“Ben jij lid van de SP? Dat is toch al lang geen socialistische partij meer?” is een opmerking die je als (links) SP-lid vaak voor de voeten geworpen krijgt in politieke discussies. Ergens impliceert dit dat er in het verleden wél zo’n massapartij was die daadwerkelijk streefde naar de socialistische omvorming van de maatschappij. Dit beeld klopt echter maar zéér ten dele.

Reformistisch van bij het begin

In België is er is nooit zoiets geweest als een zuivere socialistische moederpartij. De BWP was van bij haar oprichting in 1885 een amalgaam van mutualiteiten, coöperatieve bakkerijen, vakbonden, studiekringen en andere arbeidersorganisaties. Het programma dat werd goedgekeurd op het eerste congres was reformistisch (hervormend) van inslag en droeg duidelijk de stempel van de ambachtslieden. Het meer radicale en deels marxistisch geïnspireerde ‘Charter van Quaregnon’ zou pas later komen (1894) met de ruimere intrede van de industriearbeiders in de partij.

Onder invloed van radicale mijnwerkersstakingen in Henegouwen deden zich al in 1886-1887 afsplitsingen voor. Deze afsplitsingen drukten echter slechts een tijdelijke en oppervlakkige radicalisering uit en bloedden dood of vielen terug in de ‘moederpartij’. Toch was de toon hiermee gezet: de onderscheiden episodes in de ontwikkeling van de BWP zouden vooral worden bepaald door de eb en vloed in de klassenstrijd.

Door de gunstige economische conjunctuur aan het eind van vorige eeuw was er voor de burgerij een marge ontstaan om toegevingen te doen aan de in kracht en aantal groeiende arbeidersbeweging. Daardoor wonnen de reformistische ideeën aan invloed: er kwam immers meer brood op de plank door te onderhandelen met de patroons. Voor de burgerij was dit ook een goede zaak: het gevaarlijke revolutionaire elan van de beweging werd daardoor fel afgezwakt.

Oorlog als vroedvrouw van de revolutie

De grote breuk in deze gang van zaken kwam er pas met Wereldoorlog I. De sociaal-democratie had overal in Europa zonder schroom de oorlogskredieten gestemd. Enkele jaren later werd duidelijk welke slachting zij daardoor mogelijk mee had gemaakt. De radicalisering en de polarisatie in de sociaal-democratie die daarvan het gevolg was deed de linkervleugel die in 1915 maar een handvol socialisten bijeenbracht op de conferentie van Zimmerwald in Zwitserland, groeien tot een betekenisvolle kracht.

In 1917 kristalliseerde deze radicalisering politiek gezien in de overwinning van de Bolsjewieken in Rusland. Zij waren in die tijd de meerderheidsstrekking in de Russische tak van de socialistische Internationale. Maar hun project betekende een radicale breuk met het reformisme. Bovendien inspireerde het Russische voorbeeld miljoenen arbeiders in de rest van Europa. Dit gaf aanleiding tot de afsplitsing van nieuwe arbeiderspartijen uit de sociaal-democratie, de communistische partijen. In tegenstelling tot de afsplitsingen in de beginjaren hadden deze partijen een massabasis en waren ze geen lokaal fenomeen.

Opkomst van de SJW

Ondanks de spoedige stalinistische degeneratie van deze communistische partijen zouden ze voortaan een blijvende impact uitoefenen op een verdere links-rechts polarisatie binnen de sociaal-democratie zelf. In België – net als in de andere Europese landen trouwens – stond de linkerzijde in de socialistische partijen vooral sterk in de jongerenorganisaties. In ons land radicaliseerde de Socialistische Jonge Wacht (SJW) vooral na de beurscrash van 1929, die net zoals nu voor velen een hard ontwaken betekende uit de illusie van ongebreidelde economische groei. Daarmee raakte natuurlijk ook het reformisme in crisis.

