Het is inmiddels weer meer dan 40 jaar geleden dat de gebeurtenissen van mei ‘68 plaatsvonden. Zij staan nog altijd model voor de studentenstrijd, in het bijzonder in Frankrijk. In die tussentijd heeft de studentenbeweging niet stilgezeten. In 2006 wonnen de Franse studenten nog de strijd tegen Chriracs première embauche (CPE). Ook de betogingen tegen zijn opvolger Sarkozy, die onlangs nog besparingen in het onderwijs aankondigde, zijn een recent bewijs van de rol die studenten kunnen spelen binnen de maatschappij.
Maar of het nu gaat over de protesten in Frankrijk of de honderden scholen die in juni 2006 in Griekeland bezet werden, allemaal hebben ze het kenmerk dat de meest doorslaggevende kracht steeds weer bij de arbeidersklasse komt te liggen. De geleverde arbeid van de miljoenen werknemers vormt de basis van waaruit het kapitalisme en haar instituten macht verwerven. Het is dan ook met het machtigste wapen dat deze klasse bezit, de staking, dat deze macht ook teruggenomen kan worden. Zo zou de invloed van de bovengenoemde protesten nooit zo sterk zijn geweest zonder de steun van de syndicale organisaties.
Hetzelfde geldt voor de periode van mei ‘68 die gesteund werd door welgeteld 10 miljoen stakers. Dit aantal vormde één vierde van de ganse bevolking in Frankrijk; het was ook de grootste algemene staking in de geschiedenis. Als je dat bedenkt is het wel vreemd dat de talrijke publicaties die de afgelopen tijd over de meigebeurtenis zijn uitgebracht, steeds weer lijken te vertrekken vanuit het beeld van de idyllische studenten: een hoop hippies die vooral tegen het gezag in de vrije liefde wilden bedrijven en drugs gebruiken. Commentatoren van de reactionaire soort willen de revolte zelfs herleiden tot een gebeurtenis van respectloze jongeren die het "moreel verval" van onze samenleving in gang hebben gezet. Om dergelijke simplistische redeneringen tegen te gaan, die van de geschiedenis een grote grap lijken te maken, kan het handig zijn om te bekijken wat er toen werkelijk is gebeurd.
Maatschappelijke omwentelingen komen niet uit de lucht vallen. Wanneer één persoon de campus oploopt en spontaan het idee van de vrije liefde verkondigt, heeft dat niet automatisch een revolte tot gevolg. Doen alsof studenten slechts een dergelijk excuus nodig hebben voordat ze in al hun naïviteit en hormonale drang de maatschappelijke orde op hun kop gaan zetten, getuigt van weinig inzicht en een eerder laag beeld over studenten. Als we tenminste proberen om iets verder te kijken, dan zien we dat wat er in mei ‘68 gebeurde, de uitbarsting was van een proces dat al veel langer bezig was. Een van de meest provocatieve elementen hierbij was de houding die de Franse regering van Charles de Gaulle jaren tegenover de arbeidersklasse had aangenomen.
Het tijdperk van De Gaulle
De Gaulle sprong naar de top van het staatsapparaat op basis van de populariteit die hij oorspronkelijk verwierf tijdens de tweede wereldoorlog. Hij slaagde erin om politieke opponenten aan de kant te schuiven en president te worden van de voorlopige regering die na de bevrijding van Frankrijk gevormd werd. Als belangrijke leidersfiguur van het Franse verzet werd hij na de oorlog algemeen gezien als een persoonlijkheid die zich boven elke vorm van partijpolitiek kon plaatsen.
In 1953 zag hij zich genoodzaakt om gedeeltelijk van het toneel te verdwijnen. Maar toen Frankrijk terug in crisis geraakte door de antikoloniale strijd die in Franse kolonie Algerije (1954-62) een hoogtepunt bereikte, maakte hij een comeback. Om de nationale problemen op te lossen schonk het parlement hem via een hele reeks volmachten een zeer grote autonomie als politieke machthebber. Een dergelijk regime noemen marxisten bonapartistisch. Eén persoon slaagt er in om van een crisissituatie gebruik te maken om zich van de staatsmacht meester te maken. Het staatsapparaat krijgt meer macht en schijnt zich schijnbaar boven de klassen te verheffen, zonder natuurlijk de suprematie van de leidende klasse echt in vraag te stellen. Frankrijk kende een traditie van dergelijke regimes sinds Napoleon Bonaparte en Napoleon III. Een hele tijd leek het regime van De Gaulle onaantastbaar. Maar een bonapartistisch regime zoals dit is niet in staat om zich aan te passen aan de evolutie die Frankrijk in zeer korte tijd meemaakte.
