde voor droombeelden de wetenschap in de plaats..."
"Eeuwige nagedachtenis aan de grote strijder en leraar van het proletariaat, Friedrich Engels!"