Het ongenoegen stapelt zich op. In dit laatste deel van onze vooruitzichten, geschreven in september, analyseren we hoe het ongenoegen en de toenemende contradicties zich weerspiegelen in de vakbonden en de sociaal-democratie. Zowel de leiding van het ABVV als de leiding van SP.a kunnen hun malaise nog moeilijk toedekken.
Verdere verrechtsing SP.a
In Vlaanderen is de leiding van de socialistische arbeidersbeweging tijdens de laatste maanden nog verder naar rechts opgeschoven, zowel binnen vakbond als partij. Dat heeft in belangrijke mate mee het verlies van de SP.a bij de verkiezingen bepaald. Terwijl vorig jaar de SP.a nog een schitterende overwinning behaalde door hun linkser imago, sloeg dit gegeven dit jaar om in zijn tegendeel. Daar is een materiële basis voor: er vallen geen kruimels meer van de tafel, en de reformisten kunnen de werkende klasse niet langer tevreden stellen met kleine progressieve hervormingen (gratisbeleid). Integendeel, kopstukken zoals Vandenbroucke zetten de aanval in op de werkende en werkloze mens. Een toenemend aantal beziet Stevaert dan ook als een hypocriet; hij is duidelijk op zijn retour. Een onderzoeksnota van de Universiteit van Antwerpen over de verkiezingen van 2004 stelt: “De SP.a is zich terdege bewust van de minderende populariteit van Stevaert: het is geen toeval dat de affiches deze keer ploegaffiches waren waarin Stevaert, wat aan de zijkant staande, zijn ploeg de volle ruimte geeft.” (Stefaan Walgrave & Peter Van Aelst, De verkiezingscampagne van 2004, p.16)
Het was bijgevolg te verwachten dat de groenen hier de vruchten van zouden plukken en toch de kiesdrempel zouden halen. Het stemmenverlies van de SP.a komt overeen met hun stemmenwinst. Nochtans zag het er na de verkiezingen van 2003 zeer slecht uit voor Agalev. Hun aanvankelijk naamsverandering naar Groen! bracht evenmin zoden aan de dijk: de sociaal-democratie steeg zelfs nog in de peilingen terwijl de groenen verder wegzakten. Stevaert manoeuvreerde daarom nog meer om hen op te slokken en slaagde erin enkele kopstukken aan te trekken. Als reactie plooide Groen! zich verder terug op zichzelf en ging weer de oude tactiek uitspelen van “er is een partij nodig links van de socialisten”. Het was echter pas met het uitbollen van het Stevaert-project dat die strategie begon te renderen. Groen kon op het laatste moment overleven door het effect van “Groen! is nodig” en een nuttige stem links van de SP.a, de oude dynamiek dus. In werkelijkheid staan de groenen op verschillende thema’s echter niet links van de SP.a, hun leiding is even rechts. Mooi bewijs daarvan zijn de recente demarches van Mieke Vogels over familieherenigingen, die zij in het midden van de media-aandacht plaatst op een moment dat de rechterzijde de migranten gebruikt als zondebok voor de maatschappelijke problemen. Groen! buigt evengoed voor de rechtse logica, en daarom verzekert hun kleine verkiezingsoverwinning helemaal geen duurzaam herstel. Zoals de studie van de UA zegt: “Naar de toekomst toe betekent dit dat Groen! allesbehalve op twee oren kan slapen. Groene kiezers zijn (in electoraal opzicht) een absoluut ontrouw volkje dat volgende keer zonder verpinken terug rood kan kiezen.” (p.14)
