De westerse grootmachten hebben de VN reeds veelvuldig gebruikt als werktuig in hun internationale politiek. Ofwel dwongen de imperialistische mogendheden de VN tot passiviteit, ofwel probeerden ze onder VN-vlag hun eigen agenda uit te voeren. Bij deze laatste strategie diende de VN om de oorlog, veldtocht of interventie een morele rechtvaardiging mee te geven en om de kosten te drukken.
Een schrijnend voorbeeld van de passiviteit van de VN betreft de lotgevallen van Indonesië en Oost-Timor. In 1965 pleegde generaal Soeharto met de steun van de VS een staatsgreep in Indonesië. Onder zijn bewind werden er volgens Amnesty International meer dan een miljoen mensen, in de eerste plaats arbeiders, landloze boeren en linkse jongeren, vermoord. In ruil voor westerse steun en erkenning van zijn brutale militaire dictatuur, verleende Soeharto aan de westerse multinationals het recht om de bevolking en de natuurlijke rijkdommen van Indonesië uit te buiten. Aangezien elke poging tot oprichting van onafhankelijke vakbonden de kop werd ingedrukt, waren de grote bedrijven er als de kippen bij om zich in Indonesië te vestigen. Dankzij de Indonesische loonslavernij konden ze enorme winsten opstrijken. Soeharto werd door de VS en Australië rijkelijk beloond voor het creëren van een dergelijk ‘ondernemersklimaat’. Indonesië mocht geld à volonté lenen van de Wereldbank, waardoor het land de derde grootste schuldenaar van deze instelling werd. De VN hield zich braaf afzijdig en deed niets om het leed van de Indonesische bevolking te lenigen.
Achtergrond van het conflict
Oost-Timor, het oostelijke deel van het eiland Timor dat deel uitmaakt van de Indonesische eilandengroep, was in deze periode nog een kolonie van Portugal. Toen de Anjerrevolutie in 1974 een einde stelde aan de dictatuur in Portugal, hoopten de 600.000 à 700.000 inwoners van Oost-Timor dat ze zich eindelijk van onder het juk van Portugal konden bevrijden. In 1975 verklaarde de verzetsorganisatie Fretilin de onafhankelijkheid van Oost-Timor. In datzelfde jaar nog viel het Indonesische leger, gesteund door het Amerikaanse en Australische imperialisme, Oost-Timor binnen. De invasie van Oost-Timor gebeurde de dag nadat president Ford en zijn minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger generaal Soeharto hadden bezocht. De VS steunde de Indonesische interventie om politieke en economische redenen. Enerzijds waren ze bevreesd voor een tweede, Aziatisch, Cuba dat een aantrekkingspool zou betekenen voor andere onderdrukte landen in de regio, en anderzijds waren ze sterk geïnteresseerd in de rijke gas- en oliebronnen van Oost-Timor.
Het Indonesische leger richtte een waar bloedbad aan. Zo’n 60.000 mensen, bijna een tiende van de hele bevolking, werd in de eerste weken van de invasie vermoord. Amnesty International schatte in 1989 dat ongeveer 200.000 van de 600.000 à 700.000 inwoners van Oost-Timor om het leven waren gekomen – een ware genocide. De ‘vrije en onafhankelijke’ westerse pers besteedde echter bijna geen aandacht aan dit wereldschokkende gebeuren.
De rol van de VN
De VN veroordeelde de agressie als een typische daad van internationale agressie. Er volgden echter geen sancties, laat staan een internationale vredesinterventie. De VS onthield zich bij de stemming en bleef het Indonesische regime met wapens, geld en investeringen steunen. Ook de Australische regering voer wel bij de Indonesische invasie: ze hield er een vet contract van gas- en oliewinning uit de regio aan over. Oliereuzen uit Groot-Brittannië, Japan, Nederland en Noord-Amerika kregen tevens de toelating om de natuurlijke rijkdommen van Oost-Timor te plunderen.
Verscheidene vertegenwoordigers van het onderdrukte volk van Oost-Timor smeekten de VN om hulp. De katholieke bisschop Belo stuurde bijvoorbeeld in 1989 een brief naar de secretaris-generaal van de VN en zou pas vijf jaar later een antwoord krijgen. Het luidde dat de VN van plan was alles te doen wat in haar macht lag om tot een internationaal aanvaardbare oplossing te komen. Pas in 1998 leek een oplossing in de maak te zijn, niet door halfslachtige bemiddelingen van de VN, maar ten gevolge van de revolutionaire omverwerping van de Indonesische dictator door een massabeweging van studenten, arbeiders en boeren. De Indonesische massabeweging had echter geen alternatief voor ogen en gaf de macht uit handen aan generaal Habibie, die echter uit hetzelfde hout was gesneden als zijn voorganger. Habibie beloofde dat het volk van Oost-Timor zelf mocht kiezen tussen onafhankelijkheid en ‘autonomie’ binnen Indonesië.
