Rond 11 juli heerst nogal wat Vlaams-nationalistische mythevorming. We legden in een vroeger artikel (De Guldensporenslag: Nationalisme of klassenstrijd?) al uit dat deze dag “eerder het toppunt was van een sociaal conflict dan van een nationale strijd.” Dit jaar publiceren we twee teksten van Paul Lafargue, de secretaris en schoonzoon van Karl Marx. Hij is niet alleen de auteur van het bekende boek ‘Het recht op luiheid’, maar speelde ook een belangrijke rol in het organiseren van de arbeidersbeweging in de beginjaren tijdens de tweede helft van de 19e eeuw.

Zijn teksten zijn het perfecte antidotum voor het Vlaams-nationalisme dat 11 juli omgeeft. Eigenlijk behandelen ze de ontwikkelingen in Vlaanderen in de nadagen van de Guldensporenslag, de verdere strijd van de stedelijke bourgeoisie tegen de adel. Dit gevecht rekte zich uit over verschillende eeuwen. De bourgeoisie kreeg steeds grotere economische macht en wilde dit vertaald zien in politieke rechten en macht. Dit proces zou uiteindelijk zijn beslag vinden in de burgerlijke revoluties van de 18e en 19e eeuw, toen de burgerij de adel finaal van de troon stootte en haar eigen belangen liet vigeren onder het kapitalisme. In tegenstelling tot vandaag was de bourgeoisie in die tijd een revolutionaire klasse die de maatschappij op haar grondvesten deed daveren.

Tegelijk was de burgerij toen al beducht voor de ambachtslieden en het stedelijke proletariaat, de voorlopers van de latere industriële arbeidersklasse. De burgerij steunde in haar opstanden op het werkvolk om mee te vechten tegen de legers van de aristocratie, maar wanneer ‘het gemene volk’ zich te sterk roerde, aarzelde de burgerij niet om haar lot terug in handen te werpen van de feodale heersers. De teksten van Lafargue tonen heel scherp hoe zij keer op keer het werkvolk verraadden, maar tevens hoe de arbeiders zich daar niet bij neerlegden en zelf de strijd aangingen. Ook in latere revolutionaire omstandigheden, toen het haar wat te heet onder de voeten werd, zou de bourgeoisie de kant kiezen van de reactie. Na dergelijke ervaringen tijdens de revolutionaire jaren vanaf 1848 formuleerden Marx en Engels de theorie van de permanente revolutie (lees bv. de toespraak van het Centraal Comité voor de Communistenbond, maart 1950). Later zou de Russische revolutionair Leon Trotski de theorie van de permanente revolutie verder uitwerken (lees voor een toepassing daarvan op de koloniale revolutie ons artikel De koloniale revolutie). Zelfs in de 14e eeuw waren er al elementen van permanente revolutie aanwezig.

De teksten van Lafargue schetsen de complexe relaties tussen de klassen en hoe die zich vertaalden in een onderlinge strijd en wisselende allianties. De ingewikkelde verhoudingen en conflicten tussen de bourgeoisie, de adel, de kleinburgerij, arbeiders en boeren, én de conflicten binnen deze klassen, maken de teksten van Lafargue tot waardevolle historische documenten die vandaag nog niets van hun tactische relevantie hebben verloren in de strijd voor een arbeidersdemocratie en socialisme.

We hebben deze tekst voorzien van eigen voetnoten om bepaalde zaken meer te duiden en in hun historische context te plaatsen.

De klassenstrijd in Vlaanderen van 1336-1548

De burgeroorlogen die Vlaanderen tijdens de 14e eeuw tot tweemaal toe in een bloedbad hebben herschapen, hadden handelsbelangen als grondslag, belangen waarvoor de corporatieve aristocratieën zeker bereid waren te strijden.

Naast deze klassenstrijd, die zich in een eerste fase enkel afspeelde tussen de gemeentelijke en feodale aristocratie, ontstond al snel de wedijver tussen de autonome Vlaamse steden alsook de klassenstrijd tussen de corporatieve aristocratie en de arbeiders van de steden en van het platteland. Indien Malon (1) zijn historische begrippen niet aan het woordenboek had ontleend, zou hij hebben geweten dat in alle Italiaanse steden waarvan hij de heldhaftige republikeinse aristocratie zo verheerlijkt, zich een gelijkaardige strijd tussen twee partijen had afgespeeld. Het gaat hier om wat zo schilderachtig omschreven wordt als het popolo grasso en het popolo minuto, of het dikke en het magere of gemene volk, zoals het in Frankrijk werd genoemd.