Nochtans zullen die kiezers nooit de overstap maken op basis van het huidige SP.a-beleid, dat alsmaar naar rechts opschuift. Kartelpartner Spirit schept in elk geval meer duidelijkheid over hun ideologische achtergrond: zij noemen zich nu ‘links liberaal’, een contradictio in terminis en bovendien een wereldvisie die haaks op de ideologie van de arbeidersbeweging staat. Hun gebrek aan affiniteit met de werkende klasse bewezen ze reeds meermaals, onder andere met hun asociale voorstellen voor het onderwijs (afschaffing vaste benoeming en verschil in verloning). In feite is Spirit een liberale kleinburgerlijke en nationalistische partij. Vanuit de belangen van de werkende klasse was het binnenhalen van de Vlaams-nationalisten in een kartel met de SP.a zondermeer een flater van jewelste. Voor de partijtop diende de alliantie met Spirit echter andere doeleinden. Naast stemmenwinst (via een zeer formele berekening: Anciaux haalt veel stemmen, dus kunnen we vooruitgaan door hem aan te trekken) wilden Stevaert & co ook hun kleinburgerlijke tendens in de partij versterken en Vlaams-nationalistische eisen meer bespreekbaar maken, zoals we in onze vooruitzichten van vorig jaar stelden. De sociaal-democratische kopstukken ontpoppen zich inderdaad tot regelrechte voorvechters van het Vlaams-nationalisme en splitsing van bevoegdheden: Landuyt rond Vlaamse CAO’s, De Batselier rond aanvullende inkomens zoals kinderbijslag, Van Brempt rond boetes, en uiteraard Vandenbroucke op kop rond werkgelegenheid en werkloosheidsuitkeringen. Zo spreiden ze het bedje voor het Blok en verzwakken ze hun eigen basis. Vlaams-nationalisme valt immers onder het patent van de rechterzijde, terwijl internationalisme en klassensolidariteit het handelsmerk van het socialisme is. Met hun Vlaams-nationalisme ondergraven de ‘socialistische excellenties’ de solidariteit, geven ze krediet aan rechtse ideeën en versterken ze aldus de rechterzijde. Daarom heeft het binnenhalen van Spirit de socialistische beweging verder ondermijnd. Vooruitgang en stemmenwinst is nochtans helemaal niet zo moeilijk: een radicaal socialistisch programma is de oplossing.
De verrechtsing van de SP.a werkt interne tegenstellingen in de hand. Het pleidooi van Vandenbroucke om het budget voor werkloosheidsuitkeringen te splitsen, was voor mensen als Freddy Willockx, de vakbond en het ziekenfonds een straat te ver. De polarisatie zal zich ongetwijfeld verder zetten binnen de socialistische beweging. In de partij zagen we totnogtoe slechts in geïsoleerde gevallen het ongenoegen zich uitdrukken. Zo trok Vlaams parlementslid Jan van Duppen zich terug als verkiezingskandidaat. Wat ogenschijnlijk een conflict tussen personen en om posten was, verborg een dieper ideologisch conflict over het project van de SP.a. Dat bleek later uit de open brieven van Van Duppen waarin hij een aanzet gaf tot ideologische kritiek op de huidige partijlijn en de SP.a opriep zich na de verkiezingen in de oppositie te ‘herbronnen’ als tegengewicht voor het extreem-rechtse succes. Wij volgen hem in deze eis en blijven benadrukken dat de SP.a niets te zoeken heeft in deze rechtse regering, maar zich daarentegen moet terugtrekken naar de oppositiebanken om van daaruit een links alternatief te bieden op basis van een echt socialistisch programma. Bovenstaande gevallen tonen dat een deel van de partij zich begint af te zetten tegen de lijn Stevaert-Vandenbroucke. Het ongenoegen kristalliseert zich nog niet direct rond enkele figuren, zoals in Duitsland stilaan wel het geval is rond Oskar Lafontaine. De SP.a is dan ook verre van het belangrijkste toneel van de maatschappelijke radicalisering. Net zoals in Duitsland drukt die zich in de eerste plaats uit binnen de vakbonden en de (jongeren)bewegingen.
