De zomer van 1950 is allicht één van de heetste uit de Belgische geschiedenis. De sociale temperatuur had op 31 juli bijna het kookpunt bereikt. Uit vrees dat op 1 augustus de ketel zou overkoken, stemde Leopold III in de nacht van 31 juli op 1 augustus met het mes op de keel in met de delegatie van de koninklijke macht aan zijn zoon Boudewijn. Die langverwachte geste werd door de toenmalige BSP-leiding gretig aangegrepen om de gevreesde mars op Brussel van 1 augustus op de valreep om te dopen tot “Overwinningsmars”. De koning was politiek dood. Leve de koning!
Wie denkt dat het Belgisch koningshuis niets meer is dan een ornament, dat de eenheid van de natie symboliseert en voor de rest weinig in de politieke pap te brokken heeft, zal waarschijnlijk grote ogen trekken bij het lezen van het verhaal rond Leopold III, vader van de huidige koning Albert. Het scheelde geen haar of het symbool van “eenheid en neutraliteit” had het land aan de rand van de burgeroorlog gebracht. De Koningskwestie doorprikte niet alleen de mythe rond het Koningshuis, maar legde ook op treffende wijze de rol van de reformistische BSP-leiding én de stalinistische KP-leiding bloot. En ze was een schitterende illustratie van hoe de massa’s het lot in eigen handen namen en geschiedenis schreven.
Wat lag aan de basis van de Koningskwestie?
België is een constitutionele monarchie. Dat betekent dat de koning geen politieke daden kan stellen zonder hierbij gedekt te zijn door zijn regering of minstens één minister. De grondwet voorziet immers expliciet dat de koning geen politieke verantwoordelijkheid kan dragen.
Wat waren de aanklachten tegen Leopold III? Ten eerste werd de vorst verweten ongrondwettelijk te zijn opgetreden na de capitulatie. Tijdens de ministerraad van 25 mei 1940 in het West-Vlaamse kasteel Wijnendale had Leopold III beslist zijn ministers niet te volgen naar Frankrijk, maar in België te blijven. Hiermee had hij de ‘scheiding met zijn ministers’ voltrokken. Bovendien had hij tijdens de bezetting politieke daden gesteld in België zonder samenspraak met de regering. In dit verband verwees Van Acker tijdens de parlementaire debatten van juli 1945 vooral naar het onderhoud van Leopold III met Hitler te Berchtesgaden in 1940, waar hij zou gesproken hebben over het politiek statuut van België in de nieuwe internationale verhoudingen.
Ten tweede rustte er een grote verdenking op Leopold III dat hij gesympathiseerd zou hebben met de Nieuwe Orde. Moeilijk te bewijzen stelling, maar wat wél vaststaat is dat de koning nooit of nimmer een oproep had gedaan aan de bevolking om weerstand te bieden tegen de Duitse bezetter. Van Acker beschuldigde de koning in het parlement ervan zijn deportatie naar Duitsland zélf te hebben georganiseerd. Tevens werd Leopolds ‘politiek testament’ bekendgemaakt, opgesteld in 1940, waarin men een politieke voorkeur voor een ‘autoritair en corporatistisch regime’ waarnam. De derde aanklacht luidde dat Leopold III tegenstander was van het democratisch regime.
Een jaar voor het beëindigen van de oorlog was er nochtans geen vuiltje aan de lucht. Op 13 juni '44 bevestigde de Londense regering onder leiding van Pierlot dat Leopold zijn grondwettelijke bevoegdheden automatisch zou uitoefenen vanaf het moment hij uit krijgsgevangenschap zou bevrijd worden.
Op 20 september '44 (de regering was inmiddels terug thuis), stelden de Verenigde Kamers vast dat Leopold door toedoen van de vijand zijn functies niet kon uitoefenen. Gevolg: op 21 september werd in navolging van de grondwet het Regentschap ingesteld.
Na de bevrijding heerste er in heel Europa sociale beroering. Socialistische en communistische partijen zaten in de lift, het prestige van Rusland en het Rode Leger was torenhoog en het kapitalisme verkeerde in het defensief. Maar de leiding van de arbeidersbeweging zag geen brood in de afschaffing van het kapitalisme en schonk het de politieke ademruimte om zich te herstellen. Zo ook in België.