In 1336 liet Lodewijk van Maele, Graaf Van Vlaanderen, de Engelse handelslui die in Vlaanderen verbleven, aanhouden – om redenen waar we hier niet hoeven op in te gaan. Bij wijze van represaille liet Edward, de Engelse koning, alle Vlaamse kooplui arresteren die in Engeland verbleven. Ook stelde hij de burgemeesters van de drie belangrijkste steden van het flamingante Vlaanderen, Gent, Brugge en Ieper verantwoordelijk voor de maatregel van Lodewijk van Maele.

De welvaart van de drie steden berustte vooral op de lakenweverij, waarvoor de wol gedeeltelijk uit Engeland afkomstig was. Koning Edward verbood de uitvoer van Engelse wol en de invoer van lakens uit Vlaanderen. Graaf Lodewijk was dus verantwoordelijk voor de represaillemaatregelen van de Engelse koning, en deze maatregelen gingen in tegen de handelsbelangen van de corporatieve en gemeentelijke aristocratie van de drie grote Vlaamse steden. Maar Graaf Lodewijk had nog een andere, zwaardere misdaad begaan: hij had geprobeerd om het monopolie op de lakenweverij van de drie grote steden te breken. Deze grote steden verboden het weven van lakens op het platteland en in de kleine steden.

In die tijd was Gent een belangrijke stad. Henri Martin spreekt over een bevolking in de agglomeratie van ongeveer 400.000 inwoners (H. Martin, Histoire de France, dl. 5). De Gentse aristocratie kwam als eerste in opstand. Brugge en Ieper volgden. In Gent werd de beweging geleid door Jacob van Artevelde, een intelligent politicus en heel moedig man. Hij was wever, brouwer, deken van de gilden en een van de rijkste aristocraten van de stad. Onder de energieke en bedreven leiding van Van Artevelde triomfeerde de burgerij al snel. De mannen van de Graaf die in Brugge door de Gentenaars werden verslagen, moesten de steden verlaten. Artevelde begon te onderhandelen met Engeland. Hij zei: “Gans Vlaanderen hangt af van het weven van lakens, en zonder wol kunnen we niet weven.” De burgerij behaalde een snelle en gemakkelijke overwinning. En indien de burgeroorlog tussen de steden en het platteland en tussen de burgerij en de arbeiders niet was losgebroken, zou Graaf Lodewijk waarschijnlijk nooit opnieuw meester van de Vlaamse steden zijn geworden.

Maar na negen jaren van onderdrukking kwamen de steden en het platteland in 1345 in opstand tegen de drie grote steden die de industrie monopoliseerden. Artevelde onderdrukte het platteland met geweld. Etienne Marcel, de held van de burgers die Parijs aan Karel de Stoute, zijn bondgenoot, wilde uitleveren, roeide de opstandige boeren onverbiddelijk uit en brandmerkte de leider van de Jacquerie, Guillaume Gallet, met een gloeiend ijzer (2).

De lakenbereiders, de laagste klasse van ambachtslui die werkten in de lakenindustrie, kwamen op hun beurt in opstand tegen de Gentse wevers die hun lonen wilden verlagen. “Er werd verwoed gevochten op de Vrijdagsmarkt (de grote markt van Gent). De lakenbereiders delfden het onderspit, Oudegherst beweert dat de wevers meer dan 1.500 tegenstanders vermoordden en dat vele anderen uit de stad werden verdreven. Artevelde had de strijd geleid en het vermoorden van de arbeiders toegelaten. Hij probeerde nochtans de uitroeiingwoede van de burgerij te milderen, maar dat bekwam hem slecht. Nooit ofte nimmer heeft de burgerij toegelaten dat een regering zich bemoeide met de repressie tegen opstandige arbeiders. Onder leiding van Gerard Denys, de vertegenwoordiger van de wevers, begon de burgerij zich tegen van Artevelde te keren.

Terwijl de burgeroorlog tussen burgerij en arbeiders in Gent voortduurde, riepen de kleine steden die het juk van de grote steden meer dan despotisch vonden, Lodewijk Van Maele terug en openden de poorten voor hem.

Van Artevelde begreep dat het onmogelijk was om én aan de coalitie tussen de kleine steden, het platteland en Graaf Lodewijk én aan de klassenstrijd tussen ambachtsmeesters en arbeiders die de grote steden verscheurde, te weerstaan.