Opborrelend ongenoegen en crisis van het sociaal overleg
De recentste grote beweging, de antioorlogsbeweging, is bijna helemaal teruggetrokken als massabeweging. Toch heeft ze haar effect achtergelaten op het bewustzijn van de bevolking en zeker op een laag jongeren die voor de eerste keer actief is geworden. Het succes van extreem-rechts heeft eveneens een diepe impact op het bewustzijn. Enerzijds leidde het ontegensprekelijk tot demoralisatie van een gedeelte van de linksen die al langer actief zijn en bracht vooral malaise binnen de linkse intelligentsia en kleinburgerij. Tegelijk echter zet het jongeren aan tot denken, zonder dat dit zich ineens uitdrukt in een beweging. Hoewel het contradictorisch lijkt, is de electorale steun voor extreem-rechts eigenlijk de voorbode van een zwenking naar links. Het ongenoegen stapelt zich immers op. Door gebrek aan een links alternatief kunnen het Vlaams Blok en het Front National de vruchten hiervan plukken. Zolang de leiding van de arbeidersbeweging de stop op de fles kan houden, zullen vooral de reactionaire krachten groeien. Het protest beweegt echter dialectisch. Bijvoorbeeld, de Lijst Pim Fortuyn haalde hoge scores in Rotterdamse wijken die zich in een referendum het sterkst kantten tegen privatisering van het openbaar vervoer. Het succes van extreem-rechts toont dus de basis voor een draai naar links. We kunnen daar geen tijdschaal op plakken. Evenmin kunnen we voorspellen hoe die verlinksing zich in een eerste fase concreet gaat uitdrukken. In Oost-Duitsland zijn de maandagbetogingen bijvoorbeeld begonnen door één persoon. Recente verkiezingen daar tonen ook hoe de polarisatie zich langs de ene kant vertaalt in stemmen voor extreem-rechts, maar evengoed voor de linkse PDS. In elk geval zal het ongenoegen niet wachten tot er een nieuwe linkse leiding klaar staat. Meestal gaat het juist andersom. De radicalisering begint zich te uiten in acties en bewegingen, en op basis daarvan begint een linkerzijde zich te organiseren. In de nabije toekomst zullen we ongetwijfeld nieuwe bewegingen zien, iets wat in de aard ligt van de historische periode waarin we ons bevinden. Momenteel weerspiegelt het ongenoegen zich in de eerste plaats binnen de vakbonden.
Om de toekomst van de klassenstrijd in België te kennen, hoeven we slechts in de spiegel te kijken van Nederland en Duitsland. Beide landen lijken qua sociaal systeem sterk op België, er heerste ook zeer lang sociale vrede. Vandaag is de radicalisering niet te ontkennen in Nederland (bv. betoging 2 oktober) en Duitsland (bv. maandagbetogingen). Natuurlijk is een opflakkering van de klassenstrijd op zichzelf geen oplossing. Het duidt echter op de eerste tekenen van een ontwaken van de arbeidersklasse, die terug als onafhankelijke actor verschijnt op het toneel van de strijd voor maatschappijverandering. Dit was niet het geval tijdens de antiglobaliseringsbeweging en de antioorlogsbeweging.
Als we naar Duitsland en Nederland kijken, begrijpen we ineens ook waarom de grote radicalisering zich in België nog niet doorzette. Er was nog geen centrale krachtmeting tussen arbeid en kapitaal en tussen arbeid en regering. De bourgeoisie probeerde zo’n krachtmeting zolang mogelijk uit te stellen omdat ze weet dat zo alle oude overheersingmechanismen en compromissen op de helling komen te staan. Uiteindelijk konden ze echter door de situatie van het wereldkapitalisme niet anders dan de aanval inzetten en zo staan we aan de vooravond van een zware krachtmeting.