De Londense regering beschikte niet over de autoriteit om over te schakelen op de oude vooroorlogse routines, en op 12 februari nam Achille Van Acker het regeringsroer over. Er trad een vierpartijen regering aan van socialisten, katholieken, liberalen, en communisten! Als “socialist”, volkstribuun en vooral pragmaticus leek hij de geknipte man om de kolen uit het vuur te halen. Voor de heersende klasse dan.
Van Acker zou het koninklijk varkentje wel wassen. Hij besefte dat een onmiddellijke terugkeer van de koning olie op het vuur zou gooien en zijn taak bestond er juist in de vuurhaarden te blussen. Daarom opteerde hij voor een “voorwaardelijke terugkeer”: de entourage van Leopold moest gezuiverd worden van alle pro-Duitse elementen, de vorst moest openlijk hulde brengen aan de geallieerden en zijn gehechtheid aan de parlementaire democratie bevestigen.
Leopold III haalde echter zijn neus op voor het voorstel van de regering en bovendien vond zijn troonrede, waarin hij zijn houding sedert 1940 rechtvaardigde, geen genade in de ogen van de kabinetsraad van 16 juni '45. Met andere woorden: de zaak zat geblokkeerd. Op 5 juli '45 stelde het katholieke blok voor het eerst een volksraadpleging voor om de knoop door te hakken. Nochtans is het referendum vreemd aan de Belgische grondwet, die voorschrijft dat de soevereine wil van het volk uitsluitend wordt uitgedrukt door de verkozen organen van dit volk.
Op 19 juli '45 stemde het parlement een wet waardoor alleen een meerderheidsbeslissing van de Verenigde Kamers (parlement en senaat samen) een einde kon stellen aan het Regentschap. Deze meerderheid zou vijf jaar op zich laten wachten... In de twee daaropvolgende jaren verdween de Koningskwestie wat op de achtergrond. Inmiddels had Leopold III zich in het Zwitserse Prégny gevestigd. De verkiezingen van 17 februari '46 bezorgden de Belgische communisten een keiharde overwinning: in één klap veroverden ze 23 zetels. Tussen maart 1946 en maart 1947 volgden drie homogeen socialistische regeringen elkaar op. Samen met de communisten waren ze potentieel in staat geweest – net als hun kameraden elders in Europa – om komaf te maken met het kapitalisme in België. In dit geval zouden de twisten rond Leopold maar een voetnoot geweest zijn in de geschiedenis. Maar de reformistische leiders wilden geen fundamentele verandering en verkozen stabiliteit en het status-quo ten koste van alles. Compromis en sociale rust waren belangrijker dan maatschappelijke verandering. Op 26 maart sloten ze o.l.v. Paul-Henri Spaak een coalitieregering met de katholieken.
Leopold III wou dat een volksraadpleging over zijn lot zou beschikken. Alleen er bestond geen politieke meerderheid om ze te organiseren. De verkiezingen van 4 juni 1949 luidden een keerpunt in. De CVP bereikte een absolute meerderheid in de senaat, maar kwam twee zetels tekort in de Kamer. De BSP¨verloor drie zetels, de KP 11 (van 23 naar 12; een halvering!). De nieuwe katholiek-liberale regering o.l.v. Gaston Eyskens sprak zich uit voor een volksraadpleging over de Koningskwestie, die doorging op 12 maart 1950. Maar verre van de zaak op te lossen, maakte de uitslag van het referendum de zaak nog ingewikkelder: 57,68% stemde voor de terugkeer van Leopold, maar een grote minderheid van 42,32% verzette zich hiertegen. Erger nog: in Vlaanderen stemde 70% ja, in Wallonië 58% nee en in Brussel 52% nee! Wel was het aantal neestemmen in de industriële centra van Vlaanderen (Antwerpen, Gent) beduidend hoger dan in de rest van Vlaanderen. Het referendum bracht niet alleen de Vlaams-Waalse tegenstelling aan het licht, maar ook een sociale kloof tussen de arbeiderscentra en de rest van het land. En gezien het zwaartepunt van de industriële centra in Wallonië lag, was de belangrijkste kloof die tussen de wereld van de arbeid enerzijds en ‘de rest’ anderzijds.
CVP verdeeld
Hoewel de CVP zich van in het begin duidelijk profileerde als voorstander van de terugkeer van Leopold III, bleek de partij na het referendum intern enorm verdeeld. Gaston Eyskens zou bij Pirenne, de kabinetschef van Leopold III, verklaard hebben dat er geen andere oplossing was dan de terugtrekking van de koning.