Habibie was geen democraat, maar diende zijn regime een schijn van legitimiteit te verlenen. Bovendien waren de leiders van de Oost-Timorese verzetsbeweging in het laatste decennium sterk naar rechts opgeschoven en hadden ze hun marxistische retoriek ingeruild voor de marktlogica, waardoor een ‘onafhankelijk’ kapitalistisch Oost-Timor door het Indonesische, Australische en Amerikaanse kapitalisme snel aan banden gelegd zou worden. Een deel van de Indonesische heersende klasse ging niet akkoord met deze strategie en vreesde dat ze haar greep op de natuurlijke rijkdommen van Oost-Timor zou verliezen. Bovendien zou onafhankelijkheid voor Oost-Timor ook andere volkeren in Indonesië (bijvoorbeeld West-Papua en Aceh) kunnen aanzetten tot een ontvoogdingsstrijd.
Het Indonesische leger begon onmiddellijk na de verklaring van Habibie met de training en bewapening van paramilitaire groepen in Oost-Timor. Toen Indonesië, Portugal en de VN op 5 mei 1999 tot een akkoord kwamen om op 8 augustus algemene verkiezingen te houden, begonnen deze milities de lokale bevolking te terroriseren. Talloze ongewapende en weerloze mannen en vrouwen werden geslagen en vermoord. De VN, die de taak had de verkiezingen in goede banen te leiden, stond erbij en keek ernaar. De internationale vredesorganisatie stelde de verkiezingen telkens weer uit en gaf de milities zo een vrijgeleide om hun terreur verder te zetten.
Toen de verkiezingen uiteindelijk plaatsvonden, liet het volk van Oost-Timor zich ondanks de verschrikkelijke geweldplegingen niet intimideren. Zo’n 78,5 procent van de bevolking stemde voor onafhankelijkheid en vrijheid. De verkiezingen stelden echter geen einde aan de lijdensweg van de Oost-Timorezen, integendeel. Het leger en de heersende klasse van Indonesië wilden aan de andere onderdrukte volkeren in de eilandengroep tonen dat voor vrijheid en onafhankelijkheid een hoge prijs betaald moest worden. Opnieuw werd Oost-Timor overspoeld door een wrede golf van terreur. Mensen werden vermoord, verminkt en verkracht. Zo’n 200.000 mensen werden uit hun huizen verdreven en bijna alle huizen in Dili, de hoofdstad van Oost-Timor, werden geplunderd en verbrand. Honderdduizenden vluchtten naar het naburige West-Timor, waar ze van de regen in de drup belandden. Vandaag worden nog steeds ongeveer 120.000 Oost-Timorezen door de milities en het Indonesische leger gevangen gehouden.
De VN beschikte gedurende deze hele periode over haar INTERFET-strijdkrachten die ze gemakkelijk had kunnen inzetten om de bevolking te beschermen. De internationale ‘vredesorganisatie’ kwam echter pas in actie toen Oost-Timor een gebrandschatte ruïne was en het Indonesische regime haar afschrikwekkende voorbeeld had gesteld. Toen de eerste onderdelen van INTERFET op het eiland landden, was het voor honderdduizenden Oost-Timorezen reeds veel te laat. Oost-Timor werd onder voogdij van de VN geplaatst tot het in staat was om democratische verkiezingen te houden en zichzelf te besturen.
De situatie in Oost-Timor voor de formele onafhankelijkheid
Vandaag wordt Oost-Timor geteisterd door een schrijnende ongelijkheid. Terwijl het personeel van de VN (waarvan de meeste leden ongeveer 50.000 dollar per jaar verdienen), de voornamelijk Australische zakenmannen en de lokale elite een luxeleventje leiden, zinkt de meerderheid van de arbeiders en boeren weg in een uitzichtloze armoede. Dit is ook het geval na het verkrijgen van de formele onafhankelijkheid op 20 mei 2002. Oost-Timor is een van de armste naties in de wereld. De Oost-Timorese inwoners van Dili leven in plastieken hutjes of in ruïnes zonder dak. De leegstaande villawijken die vroeger door de Indonesische bureaucraten en militairen bewoond werden en vandaag duizenden daklozen zouden kunnen huisvesten, worden angstvallig bewaakt door de VN en gereserveerd voor de nouveaux riches.