De vakbondsleiding is totaal niet voorbereid op die krachtmeting. Ze werd dan ook in eerste instantie overrompeld door het patronale offensief rond de 40-urenweek en het brugpensioen. Ze kruipen in het defensief. De eis van een 40-urenweek stuit dan wel op een njet, toch laten ze de deur open op bedrijfsniveau. Xavier Verboven van het ABVV verklaarde: “Op interprofessioneel vlak zijn we tegen een verlenging van de werkweek. Daar zullen we steeds een dam tegen bouwen. (...) Ik kan me voorstellen dat er op bedrijfsniveau wel over gepraat moet kunnen worden.” ACV-voorzitter Luc Cortebeeck is dezelfde mening toegedaan: “In het geval van Fortis (waar de Christelijke Bediendenbond LBC voorstelt om van 36 uur naar 36,5 uur over te stappen) is het voorstel om langer te werken voor hetzelfde geld volledig legitiem. Wij moeten enige soepelheid kunnen opbrengen voor concrete situaties.” Dit is een waanzinnige redenering met fatale consequenties. Geen enkele serieuze loodgieter laat een lek ongemoeid met de bewering dat het maar een klein gaatje is in de waterleiding. Het gat moet onmiddellijk gedicht worden of de badkamer stroomt over.
De reformisten in de vakbonden (én in de linkse partijen en bij progressieve intelligentsia) omschrijven het patronale offensief vaak als een ideologisch offensief, aangevoerd door ultraliberalen en neoliberale ideeën uit de Angelsaksische wereld. Zo negeren ze de materiële basis van het offensief, met name de crisis van het kapitalisme en het niet-aflatende gevecht voor markten en winst. Die ontkenning toont hun grote geloof in het kapitalisme, waarmee ze innig verbonden zijn door hun maatschappelijke positie als bureaucraat van het sociale overleg. Tegenover eisen als verlenging van de werkweek en loonbevriezing stellen zij verhoging van de competitiviteit door meer investeringen in opleidingen, onderzoek en ontwikkeling. De logica van de competitiviteit wordt op zich niet in twijfel getrokken. Als ze de conclusie zouden trekken dat het patronale offensief ingebakken zit in de materiële fundamenten van het kapitalisme, dan zouden ze botsen met hun eigen visie van sociaal overleg en beheer over de maatschappij.
De vakbonden betalen de prijs van de strategie van het medebeheer over de economie, die in een neergaande fase van het kapitalisme neerkomt op sociale begeleiding van de afbraak van onze verworvenheden. Het debacle rond Ford en de gebrekkige mobilisatiekracht van de vakbonden daarbij tonen de nefaste gevolgen van deze strategie. De militanten zijn onvoorbereid en bijgevolg verlamd en gedesoriënteerd wanneer ze geconfronteerd worden met de ravages van het kapitalisme. Ze zien geen alternatief. Zo kon Glaverbel Coatings bij Charleroi 40 procent van het personeel op straat zetten zonder slag of stoot. Op twee weken tijd werd onderhandeld over een sociaal plan zonder een kik van de vakbonden. Een gelijkaardig scenario zien we bij Agfa Consumer Imaging in Mortsel. De syndicale strategie bewijst dus haar falen langs beide kanten van de taalgrens.
Dezelfde syndicale strategie is ook verantwoordelijk voor de crisis in het ABVV en het zogezegde koningsdrama rond het voorzitterschap in de nasleep van De Vits’ vertrek. De bourgeoisie lacht in haar vuistje en gooit nog wat olie op het vuur bij monde van haar spreekbuis Trends (zie omslagartikel nr. 37) die de vakbond wil discrediteren als een verzameling corrupte clans vol vetes. Nochtans zet het gedrag van de vakbondsbureaucratie aan tot zulke beelden, terwijl onze syndicale organisaties in essentie strijdmiddelen zijn tegen de heerschappij van het kapitaal.