De ontbinding van het reformisme leidde dan tot de ontwikkeling van het belangrijke fenomeen van het centrisme (1) in alle socialistische partijen in Europa. De meest geradicaliseerde delen van de Belgische arbeidersklasse, en dan vooral de mijnwerkers van Henegouwen, vochten tegen de aanvallen op hun levensstandaard met stakingen die in de loop van 1932 revolutionaire proporties aannamen. De SJW speelde in deze stakingen een belangrijke radicaliserende en politiserende rol. Als gevolg daarvan stroomde de organisatie vol jonge arbeiders. In 1932 bracht de SJW in een eigen manifestatie niet minder dan 20.000 militanten op de been, in 1934 zwol dit aan tot 30.000 en in 1935 tot 35.000.

In die jaren was de SJW ook de voortrekker en organisator van de strijd tegen het fascisme. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Duitse ‘JUSO’s’ (JUngSOzialisten), die vonden dat zij ‘eigentijdse activiteiten’ moesten ontplooien zoals ‘sport en spel’, een variant op de ideeën die tegenwoordig in de SP.A-jongerenorganisatie ‘Animo’ opgang maken en die als bijzonder vernieuwend aan de man en vrouw worden gebracht. Onnodig te vermelden dat de eens zo talrijke JUSO’s werden verpletterd door de fascisten…

De tol van het sektarisme

De zich radicaliserende SJW daarentegen kwam keihard in botsing met de leiding van de BWP toen die in 1935 toetrad tot de regering-Van Zeeland, waarvan de socialistische jongeren vonden dat dit een verraad betekende tegenover het eigen programma en de achterban. Jammer genoeg stelde de SJW-leiding zich bijzonder sektair op. Zo bracht men bijvoorbeeld na het BWP-verkiezingscongres van 1936 een verklaring uit waarin men stelde dat “de Jonge Wachten in geen geval het programma van de BWP zouden verdedigen of propageren”. Dit maakte het voor de leiding van de BWP natuurlijk makkelijker om een wig te drijven tussen de SJW enerzijds en de basis van de BWP anderzijds, die nochtans wel vatbaar was voor heel wat stellingen van de SJW, maar die deze botte sektaire houding niet begreep.

Dit gaf de BWP-leiding de vrije hand om een aantal SJW-kopstukken zoals Walter Dauge in de Borinage uit te sluiten. Deze leiders en hun aanhang reageerden – menselijkerwijze zeer begrijpelijk maar politiek gezien o zo weinig efficiënt – met het indienen van eigen kieslijsten. Deze ‘Action Socialiste Revolutionaire’ (ASR) kende enkele lokale en beperkte electorale successen maar deemsterde daarna weg. Toch versterkten nieuwe stakingen (1936) en de daaruit voortvloeiende radicalisering de illusies in de levensvatbaarheid van een eigen partij bij de aanhangers van ASR. Zij konden echter geen rol van betekenis meer spelen en verdwenen in de maalstroom van de Tweede Wereldoorlog.

De politiek onthoofde SJW van haar kant verschrompelde tot een organisatie die in 1939 nog amper 2000 aanhangers op de been bracht en die met gemak opnieuw onder de vleugels van de moederpartij werd gebracht.

(1) Onder centrisme verstaan we een instabiele en ongeconsolideerde politieke stroming in de arbeidersbeweging die voortkomt uit de crisis van het reformisme en zich situeert tussen het reformisme en het marxisme. Centristische leiders en programma’s vallen op door een revolutionair jargon gekoppeld aan een reformistische praktijk. Voor de radicaliserende arbeiders en jongeren in de jaren ’30 stond het centrisme gelijk met een zoektocht weg van het reformisme naar het programma van het revolutionair marxisme. Centristische stromingen zijn historisch gezien een kort leven beschoren. Gezien de aard van deze stroming valt ze snel uiteen in een openlijk reformistische vleugel die opgeslorpt wordt door de bureaucratie van partij en vakbond en een revolutionaire kern die in de jaren ’30 aansluiting vond bij het stalinisme of bij het trotskisme.