De arbeidersklasse in dit land maakte een enorme groei mee in deze periode. In 1945 werd nog 35 percent van de bevolking tewerkgesteld op het conservatieve platteland, in vergelijking met andere Europese landen een zeer groot aantal. Na een periode van slechts 20 jaar was dit verminderd naar 17. Grote fabrieken werden gebouwd, zoals die van Renault, en een groot deel van de bevolking was wegens economische redenen verplicht om naar de stad te trekken waar ze aan een nieuwe maatschappelijke orde moet wennen.
Deze golf van industrialisatie leidde ook tot een nooit geziene economische opgang. Reële lonen stegen met gemiddeld 5 procent per jaar en de verkoop van goederen zoals tv-toestellen, ijskasten en auto's groeide enorm. Maar een economische opgang kan nooit losgekoppeld worden van haar oorsprong: menselijke arbeid. De normale werkweek bestond nog steeds uit 40 uur. In de praktijk betekende dat vaak 45 uur. Het patronaat veroorloofde zich een zeer superieure houding tegenover zijn onderdanen en durfde soms zelfs gewapende huurlingen gebruiken om toezicht te houden op de arbeiders aan de band.
Een economische groei heeft ook meer gevolgen dan een groei in luxeartikelen. Het reserveleger van arbeidskrachten in een goed draaiende economie is beperkt. Arbeiders kunnen makelijker eisen stellen doordat het voor de patroon moeilijker is om hen te vervangen. De patroons kunnen de arbeiders niet meer zo gemakkelijk tegen elkaar uitspelen, zij winnen zelfvertrouwen.
De studentenbeweging kende zo zijn eigen evolutie. De numerieke aanwezigheid van jongeren in de maatschappij was na WO2 mee gestegen. In de jaren ‘60 was één op de drie Fransen jonger dan 25. Dit bracht logischerwijs ook een stijging van het aantal studenten. Ondanks de stijging van het onderwijsbudget was er nog steeds een nijpend tekort aan docenten en labo's. En net zoals van vandaag waren er een groot deel van de studenten die om hun studie te kunnen betalen, buiten school moesten werken. In ‘68 vormde deze groep ongeveer de helft van al de studenten. Deze mensen hadden dus al een mooi beeld van wat hun te wachten stond wanneer ze hun opleiding hadden afgemaakt.
Een ander belangrijk element was de arrogante houding van de hogere kaders in het onderwijssysteem in combinatie met de groei in informatieverspreiding. De dagen dat de dorpspastoor zijn kudde op haar plaats binnen het systeem kon wijzen was al lang voorbij. Toch trachtten de universitaire overheden vast te houden aan hun positie als hoogste handhaver van de moraliteit. Strenge gedragsregels dicteerden waar studenten wel of niet mochten gaan en staan. Elke kritiek hierop werd meteen hardhandig de kop ingedrukt, wat op zijn beurt natuurlijk weer hevigere tegenreacties uitlokte. De toenmalige maatschappij, haar economisch systeem en daarbij horende machtsinstituten begonnen allemaal in vraag gesteld te worden. Wanneer een regime zoals dat van De Gaulle niet meer kan rekenen op een passieve aanvaarding onder het volk, dan is er slechts één manier om de macht te kunnen handhaven: staatsrepressie.
De voornaamste organisatie ter directe verdediging van het kapitalisme vormde de ‘Compagnies Républicaines de Sécurité', oftewel CRS. Sinds haar oprichting in 1944 was deze eenheid regelmatig ingezet om betogingen en stakingen uit elkaar te slaan (waarbij dodelijke slachtoffers geen probleem vormden). Het willekeurig gebruik van extreem geweld op ongewapende betogers zal nog een belangrijke rol gaan spelen in de houding van het volk tegenover de macht van De Gaulle. Tv-stations kregen een strikte censuur opgelegd. Beelden van wat er gebeurde op de protestacties zouden pas later uitgezonden kunnen worden onder druk van de vakbonden.