Het vertrek van De Vits uit het ABVV is een gebeurtenis van diepgaand belang. Zogezegd kwam ze in botsing met de Waalse vleugel over financiële transparantie en de modernisering van de vakbond. Dat willen ze ons althans wijsmaken. Haar ontslag drukt in de eerste plaats een meer algemene politieke en strategische impasse uit in de vakbond. Wat rond één persoon lijkt te draaien, is een crisis van de strategie van het ABVV en meer bepaald de lijn van De Vits. Haar verkiezing in 2002 was geen verrassing. Het zorgde niet voor een bruuske wending maar veeleer voor een verdere versterking van de verrechtsing. Wat verstaan we onder verrechtsing? In de eerste plaats het afstand nemen van de syndicale onafhankelijkheid tegenover de regering. Het project van Mia De Vits bestond erin volgzaam het paarse beleid syndicaal te begeleiden en niet te contesteren. Het feit dat ze daarna kritiekloos de lijst van de SP.a ging trekken, is hier een logisch gevolg van. Ze was vooral het beleid van de SP.a minister Frank Vandenbroucke genegen. Een voorbeeld: de opening van het jachtseizoen op de werklozen, onder het mom van de activering van de sociale uitkeringen, zette veel kwaad bloed bij de militanten, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Mia De Vits wilde zich beperken tot ongevaarlijke persberichten om vooral de SP.a niet tegen de borst te stoten. Dit werd niet gepikt door vele delegees, vooral in streken met hoge en permanente werkloosheid. Vandaar de verschillende acties en betogingen van werklozen en vakbonden. Maar meer algemeen begon de druk te stijgen tegen een syndicaal beleid dat de regering niet hard durft aan te pakken op de fiscaliteit ten voordele van de fraudeurs, de fiscale amnestie, de aalmoes voor de sociale steuntrekkers enzovoort. De betoging van 20 maart in Oostende was een poging om te antwoorden op deze kritiek van onderuit.
Al meer dan een jaar merken we in het ABVV dat het project van De Vits buiten adem geraakt. Gewone militanten en talrijke secretarissen, niet enkel in Wallonië maar ook in Vlaanderen, hebben het laatste jaar lijdzaam moeten toezien hoe een tornado van afdankingen door het land raasde. Alle lastenverminderingen ten spijt werden arbeiders en bedienden collectief ontslagen en gingen ondernemingen over kop. Het massale banenverlies bij Ford Genk bewees dit nogmaals. Dat zijn de gevolgen van de economische recessie van het kapitalisme. Het enige antwoord van de vakbondstop in koor met de paarse regering was: laten we de lasten nog meer verlagen! In talrijke bedrijven hebben syndicale teams moedig gestreden. Hun inspanningen leidden echter niet tot een algemene mobilisatie van de vakbeweging over de beroepsgrenzen heen voor werk, rond eisen zoals collectieve arbeidsduurvermindering enzovoort.
Het ongenoegen drukt zich wel uit binnen een deel van de leiding, vooral maar niet uitsluitend langs Waalse kant. Onder druk van hun basis begonnen sommige centrales tegenwind te geven aan De Vits. Bovendien konden die centrales niet lachen met de grotere controle die het federale ABVV probeerde te verwerven. Het middel dat De Vits hiervoor wou aanwenden, was de zogenaamde financiële transparantie, namelijk de secretarissen en ander personeel van de centrales op de bezoldigingslijst zetten van het federale ABVV onder haar persoonlijk toezicht. Deze financiële centralisering diende in realiteit om de vakbond politiek te stroomlijnen van de top tot de basis en om de plaatselijke politieke autonomie te muilkorven. Deze strategie werd eerst toegepast tegen BBTK en ABVV Brussel met het ontslag van Albert Faust en Anne-Marie Appelmans. Dit zijn beiden topfiguren van de Brusselse vakbond die rond een aantal