Waar lag het grote probleem? De essentie van het koninklijk instituut is dat het moet gezien worden als zijnde ‘neutraal’ en ‘boven de maatschappelijke klassen’. Van bij het ontstaan van België in 1830 koos de heersende klasse na lange en moeizame discussies voor de monarchie. Dit weerspiegelde een pakt tussen de oude en de nieuwe heersende klasse – de adel en de burgerij – tégen de nieuwe opkomende klasse, het proletariaat.
In perioden van sociale onrust kan de Koning als “onverdachte” figuur die ‘boven de klassen’ staat naar voren treden als ‘neutrale’ scheidsrechter (om de rust te herstellen en dus de belangen van de heersende klasse te vrijwaren). Deze taak wordt echter moeilijk wanneer bijna de helft van de bevolking hem beschouwt als collaborateur met de Nazi’s. En het wordt nog moeilijker in een land met twee nationaliteiten, waarbij de meerderheid van een nationaliteit hem niet langer aanvaardt. Onder dergelijke omstandigheden loert het separatisme om de hoek. Daarom was Eyskens Leopold liever kwijt dan rijk, juist om de monarchie als instituut te redden. Alleen kon hij dat moeilijk publiek zeggen.
En er was nog een probleem. De CVP was niet alleen verdeeld over de terugkeer, maar ook over de timing ervan. De fundamentalisten wilden eerst verkiezingen, waarbij ze mikten op een absolute meerderheid. Als enige openlijk pro-Leopoldistische partij was dit perspectief zeker niet uitgesloten, gezien de uitslag van het referendum. De “realisten” wilden de terugkeer met de zegen van het liefst de drie grote partijen, en desnoods met de steun van één, in casu de liberalen. Anders zou Leopold volledig vereenzelvigd worden met één politieke partij, wat zijn rol als neutrale scheidsrechter onmogelijk zou maken. Door zijn eigenzinnige houding had Leopold echter ook de liberalen in het harnas gejaagd, en ook zij waren verdeeld over zijn terugkeer.
In tegenstelling tot de meerderheid van het establishment, weerspiegeld in de drie belangrijkste partijen (de BSP incluis), zag Leopold III in de uitslag van het referendum een groen licht voor zijn onmiddellijke terugkeer. In een koninklijke brief van 16 maart 1950 stuurde Leopold aan op een snelle oplossing, wat hem objectief in het kamp bracht van de fundamentalisten binnen de CVP.
Gegriefd door de houding van de vorst, dienden zes Franstalige liberale ministers op 18 maart hun ontslag in. Zij verzetten zich tegen een haastig bijeenroepen van de Verenigde Kamers om te beschikken over het lot van de koning. Eyskens probeerde tevergeefs een nieuw liberaal-katholiek kabinet samen te stellen. Maar zijn voorzichtige houding werd afgestraft op de Algemene Raad van de CVP op 25 maart. De raad besliste elke regering te steunen (dus ook een homogene CVP-regering) die de koning zou terugroepen. Tezelfdertijd begon de nieuwe liberale formateur Albert Devèse een politiek offensief om een “oplossing van nationale eendracht” door te drukken. Deze oplossing kwam neer op een ‘tijdelijke delegatie van de koninklijke macht aan prins Boudewijn’. Of Leopold daarna nog terug op de troon kon komen, bleef in het ongewisse.
Spaak
Paul-Henri Spaak, een internationaal gerespecteerd staatsman –en we weten allemaal wat dit betekent- is ongetwijfeld de grote redder van de Belgische monarchie. Terwijl hij als geen ander met vurige toespraken de massa’s kon begeesteren en de meest gematigde standpunten met revolutionair elan kon verdedigen ijverde hij vanaf het prille begin voor een compromis tussen de Leopoldisten en de tegenstanders van de koning. Zeker vanaf 1950 werd Spaak en met hem de voltallige BSP-leiding de drijvende kracht achter de pogingen om een compromis te bereiken. Die verdienste verklaart tot de dag van vandaag de goede relaties tussen Laken en de PS. De BSP-leiding vreesde dat door de meerderheidsstrategie van de CVP haar eigen machtsposities bedreigd werden en hiermee de traditionele werking en structuur van de Belgische politiek op de helling werd gezet (lees: de coalitiepolitiek). Met andere woorden: met de terugkeer van Leopold III zou de CVP eenzijdig har wil opleggen en hiermee het failliet inluiden van de reformistische strategie. Dit zou op zijn beurt ruimte creëren voor een revolutionair elan onder de massa’s, die de BSP-leiding niet onder controle zou weten te houden.
