Iedereen heeft al gehoord van de PMS-centra (psycho-medisch-sociale centra). Ondanks de vele negatieve verhalen die de ronden doen over ‘het PMS’ mogen we toch fier zijn op deze begeleidingsdienst. In 1991 werd een rapport van de OESO over het Belgisch onderwijs gepubliceerd. Hierin wordt een redelijk positief beeld van de PMS-werking geschetst. De reactie van minister Van Den Bossche was veel minder positief. Hij stelt dat de OESO-experten erkennen dat theoretisch het PMS-concept uitstekend is maar dat het naar de praktijk toe niet functioneert. Dit heeft volgens mij vooral te maken met het feit dat het takenpakket van de PMS-centra te uitgebreid is.
De centra moeten:
* preventieve en remediërende initiatieven nemen op het vlak van persoonlijkheidsontwikkeling, individueel welzijn en maatschappelijk welzijn van de leerlingen.
* de omstandigheden die een bedreiging of belemmering vormen voor de ontwikkeling van de leerling voorkomen of opheffen.
* de ouders en schooloverheden bijstaan bij de uitvoering van hun pedagogische taken.
* instaan voor het gezondheidstoezicht
* informatie verstrekken over studie- en beroepsmogelijkheden
* meewerken aan onderzoek
Voor het buitengewoon onderwijs komen hier nog een heel aantal taken bij. Niet enkel de opgelegde taken zijn zeer uitgebreid ook de populatie waartoe de centra zich richten is zeer ruim en dus heterogeen. Het gaat om alle regelmatige leerlingen uit het kleuter- en lageronderwijs, het secundair onderwijs, het beroepsonderwijs en het buitengewoon onderwijs. Verder nog allen die erom verzoeken bijgestaan te worden bij de exploratie van hun studie- vormings- en beroepsmogelijkheden.
Ter illustratie: een PMS-centrum met 12,5 technische medewerkers draagt de verantwoordelijkheid voor ongeveer 6700 leerlingen uit alle onderwijs types, waarvan 630 migrantenleerlingen en een 500 tal individuele consultaties (geen leerlingen). Dit is een extreem voorbeeld maar we kunnen toch stellen dat de moeilijk e situatie waarin de PMS-centra thans verkeren het gevolg is van de huidige maatschappelijke situatie. Voor vele jongeren ziet de toekomst er niet rooskleurig uit (financiële problemen, werkloosheid). Hierdoor ontstaat gedrag dat hun eigen ontwikkeling belemmert. De onderwijswereld wordt geconfronteerd met situaties waarop ze niet is voorbereid. Dergelijke probleemleerlingen worden doorverwezen naar de PMS-centra. Deze manier van werken houdt niet meer stand. De centra beschikken niet over de nodige specialisatie, mankracht en middelen om de hen aangereikte probleemgevallen adequaat te begeleiden. De centra zelf worden aangeduid als verantwoordelijken voor het mislukken van het systeem. Zij zijn immers de enige verantwoordelijke voor de begeleiding. Een niet erg comfortabele situatie op een moment dat elke vorm van dienstverlening wordt beoordeeld op zijn economisch rendement.
Als antwoord hierop kwam een nieuw decreet tot stand. Hierin word gesteld dat de huidige PMS-centra tegen 1 september 2000 worden omgevormd tot Centra voor Leerling Begeleiding (CLB). Het gaat om een schaalvergroting, de huidige 200 PMS-centra en 100 MST (medisch school toezicht) worden vervangen door 100 CLB’s. De centrale vragen hierbij zijn: ‘Wat gaat er nu veranderen en gaat het daadwerkelijk om een verbetering?’. Zoals gezegd hebben de huidige PMS-centra te weinig mensen voor teveel taken. Er wordt in het decreet gesteld dat de begrotingen van PMS en MST worden samengevoegd in één pot. Als er geen bijkomende middelen worden vrijgemaakt zal het nieuwe decreet weinig verandering brengen aan de huidige situatie.
Het staat ook al vast dat er voor 2003 geen mogelijkheid zal zijn om nieuwe mensen aan te nemen binnen de CLB’s. De oprichtingsnorm voor een nieuw CLB ligt hoog. Het bedraagt 20.000 gewogen leerlingen. Een gewogen leerlingenaantal wil zeggen dat men het werkelijke leerlingenaantal vermenigvuldigt met een coëfficiënt. Deze wordt bepaald door het onderwijsniveau. Voor een leerling uit het buitengewoon onderwijs geldt coëfficiënt 7 voor een leerling uit het ASO geldt coëfficiënt 1. Hoe hoger de coëfficiënt hoe hoger de omkadering voor de leerlingen. Het uitgangspunt is hoe meer kans op problemen hoe hoger de coëfficiënt. Maar deze algemene regel is niet houdbaar, er zijn teveel uitzonderingen. Bijvoorbeeld : een gewone leerling uit het ASO die geen financiële problemen heeft maar het slachtoffer is van mishandeling heeft minder/geen gespecialiseerd personeel ter beschikking binnen de CLB omdat hij/zij maar 1 weegt.
De CLB’s verwachten ook van de directie, leerkrachten en ouders meer input bij het signaleren en omgaan met problemen bij leerlingen. Dit kan gaan om leerproblemen en sociaal-emotionele problemen. Maar ouders en leerkrachten zijn geen deskundige therapeuten, ze kunnen daarom ondersteuning vragen van een CLB. Het zijn vooral de problemen die de leerkracht niet op school krijgt opgelost die in het CLB worden afgehandeld. Met andere woorden kunnen we stellen dat er weer een opdracht meer voor de leerkrachten is bijgekomen. Maar zijn leerkrachten hiervoor voldoende voorbereid in hun opleiding. Uit onderzoek blijkt dat leerkrachten niet zijn voorbereid op de taak van eerste-lijnshulpverlening bij kinderen met sociaal-emotionele problemen. Het tijdschrift ‘Klasse’ geeft nu maandelijks een bijlage uit waarin leerkrachten worden ondersteund bij het kunnen waarnemen en signaleren van problemen zoals oa : pesten, drugs, faalangst, dyslexie enzovoort. Het komt er dus op neer dat de huidige problemen binnen de PMS-centra worden doorverschoven naar de scholen zelf, en als zij het niet meer aankunnen mogen ze terug een beroep doen op de CLB’s.