kwesties in oppositie waren met het nationale syndicale beleid. Faust verdedigde een syndicalisme van contestatie tegen het syndicalisme van integratie in het systeem waarvan Mia De Vits slechts een verpersoonlijking is. Na dit geval probeerde het federale ABVV haar strategie om de beroepscentrales te disciplineren verder in de praktijk te brengen. Het ontslag van De Vits toont dat ze daar totnogtoe in faalden. De grote centrales schoven vervolgens Carlos Polenus van de BBTK naar voren als toekomstige voorzitter van het federale ABVV om deze tendens te stoppen. Daartegenover stelde het deel van de vakbondsbureaucratie dat wil voortgaan met de disciplinering hun eigen kandidaat in de persoon van Rudy De Leeuw, de rechterhand van De Vits. Momenteel is dit een zuiver intern bureaucratisch conflict, zonder ideologische verschillen. Daarom ook probeert de leiding angstvallig het conflict binnenskamers te houden en niet naar de militanten te brengen. Een open debat onder de basis zou immers fundamentele strategische kwesties doen opduiken. Natuurlijk bestaat de mogelijkheid dat onder invloed van de klassenstrijd dit bureaucratische conflict wel een ideologische tint krijgt. De tegenstelling tussen de lijn De Vits en de Waalse vleugel heeft bijvoorbeeld al wel lichte ideologische kleuren, aangezien de FGTB sterker oppositie wil voeren tegen de sociale afbraak en de activering. Toch betekent dit niet dat zij een alternatief hebben. Het voorzitterschap van Mordant bracht totnogtoe zeker geen duidelijke koerswijziging.
Heel het conflict draagt ook de stempel van de SP.a-leiding, die haar beleid in de vakbond wil doordrukken en tegenstand wil breken. Zoals gezegd opteert een deel van die leiding nu zelfs voor een splitsing van de sociale zekerheid. Daarmee volgen ze de logica van het Vlaamse patronaat. Die willen verdeeldheid zaaien binnen de vakbond omdat het nationale ABVV, samen met het ACV, het grootste obstakel is voor de splitsing, afbouw en privatisering van de sociale zekerheid. Voor hen is de verdeeldheid binnen het ABVV een breekijzer om dat doel te bekomen, vandaar hun manoeuvres via Trends. In die zin kan je ook zeggen dat Rudy De Leeuw de kandidaat is van het Vlaamse patronaat en zelfs de SP.a-leiding. Mia De Vits mag zich dan al binnen de SP.a verzet hebben tegen het voorstel van Vandenbroucke om de werkloosheidsuitkeringen te splitsen, toch speelde ze evengoed stokebrand door haar ontslag bij de vakbond aan de Waalse vleugel te wijten. Haar opmerkingen ondergraven de solidariteit tussen de Belgische arbeiders en bedienden, en werden daarom enthousiast ontvangen door de burgerlijke media.
De hoofdlijn van de Vlaamse bourgeoisie en haar media is dat de Walen onze sociale zekerheid opsouperen, de zogezegde miljardenstroom naar Wallonië. Als we de Vlaamsche wijsheid mogen geloven, komt dit omdat die luie Walen liever thuis zitten en leven van een werkloosheidsuitkering. Constant hameren ze op het feit dat de uitgaven voor de werkloosheid hoger zijn in Wallonië en Brussel. En inderdaad, 41,7 procent van de uitkeringen voor volledige werkloosheid gaat naar Wallonië, dat 31 procent van de bevolking vertegenwoordigt en 13,8 procent naar Brussel, waar 11 procent van de bevolking woont. Toch zijn dit zeer eenzijdige cijfers die de werkelijkheid verdraaien door de andere kant te verzwijgen. Want terwijl het Vlaamse gewest voor 58 procent van de bevolking telt, gaat bijna 71 procent van de RVA-uitgaven naar de financiering van uitkeringen voor loopbaanonderbrekingen in het Vlaamse gewest. Verder gaat 67 procent van de uitgaven voor brugpensioenen naar Vlaanderen en bijna 63 procent van de uitgaven voor gedeeltelijke werkloosheid.
