De stuiptrekkingen van de VU
Sedert het afsluiten van de Lambermont-akkoorden staat de VU permanent op springen. De ‘modernisten’ rond Bert Anciaux en Patrick Vankrunkelsven verdedigen het akkoord als een historische stap vooruit in de verdere federalisering van België, terwijl de orthodoxe flaminganten rond Geert Bourgeois het akkoord onaanvaardbaar vinden.
Lambermont
De Lambermont-akkoorden hevelen een aantal belangrijke bevoegdheden over van de federale overheid naar de gewesten: de buitenlandse handel, ontwikkelingssamenwerking, landbouw, gemeenten en provincies en een deel van de fiscaliteit. Lambermont-bis herziet een aantal regelingen voor Brussel. Zo zouden de Vlamingen voortaan gegarandeerd over minstens 17 parlementsleden beschikken en zou er in elke Brusselse gemeente minstens een Vlaamse schepen moeten komen. Gemeentebesturen die geen Vlaamse schepen aanstellen, zouden heel wat miljoentjes aan hun neus zien voorbijgaan. Over dit alles heeft Verhofstadt een akkoord bekomen van de belangrijkste coalitiepartners VLD, PRL, PS, SP, Ecolo en Agalev. Ook de meerderheid van het VU-bestuur keurt het akkoord goed, alsmede een deel van het FDF dat een electoraal blok vormt met de PRL. Vier VU-parlementsleden blijven evenwel dwars liggen en indien ze tegenstemmen, beschikt Verhofstadt niet langer over een tweederde meerderheid die nodig is om het akkoord erdoor te krijgen.
Staatshervorming
Het federaliseringproces in België is een gevolg van de impasse van de heersende klasse om op de oude manier verder te besturen. Aan de basis van elk nationalistisch conflict liggen materiële oorzaken. Het oude unitaire België probeerde de geschillen tussen de verschillende gemeenschappen op te lossen met centen, de zogenaamde ‘wafelijzerpolitiek’ van de jaren ’60 en ’70. Elke overheidsinvestering in Vlaanderen werd gecompenseerd door een gelijkaardige investering in Wallonië en vice versa. Uit dit tijdperk hebben we tot vandaag de dag enkele schitterende openbare werken overgeërfd, die nergens toe dienen. Met de crisis van het midden van de jaren ’70 verscherpten de communautaire conflicten, maar kon de overheid zich de dure compensatiepolitiek niet langer permitteren. De staat moest integendeel worden afgeslankt; er diende bezuinigd te worden. Om die bezuinigingen zoveel mogelijk uit communautair vaarwater te halen, werd het unitaire België stapsgewijze omgevormd tot een federaal model. In de laatste dertig jaar kende België vier grondwetswijzigingen in dit verband; de twee vorige dateren uit het begin van deze eeuw en hadden betrekking tot de hervorming van het kiesstelsel. De bedoeling van de federalisering was niet het afzwakken van de unitaire staat, maar deze te versterken. De redenering luidde: beter een federale regering met minder bevoegdheden die ze daadwerkelijk kan uitoefenen, dan een nationale regering met alle bevoegdheden waarvan ze geen enkele naar behoren kan uitoefenen vanwege de communautaire conflicten. Of in de woorden van Wilfried Martens: “Het land federaliseren, betekent het land verenigen.”
Eigen logica
Maar verre van het land te verenigen, dreef de federalisering de gewesten steeds meer uit elkaar. Eens het federaliseringproces in gang werd gezet, begon het onvermijdelijk een eigen logica te ontwikkelen. Veel van de hervormingen speelden overigen niet meteen in de kaart van de bedrijfswereld. Om maar één voorbeeld te noemen: de federalisering van de buitenlandse handel is een streep door de rekening van de vele exportbedrijven, die hun producten liever op de markt brengen onder het bekende label ‘Made in Belgium’ dan onder het te promoten label ‘Made in Flanders’ of ‘Made in the Walloons’. De vermenigvuldiging van het aantal ministeries, departementen en politiek personeel ten gevolge van de federalisering speelt uiteraard in de kaart van de politici, die de staatshervorming uiteindelijk doorvoeren. In plaats van één nationale regering, telt België thans drie gewestregeringen, drie gemeenschapsregeringen en een federale regering. Dat voor een land met evenveel inwoners als Parijs. En de hoofdstad telt een gewestregering en negentien gemeenten met ieder zijn burgemeester en schepencollege. Van “jobs for the boys” gesproken!
Oorspronkelijk bleven alle hefbomen van de macht stevig in de handen van de federale overheid. Bevoegdheden werden overgeheveld naar de respectievelijke deelregeringen, maar die kregen een dotatie van de centrale overheid om die bevoegdheden uit te oefenen. De dotatie werd vastgelegd in een financieringswet die een ingebouwd besparingsmechanisme inhield. Wanneer deze dotatie niet langer volstond, zoals bijvoorbeeld het geval was met het Franstalig Onderwijs, werd aangeklopt bij de centrale overheid voor meer centen en kwam het dossier opnieuw in communautair vaarwater terecht. Gevolg: tegenover meer middelen kwamen weer meer bevoegdheidsoverheveling te staan, en de boot was vertrokken. De logica is dat gezocht wordt naar middelen om de deelregeringen zelf te laten opdraaien voor de centen. De grootste verliezer van dit sinistere spel is uiteraard de zwakste partij, in casu het armste gewest, Wallonië.