Eens de revolutionaire gebeurtenissen van mei '68 zich ontplooiden, stond dit repressieapparaat echter machteloos. Niet zij zorgden ervoor dat het revolutionaire potentieel uiteindelijk wegebde, wel de leiding van de arbeidersorganisaties, in het bijzonder de communistische partij. De Franse communistische partij (PCF) was op dat ogenblik verreweg de grootste arbeiderspartij in Frankrijk. Bij zijn basis telde de PCF ongetwijfeld duizenden overtuigde revolutionairen, maar de leiding werd gevormd door stalinisten van het ergste soort. Naast een dictatoriaal intern regime en slaafse volgzaamheid aan de Sovjet-Unie kenmerkten zij zich ook - en dat is een minder gekend kenmerk van het stalinisme - door reformisme en een uitgesproken schrik van revolutie.
Studenten zetten opstand in gang
Zonder mee te willen gaan in het denkbeeld over de revolutie van verwende snotapen, kan er niet ontkend worden dat het de studentenbeweging was die de eerste aanzet had gegeven tot actie. Deze studenten konden niet langer enkel beschouwd worden als jonge arbeiders, maar vormden nu een meer autonome groep. Ze hadden hun eigen milieus en cultuur ontwikkeld. Door het feit dat deze studenten zichzelf wisten te vormen zonder volledig afhankelijk te zijn van zelfverrichte loonarbeid binnen het kapitalisme, kunnen sommigen van deze studenten makelijker perspectieven krijgen die losstaan van hetgeen er onder de arbeidersklasse leefde.
Om niet aan verheerlijking te doen mag men dan ook niet blind zijn voor de extreem-linkse inslag die de beweging hier en daar kende. Sommige acties waren weinig constructief en zorgden voor onnodige arrestaties. Na een reeks van zulke opstoten besloot de directie van de universiteit van Nanterre om deze te sluiten. Als gevolg hiervan hielden studenten in de prestigieuze Sorbonne een vergadering om de toestand te bespreken. De universitaire overheden sturen meteen de politie. Onder de voorwaarde dat ze vredevol de universiteit mogen verlaten komen de studenten uiteindelijk in kleine groepjes naar buiten. De vrouwen worden met rust gelaten, maar wanneer de eerste mannen hun gezicht laten zien chargeert de politie en sleurt ze hen mee naar hun gepantserde combi's. Het kabaal veroorzaakt door dit politieoptreden trekt een steeds groter wordende menigte aan en in een mum van tijd worden de smalle wegen voor de gepantserde wagens versperd. Op 3 mei wordt de lont aangestoken van wat de geschiedenis in zal gaan als de revolte van mei ‘68. Het Quartier Latin (universiteitskwartier) werd voor de rest van de avond geteisterd door gevechten met de politie waarbij 100 gewonden vielen en 596 man gearresteerd werd; de autoriteiten lieten de Sorbonne sluiten. Als gevolg hiervan riepen de studenten- en lerarenvakbond, UNEF en SNESUP, een staking van onbepaalde duur uit. Minister van Onderwijs Alain Peyrefitte verklaarde deze onmiddellijk onwettig. Daarbovenop werden de studenten die de afgelopen dagen opgepakt werden, nog eens zonder enige vorm van proces gevangengezet. Op 6 mei braken er nieuwe rellen uit in de studentenwijk: 422 arrestaties, 345 politiemensen en 600 studenten raakten gewond.
De nacht van 10 mei werd de nacht van de barricades. Dit zou een van de meest repressieve gebeurtenissen uit de periode vormen. De CRS viel niet enkel de studenten aan maar stormde zelfs privé woningen binnen waar ze het aanvaardbaar vonden om onder andere een zwangere vrouw in elkaar te slaan. Uit huizen van Parijzenaars, vooral middenklasse, werden voorwerpen vanaf het balkon gesmeten naar de politie. Tevens werden hier gewonde studenten opgenomen voor verzorging (in het ziekenhuis zouden ze te makkelijk opgepakt worden). De uitkomst van dit alles was niet minder dan 720 gewonden en 468 arrestaties.
Doorheen deze eerste week trachtte de PCF de protesten af te schilderen als het werk van enkele groupuscules. In hun blad L'Humanité schreef hun voorman George Marchais een artikel met als titel: "Valse revolutionairen ontmaskerd". De vakbondsleiding hield het bij simpelweg negeren. Maar na de reacties die het politieoptreden van 10 mei losmaakte (80 procent van de Parijse bevolking stond volgens opiniepeilingen achter de studenten) zagen de vakbonden zich gedwongen om actie te ondernemen. Op 11 mei riepen de drie grootste vakbonden CGT,CFDT en FEN, op tot een algemene staking op 13 mei. Het onderdrukken van de betogingen was de spontane aanleiding voor deze staking. Maar ondanks de economische groei had de arbeidersklasse ook haar eigen, meer persoonlijke problemen met het kapitalisme. Zo waren er in januari al schermutselingen ontstaan op de betoging van stakers in Caen.
