De novemberverkiezingen in Oostenrijk zijn uitgedraaid op een ontgoocheling voor de arbeidersklasse. Na 33 maanden zwart-blauw-regering tussen de Oostenrijkse Volkspartij (ÖVP – zwart) van Schüssel en de extreem-rechtse Vrijheidspartij van Haider (FPÖ – blauw) hoopte de linkerzijde rechts te verslaan en hen de pas tot de vorming van een nieuwe regering te kunnen afsnijden.
Haiders partij valt wel van 26,91 procent in 1999 op 10,16 procent. Des te beter. Maar het blijkt dat al deze stemmen als het ware via een ‘communicerende vaten’-effect de klassieke rechterzijde is komen versterken. De ÖVP behaalt niet minder dan 42,27 procent van de stemmen tegenover 26,91 drie jaar voordien. De sociaal-democratie boekt ook winst tegenover het slechte resultaat van 1999 maar geraakt niet verder dan 36,90 procent. Een winst van 3,75 procent tegenover de vorige uitslag (toen 33,15 procent). Voor de eerste keer staan de conservatieven van Schüssel op kop in Oostenrijk. De vooruitgang van de groenen is ook onvoldoende om het gewicht van rechts te compenseren. Van 7,40 procent stijgen ze naar 8,95 procent.
En wat is nu de verklaring van dit slechte resultaat? Een aangeboren masochisme van de Oostenrijkse arbeidersklasse? De politieke immaturiteit van het volk? Zo’n metafysische zoektocht naar verklaringen is nutteloos voor de arbeidersklasse. We moeten ons licht opsteken bij het beleid, vooral dan de ‘constructieve oppositie’ van de SPÖ en de vakbonden. Met dit verkiezingsresultaat in het achterhoofd kunnen we beter spreken van ‘destructieve’ oppositie.
Uit wat bestond die oppositie van de laatste 33 maanden? Na snel het verrassingseffect van de zwart-blauwe coalitie te hebben afgeschud, was de arbeidersklasse, vooral deze georganiseerd in de vakbonden, bereid radicaal in het verweer te gaan tegen de ‘sozialabbau’. Snel hebben veel socialistische en syndicale militanten moeten vaststellen dat hun leiding het over een heel andere boeg wensten te gooien. Het zogenaamde ‘Pensionreform’ bijvoorbeeld ontketende veel verzet bij de gewone man in de straat maar werd na een korte periode van formele kritiek omarmd door de sociaal-democratie en de vakbonden. En zo ging het verder gedurende de laatste jaren met de belangrijkste tegenhervormingen van zwart-blauw. Van reële oppositie was er geen sprake. Het concept van ‘nieuw sociaal partnerschap’ werd ingevoerd. Dat was het begin van een stelselmatige politiek van demobilisering en gestadige verrechtsing aan de top. Van een grondig alternatief op de sociaal-economische politiek van zwart-blauw was er niet veel te zien.
Vele kiezers hebben dit eind november op een wrede manier onderstreept. Nog minder alternatief zal de SPÖ overkomen als ze ingaat op een voor de kandidaat-ministers in de leiding onweerstaanbare sirenezang van een coalitie met de ÖVP. Voor de verkiezingen klonk het in de hoofdkwartieren van de Oostenrijkse sociaal-democratie kordaat: “Als we slechts de tweede partij worden dan blijven we in de oppositie.” Nu is echter de paringsdans al begonnen in de richting van de ÖVP. Binnen de SPÖ en sommige vakbonden (de spoorvakbond) begint het te rommelen. De Socialistische Jügend van Wenen heeft een petitie gelanceerd tegen een ‘zwart-rode’ coalitie (http://www.sj-wien.at/opposition) en voor een strijdbare socialistische oppositie. Hiermee drukken zij goed uit wat de basis wil. Net zoals in Groot-Brittannië, waar een aantal recent verkozen linkse leiders van de vakbonden de Labour Party uit de handen van Blair en co willen krijgen, is in Oostenrijk de strijd begonnen voor een belangrijke ‘Reclaim the Party’-beweging.
Voor meer info surf naar: www.derfunke.at (in het Duits)