Op 18 december 2007 deed het Europese Hof van Justitie een uitspraak in de zaak Laval (C-341/05). Zweedse vakbonden hadden een actie gevoerd tegen een Letse bouwfirma die in Zweden werkzaam was en volledig conform het Europese recht Letten tewerkstelde tegen een lager loon dan de lokale arbeiders. Om de werkgever te dwingen een cao te sluiten waardoor het loon van de Letten zou worden opgetrokken, werd een werf geblokkeerd. Dit leidde uiteindelijk tot het faillissement van Laval. Het Europese Hof kwam tot de slotsom dat geen blokkade had mogen gebruikt worden omdat in dit specifieke geval het vrij verkeer van goederen en diensten primeerde op het stakingsrecht. Later volgden nog een aantal gelijkaardige uitspraken (voor een overzicht zie het e-boek: http://www.etui.org/Publications2/Reports/Viking-Laval-Rueffert-consequences-and-policy-perspectives). Wanneer men de Laval-rechtspraak consequent toepast, zou dit bv. als gevolg kunnen hebben dat een staking tegen een werkgever die Belgen aan de deur zet om te werken met goedkopere gedetacheerde werknemers uit Oost-Europa niet (meer) kan.
Raad van Europa versus Europese Unie
Om het nationale recht in overeenstemming te brengen met de Europese rechtspraak heeft de Zweedse regering een wet gemaakt die stakingen tegen buitenlandse werknemer/EU-onderdanen aan banden legt. Deze lex Laval werd echter aangevochten door twee Zweedse bonden. Zij dienden een klacht in het European Committee for Social rights (ECSR) van de Raad van Europa (RvE). Dit heeft dan enkele maanden geleden een interessante uitspraak gedaan waarover nog geen haan heeft gekraaid (http://www.coe.int/t/dghl/monitoring/socialcharter/Complaints/CC85AdmissMerits_en.pdf). De zaak is nu verwezen naar het Comité van ministers maar dat standpunt is nog niet bekend.
Het ECSR heeft in eerste instantie zijn positie ten opzichte van het Europese Hof van Justitie onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat het zich hiervan niets moet aantrekken. Het moet alleen maar onderzoeken of de nationale wetgeving al of niet strijdig is met de bepalingen van – vooral het artikel 6 alinea 4 van - het Herziene Europees Sociaal Handvest (HESH). Volgens het comité mag het stakingsrecht worden beperkt, maar… alleen wanneer de beperking “noodzakelijk is in een democratische samenleving voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden”. De logica van de Europese Unie die economisch geïnspireerd is en deze van het (H)ESH zou dus wel eens kunnen botsen. Stel bv. dat NMBS-personeel zou staken, dan is het niet uitgesloten dat volgens EU-recht een Franse privétransporteur zou kunnen eisen dat hij vrij over het Belgische spoor moet kunnen naar Nederland. Indirect impliceert dit dat er een minimale dienstverlening door seingevers zou moeten worden georganiseerd. Vanuit het standpunt van de Raad van Europa/HESH echter zou een dergelijke constructie strijdig zijn met het stakingsrecht.
Baas boven baas
Het is niet uitgesloten dat in geval van conflict het Europese Hof van Justitie de lidstaten zal verplichten om het HESH op te zeggen. Dat zou echter nefaste gevolgen kunnen hebben. Het HESH gaat immers over meer dan alleen de relatie werkgever-werknemer. In dat geval zouden ook de andere verdragsbepalingen sneuvelen waardoor bepaalde beschermingen zouden wegvallen (het HESH bevat bv. een aantal bepalingen ter bescherming van jonge kinderen). In een worst-case scenario kan een al te grote dominantie van de Europese Unie zelfs een exit van de lidstaten uit de Raad van Europa in gang steken waardoor deze organisatie zou kunnen imploderen. Zover zal het wel niet komen, maar dit alles illustreert wel dat het sociaal Europa een “work in progress” is, misschien wel “in distress”