Meteen na de aankondiging van de vakbonden krabbelde minister van Binnenlandse Zaken George Pompidou terug en stelde een heropening van de Sorbonne voor. Deze staking ging echter om meer en dit voorstel was te miniem en kwam bovendien te laat. Op 13 mei kwamen een miljoen betogers op straat, studenten en werknemers van zowat elk beroep uit zowat elke bedrijf. Tijdens de staking zelf waren slechts drie en een half miljoen mensen lid van de vakbond, maar door de omstandigheden polariseerde de maatschappij zich in sneltempo, uiteindelijk zullen er 10.000.000 deelnemen aan de staking .
De dag na de grote optocht gingen de arbeiders van Renault, een van de grootste fabrieken uit Frankrijk, samen met vele andere over tot de bezetting van hun bedrijf. Kranten werden niet meer geleverd, het openbaar vervoer van Parijs stond stil net zoals het spoor, de luchtvaartmaatschappijen en nog veel meer. Het begon stilaan duidelijk te worden dat de regering deze crisis onderschat had. Maar het hetzelfde gold voor de vakbonden. De top hoopte na de betoging elkaar schouderklopjes te kunnen geven en terug te kijken naar het goede werk dat ze weer afgehandeld hadden. Niets bleek minder waar.
Studenten en werknemers begonnen zich in allerhande stakings- en actiecomités te organiseren die meer en meer de functies van de burgerlijke staat begonnen over te nemen. Studenten in de bezette Sorbonne planden samen met leerkrachten hun eigen lessen, verdeelden functies zoals onderhoud, verzorging van gewonden en zelfs bescherming van de universiteit tegen aanvallen van de CRS en extreem-rechtse groeperingen. Ook in sommige fabrieken werd er aan dergelijke experimenten gedaan. Het verst gevorderd waren ze in de westelijke havenstad Nantes waar arbeiders in combinatie met boeren beslisten over zaken als voedseldistributie en vervoer. Dergelijke voorbeelden van zelfbestuur zouden later nog meer acties inspireren zoals het overnemen van de productie in het bedrijf LIP in 1973.
Nu ook in de praktijk de rol van het kapitalisme in vraag gesteld werd, vluchtte De Gaulle naar Duitsland waar hij met generaal Jacques Massu (die hij in 1961 degradeerde wegens kritiek op zijn beleid) overlegde over een militaire inval indien het regime zou vallen. Dergelijke wanhoopsmaatregelen tonen het revolutionaire potentieel dat de Franse werkende klasse op dit moment had.
In een hoek gedreven, met een repressiemachine die haar grens heeft bereikt, is de heersende klasse gedwongen om toegevingen te doen. Eerste Minister George Pompidou zei bereid te zijn om met iedereen te onderhandelen. De vakbondsleiding greep deze kans dan ook met beide handen. Het minimumloon ging omhoog, de wekelijkse arbeidsduur en de pensioenleeftijd daalden, het recht op organisatie werd terug in ere hersteld. Om de studenten te bedaren stelde Pompidou zelfs voor om de minister van Onderwijs te vervangen.
Hoewel deze toegevingen onder normale omstandigheden als een grote overwinning hadden kunnen beschouwd worden, had de vakbondstop na 27 mei grote problemen om deze aan de basis te verkopen. Zo was op nationale televisie te zien hoe CGT-hoofdsecretaris George Ségui praktisch werd weggestuurd door de honderden Renault-arbeiders die plots riepen om een "Gouverment Populaire" (volksregering).
Het klassenbewustzijn was al voorbij het punt gekomen waarop kapitalistische hervormingen zouden voldoen om de gemoederen te bedaren. Ze hadden hun eigen idee over macht ontwikkeld en het enige dat de CPF en de vakbond nog moest doen was blazen en het kapitalisme zou aan diggelen hebben gelegen. Maar zoals we vandaag de dag duidelijk kunnen zien, is hier nog weinig van overgebleven. Hoe is de grootste algemene staking uit de menselijke geschiedenis zo plots kunnen wegebben, en sterker nog, kunnen uitmonden in een versterking van het regime van De Gaulle?