Het communautaire gezwets wil gewoon de Belgische arbeidersklasse verdelen om zo onze sociale verworvenheden af te nemen. Luc Cortebeeck, de voorzitter van de grootste vakbond, het ACV-CSC, zegt eveneens dat het communautaire de rechterzijde dient en dat de splitsing van de sociale zekerheid een paard van Troje is om het Amerikaanse model hier binnen te halen. “Noch de arbeiders, noch de patiënten, gepensioneerden en werklozen hebben ook maar iets te winnen bij deze splitsing. Van waar komt die eis? De partizanen van een sociaal Vlaanderen voeren hem niet in hun vaandel. Hij komt daarentegen voort uit de rechterzijde die door middel van de splitsing de gezondheidszorg wil privatiseren.” (Le Soir, 13/09 p.5) Het feit dat Cortebeeck gaat spreken op de Waalse feesten van 16 september heeft een hoge symbolische waarde.
Het ACV steekt al geruime tijd het ABVV vaak langs links voorbij. De afgelopen maanden kwamen zij scherper uit de hoek rond verschillende thema’s (fiscale amnestie, dienstencheques, controle op werklozen, brugpensioenen). De socialistische vakbond daarentegen zit in de wurggreep van de regeringsdeelname van SP.a. Dit heeft het ABVV verzwakt tegenover het ACV, dat nu de regering kan bekritiseren van “blauw zand in de mensen hun ogen te strooien.” (Le Soir, 09/03/04) Binnen het ABVV werden de demarches van het ACV afgedaan als oppositiepraat en verkiezingskoorts. Dat de CD&V tot voor kort in de oppositie zat en dat het ook sociale verkiezingen waren, zal zeker een rol hebben gespeeld. Toch zijn er meer fundamentele processen aan de gang. Zoals reeds beschreven is de christelijke volksbeweging rond de oude CVP uiteen aan het vallen. In het ACV is er al enkele jaren een bezinningsoperatie bezig over het eigen project en de wijze waarop men dit wil realiseren. Dit heeft onder andere geleid tot een grotere betrokkenheid bij het andersglobalisme, maar ook tot een verlinksing van de standpunten. Terwijl het ACV vroeger de conservatievere vleugel van de arbeidersbeweging was, drukken vormen van radicalisering zich nu vaak het sterkst binnen haar rangen uit. De knappe mobilisaties van Witte Woede werden grotendeels gedekt door de groene vlaggen van de LBC, hoewel de rode BBTK hier ook een toenemende rol speelt.
Als we zeggen dat er zich nog geen grote radicalisering heeft voorgedaan, dan betekent dit niet dat er geen ongenoegen zou zijn en dat dit zich niet probeert uit te drukken. De 3.000 afdankingen bij Ford hebben het beeld van de arbeidsmarkt bij veel mensen drastisch veranderd. Ze beseffen dat er niet voldoende werk is, en dat heeft zijn impact op de klassenstrijd. Arbeiders en bedienden graven zich in voor de strijd en keren zich daarbij in de eerste plaats naar hun syndicale organisaties, ondanks de verrechtsing van de leiding. De sociale verkiezingen waren daarvan een mooie indicatie met hun opkomst van 79 procent, ongeveer 5 procent meer dan vier jaar geleden, en dat terwijl hier geen stemplicht heerst. Het ongenoegen kwam al tot uiting bij diverse gelegenheden. De staking van ACV-Metaal West-Vlaanderen op 15 december 2003 tegen fiscale discriminatie van nieuwe bruggepensioneerden, werd in heel de provincie goed opgevolgd. Ook de betoging op 20 maart tijdens de ‘sociale ministerraad’ in Raversijde, waar een 20.000 mensen opdaagden, diende als uitlaatklep voor de stoom die zich in de syndicale rangen verzamelt. We zien ook een verharding van de sociale relaties, wat zich sterk manifesteerde bij de ‘gijzelingen’ van de directie tijdens sociale conflicten bij Sigma en bij Alstom. De bourgeoisie en haar media reageerden hysterisch en leidde het probleem van grote afdankingen zonder de minste sociale begeleiding af naar een probleem van een agressieve Waalse arbeidersklasse. Minister van Binnenlandse Zaken Dewael wilde daarom hard optreden met een speciale politie-eenheid. “De acties van het personeel van Sigma hebben niets te maken met de tradities van het sociale overleg in dit land”, deelde de minister mee. Afdanken zonder overleg en zonder sociaal plan behoort blijkbaar wel tot deze traditie. Juist de actie van de mensen van Sigma dwong het patronaat tot sociaal overleg.
