Dat de een zijn dood de ander zijn brood is wordt nog maar eens bewezen door de resultaten van de begin november gehouden parlementsverkiezingen in Turkije, waarin nieuwkomer AKP het hele traditionele politieke spectrum van de kaart leek te vegen. Het economisch verval, de stijging van de werkloosheid en de onderdanigheid aan of zelfs vergroeiing met het militaire repressieapparaat, die zo kenmerkend waren voor het beleid van de verscheidene partijen die het politiek landschap domineerden, resulteerden in wat velen in de burgerlijke pers een ‘aardverschuiving’ noemden. Toch moeten we iet of wat voorzichtig zijn wanneer zulke termen worden gehanteerd. Het is juist dat de drie regeringspartijen er zelf in slaagden zich in de vernieling te werken. Geen van hen was nog in staat om het veilige pluche van de parlementszetels te halen. Maar of dit ook betekent dat deze schok enige verbetering zal brengen voor de man en vrouw in de straat is natuurlijk nog iets anders.
De aanhoudende roep om verandering in combinatie met een ondemocratisch kiesstelsel, dat enkel partijen die de kaap van de tien procent halen het recht op vertegenwoordiging gunt, zorgde voor dit ogenschijnlijk electoraal bloedbad. Nog slechts twee partijen zetelen in het nieuwe parlement. Aan de ene kant is er de traditionele partij van de Kemalisten, de CHP, maar de grote overwinnaar is de nieuwe AKP, voortkomend uit de gematigde (lees: pragmatische) vleugel van de verboden islamitische partijen. Aan de AKP zal de twijfelachtige eer zijn om de Turkse staat te besturen.
Hoewel zowel in Turkije als in het Westen aanvankelijk nogal druk werd gedaan over dit islamitisch verleden, is het dit niet wat haar de overwinning bracht. Het is evenmin de drijvende kracht achter haar toekomstig beleid. Niet religieuze puurheid, maar het nog traditionelere winst maken ten koste van de meerderheid van de bevolking, zullen haar voornaamste kenmerk zijn. Niets nieuws dus, waarom dan deze overweldigende overwinning?
Om te beginnen hadden sommigen binnen de vorige regeringscoalitie erop gegokt dat vervroegde verkiezingen wel eens in hun voordeel konden zijn. Vooral het extreem-rechtse (bijna fascistische) MHP hoopte electoraal te scoren door een chauvinistische houding ten opzichte van (o.a.) het Koerdische vraagstuk, de mogelijke eenmaking van Cyprus en de rol van de EU hierin. In plaats van winst te maken ontplofte het hele zaakje in hun gezicht: daar waar ze in ’99 nog op 22% van de stemmen konden rekenen, moeten ze zich nu tevreden stellen met een miezerige 1,2%.
Geen van de andere coalitiepartners slaagden erin het hoofd boven water te houden. Hun eigen rotheid en ingebakken corruptie deeden hen de das om. Het was reeds maanden op voorhand duidelijk hoe parlementsleden en zelfs ministers nog vlug probeerden hun hachje te redden door van partij te veranderen of zelfs in alle haast nieuwe formaties op te richten. Vooral het zich centrum-links voordoende DSP kreeg het zwaar te verduren. Temeer daar ze in de vorige regering de eerste ministerpost controleerde en zodoende het gezicht was van een beleid waarin jaren van kapitalistische slaafsheid t.o.v structuren als IMF en Wereldbank uitmondde in werkloosheid, economisch verval, ontwaarding van de munt en stijging van de levensduurte. Dit terwijl het feitelijke karakter van de Turkse staat onveranderd bleef: een door militairen gedomineerde dictatuur, verstopt achter een burgerlijk democratisch masker.
Onder druk van legerleiding en een conservatieve maar seculiere laag van de burgerij, die samen nog in grote mate de feitelijke machthebbers van het land zijn, bleef de onderdrukking van elke georganiseerde strijd voor meer democratische rechten en sociale verbetering een constante. Dit verklaart ook de uitzonderlijk hoge kiesdrempel van tien procent: een van de vele wetten die moeten voorkomen dat zelfs binnen de relatieve regels van de parlementaire façade er enige hervormingen mogelijk zouden zijn ten voordele van de arbeidersklasse, kleine boeren en onderdrukte nationale minderheden. Dit ondanks het feit dat, zoals uit de laatste parlementsverkiezing blijkt, de politieke versplintering zelfs de rechterzijde en het niet bestaande centrum er even kwetsbaar voor maakt.
Toch verklaart dit maar gedeeltelijk waarom AKP zo'n enorme sprong uit het niets kon maken. Bij gebrek aan een levensvatbare massapartij die arbeiders en boeren verenigt, en terecht ontgoocheld in de traditionele beleidsmakers, hebben veel Turken hun hoop gesteld in de AKP. Toch is nu reeds duidelijk dat elke verandering voortkomend uit een burgerlijke partij enkel in het voordeel zal zijn van de elite. De prijs zal eens te meer betaald worden door de meerderheid, ten voordele van diezelfde minderheid als vanouds.
Als de politieke verschuiving al iets betekent, dan is het dat een aanzienlijk deel van de bevolking doorheeft dat er politieke en economische veranderingen nodig zijn. Maar de AKP zal hier niet voor zorgen, noch enige andere partij die met handen en voeten gebonden is aan het kapitalisme en haar internationale structuren.
Zolang het ontbreekt aan een socialistische massapartij die naam waardig, zal de bal spijtig genoeg in het kamp van de uitbuiters blijven. De Turkse linkerzijde heeft daarom een belangrijke taak wat betreft het overwinnen van de verdeeldheid en de extremistische of opportunistische reflexen uit het verleden. Enkel zo maakt ze de baan vrij voor vooruitgang.