Teleurstelling
De werkende klasse kan niet in een permanente staat van revolutionair enthousiasme gehouden worden. Wanneer de omstandigheden erom roepen is ze telkens bereid om strijd te leveren, de geschiedenis staat vol met dergelijke voorbeelden. Op dat ogenblik stelt zich echter het probleem van de macht. Wanneer op die vraag geen duidelijk antwoord wordt gegeven en geen duidelijk eindpunt in zicht is, dan zal de klasse uiteindelijk haar activisme verliezen. Men kruipt dan terug achter de machines om zichzelf en zijn gezin te kunnen onderhouden. De teleurstelling treedt in.
Dit is de reden waarom de linkse partijen en vakbonden op schandalige wijze faalden. In plaats van al dat potentieel te organiseren en te kanaliseren in de praktijk, speelden ze maar al te graag volgens de regeltjes opgesteld door het kapitalisme zelf. Terwijl de CPF de gebeurtenissen dus bleef afschrijven als het werk van groepjes marginalen, wachtten ze braaf af tot aan de aangekondigde verkiezingen eind juni. Op het moment dat de stemming werd gehouden was het grootste deel van de bevolking al terug verzeild geraakt in het repetitieve patroon van het dagelijkse leven. De communistische partij verloor hierdoor uiteindelijk meer dan 600.000 stemmen. De Gaullisten kwamen zegevierend terug met meer als 1.200.000 extra stemmen. Dergelijke voorvallen zijn niets nieuws. Tijdens de biennio rosso in Italië (1919 - 20) vond tevens een periode van enorme radicalisatie plaats onder de arbeidersklasse, die na twee jaar intensieve maar uitzichtloos wordende strijd gevolgd werd door een overwinning van Mussolini en zijn rechterzijde.
Beide situaties kenden een demoralisering van de werknemers na een gebrek aan slagvaardigheid van de arbeidersorganisaties in een maatschappij die op sneltempo polariseert tussen links en rechts. Want laten we niet vergeten dat ook De Gaulle een betoging wist te mobiliseren van enkele honderdduizenden. Conservatieve kleinburgers, pro-kapitalistische liberalen en de extreem-rechtse groeperingen werden wakker geschud door de omstandigheden van de voorbije maand. En allemaal vonden ze één gemeenschappelijk doel om zij aan zij voor op straat te komen.
De opflakkering van de Franse president was nochtans slechts van korte duur en enkel gebaseerd op de passiviteit onder de 10.000.000 stakers en miljoenen studenten die na de grootste algemene staking ooit geen reden zagen om te gaan stemmen. Sterker nog, mensen die voordien sowieso communistisch hadden gestemd besloten nu om uit degout thuis te blijven. De Gaulle slaagde er nog in om zijn eigen handlanger Pompidou te dumpen en verloor daarna zijn positie als president door een stemming via referendum.
De gebeurtenissen van mei ‘68 waren een van de vele omwentelingen die zich in de jaren ‘60 wereldwijd voordeden. De tactieken van zowel het kapitalistisch als stalinistisch imperialisme verloren elke geloofwaardigheid. De Vietnamoorlog, de Praagse Lente, de al even brutale repressie in Mexico en nog meer van zulke voorbeelden zijn het bestuderen waard. Wat Frankrijk hier zo opmerkelijk maakt, is dat men daar in één maand komaf heeft kunnen maken met stellingen en ideeën waar we vandaag nog steeds mee te kampen hebben. De arbeidersklasse zou niet meer bestaan, buiten het kapitalisme is er geen ontwikkeling mogelijk en alle andere excuses zoals we ze nu nog horen van de intellectuelen van de Derde Weg werden toen van de baan geruimd. Dergelijke argumenten kunnen om te beginnen alleen maar gebruikt worden in het geïndustrialiseerde rijke kapitalistische westen. Mei '68 in Frankrijk heeft getoond dat zelfs in dit afgebakend stukje kapitalistische markt miljoenen mensen in een periode van enkele dagen de hele maatschappelijke hiërarchie kunnen doen wankelen.
Want dat is waar het uiteindelijk ook allemaal rond draaide, een hiërarchie opgelegd door een economische logica. Ondanks de luxegoederen en ondanks de voordien ongekende materiële welvaart die daar voortgebracht werd, vond een socialistische revolte plaats op een plek waar elke vorm van revolutie uitgesloten werd. Deze werd niet gevoed door schrijnende armoede onder uitgehongerde handarbeiders maar door de vraag "hoeveel moeten we nog pikken?" en vooral "waarom zouden we nog iets moeten pikken?".
Lees ook de analyses op onze internationale en Franse website:
The French Revolution of May 1968 - Part One Part Two
Revolutionary days - May 1968, a personal memoir