Wanneer de vakbonden steunen op hun kracht, namelijk de mobilisatie van arbeiders en bedienden, dan kunnen zij de tegenstander terugslaan. Dat is het afgelopen jaar verscheidene malen bewezen. De strijd van de dokwerkers was daarin exemplarisch. Ze toonden dat je internationaal de solidariteit en strijd kan organiseren en dat je zelfs het zogezegde onaantastbare Europa op de knieën kan krijgen. De stakingen bij Hercules en Bekaert tegen het ontslag van tijdelijke werknemers tonen dan weer dat het wel degelijk mogelijk is om in te gaan tegen de golf van tijdelijke contracten. Soms moeten de vakbonden nog maar de spierballen laten rollen, zonder een vinger uit te steken, zoals in de distributiesector waar de aangekondigde staking van 19 mei tegen de verlenging van de openingstijden niet hoefde door te gaan omdat het patronaat snel haar eis introk. Maar het is de nieuwe Witte Woede die ons de belangrijkste les leert. Al sinds een jaar gaat de social profit (gehandicaptenzorg, bejaardenzorg, ziekenhuizen enzovoort) opnieuw in het offensief voor meer loon, voor arbeidsduurvermindering en aanwervingen in plaats van afdankingen. Zij wachten de aanval van de regering niet af om vervolgens een defensief gevecht voor verworvenheden te voeren. Nee, ze formuleren zelf eisen voor verbetering van de werkomstandigheden en verloning, en koppelen daaraan een meer omvattende visie over de kwaliteit van het maatschappelijk leven (de oude dag e.d.). Deze tactiek heeft ook navolging nodig in de privé-sector.
Alleen een offensieve houding van de arbeiders en bedienden kan het offensief van het patronaat breken. We moeten niet vertrekken van wat de kapitalisten kunnen en willen geven, wel van de behoeften van de meerderheid. Laat ons de eisen van de social profit als uitgangpunt nemen. Geen arbeidsduurverlenging naar 40 uur, maar arbeidsduurvermindering naar 35 uur, voor hetzelfde loon en met evenredige aanwervingen. Dat zouden al een hele hoop werklozen minder zijn. De overheid moet in plaats van de ‘loonlasten’ (indirecte lonen) te verlagen, dit geld aanwenden om zelf kwaliteitsvolle jobs te creëren. De minimumlonen moeten van 1.233 euro bruto naar boven tot 1.400 euro bruto. De productiviteit is in België de tweede hoogste ter wereld en verschillende procenten hoger dan de ons omringende landen. Daarom mogen de lonen hoger stijgen dan de loonnorm. Dat zijn slechts enkele centrale eisen waarrond we in de komende maanden kunnen mobiliseren, maar de mogelijkheden zijn velerlei.
De marxisten zijn die fractie van de beweging die op de meest consequente manier onvoorwaardelijk de belangen van de werkende klasse en alle onderdrukte mensen verdedigt. We moeten actief zijn overal waar de misnoegdheid zich uitdrukt. Daarbij moeten we de belangen van de onderdrukten in die specifieke strijd steeds koppelen aan de strijd tegen het systeem van onderdrukking, het kapitalisme, en vanuit het breder perspectief van de strijd voor socialisme.
Lees ook deel 1 over de economie en het patronale offensief en deel 2 over de crisis van paars.