De VN, NGO’s en een aantal buitenlandse multinationals vormen de grootste werkgevers in het verwoeste land. In maart 2000 verzamelde een duizendtal werkzoekende Oost-Timorezen zich voor het hoofdkwartier van de VN. Deze mensen wilden informatie over arbeidsplaatsen en werkgelegenheid, maar werden op vijandige wijze door de VN-strijdkrachten, gewapend met glazen schilden, knuppels en traangas, ‘ontvangen’.
De VN probeert Oost-Timor om te vormen tot een slaafse, kapitalistische staat. Deze nieuwe kolonisatie dient voornamelijk om de westerse bedrijven de toegang te verlenen tot de rijke olie- en gasbronnen. Bovendien is de bodem in Oost-Timor erg geschikt voor de teelt van kwaliteitsvolle koffiebonen. Het is in elk geval duidelijk dat het de grote, westerse bedrijven en niet de massa’s van Oost-Timor zullen zijn die hoge winsten zullen opstrijken.
Het enige wat momenteel nog in de weg van dergelijke aanlokkelijke rijkdommen staat, is de Oost-Timorese bevrijdingsorganisatie CNRT, een verzameling van allerlei kleine verzetsbewegingen. Deze organisaties hebben na het vertrek van de Indonesische troepen de lokale administratie, politie, justitie en voedseldistributie overgenomen. Een geheim rapport van de VN dat een paar jaar geleden uitgelekt is, stelt dat de belangrijkste strategie van de VN bestaat uit het afbouwen van de macht van deze organisaties. De laatste jaren werd de jurisdictie van deze basisbeweging van het gewone Oost-Timorese volk dan ook steeds verder ingeperkt en werden lokale organisaties vervangen door de VN-administratie. In datzelfde rapport moet de VN echter toegeven dat de CNRT, in tegenstelling tot de NGO’s, er in geslaagd is om de bevolking in voedsel te voorzien. Bovendien erkent onze ‘internationale vredesorganisatie’ dat de CNRT over veel meer steun en legitimiteit beschikt dan de VN ooit in Oost-Timor zal hebben.
De VN rechtvaardigt haar aanwezigheid in Oost-Timor met het argument dat enkel zij de bevolking kan opleiden in het beleid van de staat, de administratie en de economie. Achter gesloten deuren geeft ze echter toe dat de activisten van de CNRT reeds over deze kwaliteiten beschikken. Het werkelijke doel van de aanwezigheid van de VN in Oost-Timor is immers de creatie van een koloniale administratie via de selectie en opleiding van een loyale groep ambtenaren, technici, militairen, politiemannen en diplomaten. De schepping van een nieuwe koloniale elite wordt versterkt door de beslissing van de VN om van het Portugees de officiële taal te maken, hoewel slechts 8 procent van de bevolking deze taal machtig is. De overgrote meerderheid van de bevolking spreekt enkel Tetum, de taal van de arbeiders en boeren. Het Portugees daarentegen is de taal van de nieuwe oligarchie en de Oost-Timorese elite. Als gevolg van protest is het Tetum dan ook aanvaard als tweede officiële taal. De officiële munt van Oost-Timor is de dollar, maar het grootste deel van het Oost-Timorese volk gebruikt nog steeds de Indonesische roepia, waar ze in de nieuwe restaurants, bars en winkels van de VN-administratie niet terecht kunnen.
Het lot van de Oost-Timorese massa’s is nauw verbonden met de ontwikkelingen binnen Indonesië en Australië. Oost-Timor kan enkel zijn natuurlijke rijkdommen ontwikkelen met behulp van westerse steun en technologie. In een kapitalistische wereldorde betekent dit onvermijdelijk uitbuiting, afhankelijkheid en neokolonialisme. Enkele dagen voor de onafhankelijkheidsverklaring verleden jaar kwamen internationale ‘donors’ samen in de hoofdstad Dili. In naam van de economische stabilisering eisten ze nog meer privatiseringen, loonsverminderingen en meer onrechtstreekse belastingen. De rol die de VN in Oost-Timor kan en heeft gespeeld is daarom enkel die van handlanger van het Indonesische, Australische en Amerikaanse imperialisme. Enkel de verenigde, internationale strijd van arbeiders, jongeren, boeren en onderdrukte volkeren tegen de multinationals en het imperialisme van de westerse staten kan een oplossing bieden voor landen zoals Oost-Timor.