Ondoorzichtigheid
Hand in hand met dit federaliseringproces timmerden de regeringsleiders van de Europese Unie verder aan de integratie van Europa. Een belangrijke mijlpaal in die constructie was de introductie van de euro in januari 1999 en de installatie van een onafhankelijke Europese Centrale Bank. Concreet betekent dit dat de deelnemende lidstaten afstand nemen van hun monetaire politiek. De Belgische federale regering ziet dus enerzijds steeds meer bevoegdheden verdwijnen naar Europa en wordt, om het in de woorden van Louis Tobback te zeggen, een soort van ‘veredeld schepencollege’. Anderzijds vreten de gewesten en gemeenschappen aan de nationale bevoegdheden. Die twee gaan samen. Zonder de Europese constructie had de Belgische staat waarschijnlijk nooit het risico genomen zo ver te gaan in de ontmanteling van de centrale bevoegdheden.
Deze ontwikkeling heeft de doorzichtigheid van de besluitvorming niet vereenvoudigd. Er bestaat zo goed als geen enkele democratische controle op de almachtige Europese Commissie, terwijl de besluitvorming in België zo gecompliceerd is geworden dat je al een grondwetspecialist moet zijn om er nog wijs uit te geraken. Of om het anders uit te drukken: er gaapt een kloof tussen de burger en de politiek. Het gevolg van dit alles is vanuit het standpunt van de heersende klasse nochtans niet mis. De opeenvolgende staatshervormingen hebben de arbeidersbeweging verzwakt en verdeeld. Er dringt zich een strijd op voor de democratisering van de huidige instellingen.
VU
De VU is een kleinburgerlijke, nationalistische partij. Haar eisen zijn in realiteit grotendeels uitgevoerd en/of overgenomen door de traditionele partijen. Haar Waalse tegenhanger, het Rassemblement Wallon is een kwarteeuw geleden al van de politieke landkaart verdwenen en volledig opgeslokt door de PSC, PRL en vooral de PS. Maar in tegenstelling tot het RW dat haar ontstaan dankt aan de opbloei van het Waals nationalisme in de naweeën van de nederlaag van de staking van 60-61, heeft het Vlaams nationalisme diepere historische wortels, die teruggaan tot de Frontbeweging na de Eerste Wereldoorlog. Ook die beweging werd gedeeltelijk gerecupereerd door de traditionele partijen, terwijl de rest overging tot collaboratie met de Duitse bezetter, die ze als bevrijder zagen van de Vlamingen tegen de door de franskiljons gedomineerde Belgische staat. Het recente bezoekje van ex-minister Sauwens aan een bijeenkomst van het Sint-Maartensfonds is hiervan een mooi voorbeeld.
Hoe dan ook, deze historische wortels en de daaruit voortvloeiende diepe inplanting van de VU in Vlaanderen vormen allicht de belangrijkste reden waarom deze partij vooralsnog niet van de kaart is verdwenen, ook al vertegenwoordigt ze electoraal nog maar 7%.
Een andere reden waarom de partij blijft vechten voor haar voortbestaan, is de electorale opmars van het Vlaams Blok. Zonder de VU zou het Blok zich als enige historische erfgenaam van het Vlaams nationalisme kunnen opwerpen. In die zin is het totaal ten onrechte om Geert Bourgeois en co te verdenken van fascisme of Vlaams Bloksympathieën. De reden van hun halsstarrigheid is juist om dit te vermijden. De pragmatische vleugel rond o.a. Anciaux, die vijftien jaar geleden als Brussels gemeenteraadslid al lonkte naar de SP, ziet het einde van hun partij in zicht en denken dat een alliantie met andere partijen allicht de beste oplossing is om zelf politiek te kunnen overleven. Vroegere kopstukken als Gabriëls en Valkeniers hebben eerder al hun overstap gemaakt naar de VLD.
SP
De SP-top probeert uiteraard ook een graantje mee te pikken uit de crisis van de VU en hoopt de progressieve vleugel (Anciaux, Vankrunkelsven, Maes...) voor zich te winnen. Patrick Janssens wil immers binnen de twaalf jaar opnieuw aan 22% geraken en elk procentje meer is natuurlijk mooi meegenomen. Het risico bestaat dat de partijleiding zich nu nog meer Vlaamsgezind zal opstellen om het voor de VU-achterban makkelijker te maken de overstap te maken. Maar indien ze dit doet, zal ze haar eigen basis nog meer van zich vervreemden. Geen goed idee dus, maar dat is stof voor een ander artikel.