Hij dacht eraan de hulp van Engeland in te roepen en de soevereiniteit van Vlaanderen aan de Graaf van Wales over te dragen. Zijn vijanden beschuldigden hem hierop van verraad en knevelarijen. In 1345 werd hij vermoord door diezelfde burgerij voor wie hij de boeren en de arbeiders had verpletterd, de kleine steden had onderdrukt en de edelen had verjaagd. Na de dood van Van Artevelde viel de unie van de drie grote steden uiteen. Brugge onderwierp zich als eerste aan Graaf Lodewijk op voorwaarde dat het bondgenootschap van de Vlaamse gemeenschap met Engeland, “wat de waren betreft” werd “gerespecteerd”. Dat was het handelsbelang dat het verzet van de ‘heldhaftige gemeentenaren’ had veroorzaakt. Dit verzet had nu geen bestaansreden meer.

De Gentse lakenbereiders waren verslagen maar niet overwonnen. Met de steun van de beenhouwers, visverkopers en de rest van het gewone volk kwamen zij opnieuw in opstand. Ze werden in het geheim gesteund door Graaf Lodewijk. Zij namen weerwraak op het marktplein en bezorgden de wevers een bloedige nederlaag. Het was de opstand van het popolo minuto tegen het popolo grasso. Het was een echte arbeidersopstand, te vergelijken met de opstand van het gewone volk in Parijs tegen de bandieten van het bevrijde platteland. Die bandieten of Jacques dropen nog van het bloed van de Jacquerie en werden door Etienne Marcel binnengebracht in Parijs om de arbeiders onder de duim te houden.

Geterroriseerd door de volksopstand onderwierp de gemeentelijk aristocratie zich in 1348 aan de Graaf van Vlaanderen. In 1871 verwelkomde de hoge Parijse burgerij, geterroriseerd door het volksbeleg, de Pruisische vrede in ruil voor 5 miljard frank en twee Franse provincies (3). Zo eindigde de eerste opstand in de stad Gent. De ‘heldhaftige gemeentenaren’ maakten gebruik van hun gemakkelijke overwinning op Graaf Lodewijk om het platteland, de kleine steden en de arbeiders te onderdrukken, maar repten zich om zich te onderwerpen van zodra het volk het juk van de onderdrukking van zich wilde afschudden.

De geschiedenis van de tweede opstand in Gent, waarover we in het volgend nummer van Egalité zullen spreken, toont nog duidelijker de strijd van het popolo grasso tegen het popolo minuto.

Onze lezers zullen reeds opgemerkt hebben dat gemeentenaren – hun fans zoals Malon smokkelden hun grenzeloze lofbetuigingen in de documenten van het Comité National – vooral ‘heldhaftig’ waren daar waar het erop aankwam de ongewapende en slecht georganiseerde arbeiders uit te moorden. De Parijse bourgeoisofficieren ontplooiden een gelijkaardige ‘heldhaftigheid’ tijdens de Bloedige Week.

En om aan te tonen hoe fel die strijd – die de burgerlijke historici hebben verzwegen – tussen burgerij en arbeiders was, kan ik zeggen dat ik de originele documenten van die periode niet ken. Alle aangehaalde en nog aan te halen feiten zijn afkomstig uit de werken van de hand van burgerlijke historici die er belang bij hadden om de feiten die niet met de bourgeoislegende strookten weg te laten, te verdraaien of te vervalsen.



Dit eerste deel verscheen in Egalité, 22 januari 1882. U kan dit werk in boekvorm krijgen bij Editions Aden, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken..



(1) De ‘socialist’ Benoît Malon beklemtoonde voornamelijk de tegenstelling tussen stad en platteland. Hij huldigde daarbij de moed van de ‘gemeentenaren’, de stedelijke burgerij, zonder de scherpe klassentegenstellingen binnen de stad in de analyse te betrekken.

(2) Lafargue maakt hier een vergelijking met Frankrijk. De Jacquerie was een revolte van de Franse boeren tegen de adel in 1358. Ze vormden toen een alliantie met de Parijse burgers, die hen inzetten tegen de arbeiders.

(3) Een verwijzing naar de Commune van Parijs, waarover u meer kan lezen in ons document De Commune van Parijs 1871.

Tijdschrift Vonk

layout Vonk 326 1 page 001

Activiteiten

Onze boeken

Onze boeken