Waalse kwestie
De uitslag van het referendum had in één klap een Waals bewustzijn in het leven groepen, waardoor het Waals nationalisme en federalisme nieuwe wind in de zeilen kregen. Maar in tegenstelling tot het Vlaams nationalisme, dat door een gebrek aan belangstelling vanwege de vroegere BWP- en BSP-leiding in het vaarwater was terechtgekomen van het kleinburgerlijk nationalisme, en uiteindelijk het fascisme en de collaboratie (Duitsland zou Vlaanderen bevrijden van het Franstalig juk) vindt het Waals nationalisme van in het begin zijn oorsprong binnen de Waalse arbeidersbeweging. Zo verklaarde het uitgebreid federaal comité van het Luikse FGTB zich op 19 maart wel solidair met de strijd van de Vlaamse arbeiders tegen Leopold III, maar stelde ook dat het Vlaamse klerikalisme een koning wilde opleggen aan het Waalse volk én een regime dat zijn sociale verworvenheden en democratische vrijheden bedreigde. Op 20 maart kwam voor het eerst een ‘Buitengewoon Congres van de Waalse Gemeenschappelijke Actie” bijeen in Charleroi, met 1100 afgevaardigden uit Hengouwen, Waals-Brabant en Basse Sambre. Het congres riep een algemene Waalse verwittigingstaking uit op 24 maart. Op die dag verklaarde André Renard voor een 30.000-tal toehoorders: “Morgen kunnen wij een democratisch en socialistisch Wallonië kennen. Dit zou een stimulans, een voorbeeld en een argument zijn voor onze Vlaamse kameraden.” Anders gezegd: de strijd van de Waalse arbeidersbeweging ging niet langer over de terugkeer van Leopold III, maar over een onafhankelijk, socialistisch Wallonië. In en toespraak op 27 maart te Charleroi op het buitengewoon Waalse Nationale Congres, zei Renard: “Wij willen de bevrijding van Wallonië, maar wij willen ook onze bevrijding als sociale klasse. In het vrije Wallonië willen wij ook de economische en sociale democratie.” Deze sociaal-economische dimensie van het Luikse Renardisme werd overgenomen in de resolutie van het Waals Nationaal Congres van 27 maart, wat aantoont hoe groot de invloed van de Waalse syndicale leider was. Renard sprak over de “constructieve revolutie” en “economische transformatie”. Maar was hij een revolutionair? In feite bleef Renard illusies koesteren in het reformisme. Zo beschouwde hij de ondernemingsraden als dé instrumenten bij uitstek van de economische democratie. Renard stelde eigenlijk het kapitalisme niet in vraag, maar hij wou vooral een democratische participatie van de arbeiders binnen het bestuur van de (kapitalistische) ondernemingen.
Sociale beroering
Op 20 maart keurde het Nationaal Comité van de socialistische centrale van metaalbewerkers het principe van de algemene staking goed tegen een eventuele terugkeer van Leopold III. Twee dagen later sprak het nationaal comité van het ABVV zich ook uit voor de algemene staking. Deze beslissingen waren ongetwijfeld ingegeven door de spontane stakingsbeweging die vanaf 17 maart niet alleen in Wallonië, maar ook in de Vlaamse industriële centra waren uitgebroken. Zelfs de Standaard, die de sociale onrust ten gevolge van de Koningskwestie steevast in de schoenen schoof van socialistische agitatoren, sprak van “plotselinge, wilde stakingen die blijkbaar te vroeg kwamen voor de socialisten.”
Om het initiatief terug in handen te krijgen en de beweging te kanaliseren, riep het ABVV op vrijdag 24 maart een nationale 24-urenstaking uit. De staking was indrukwekkend. Minstens 40.000 arbeiders legden het werk neer in Charleroi, waar een betoging van 10.000 man doorging. In het Centrum staakten ongeveer 60.000 man en 15.000 marcheerden door de straten van La Louvière. In Brussel legden vooral trambestuurders, taximannen, postbedienden, de gemeentediensten, Sabena en spoormannen het werk neer. In de mijnen, metaal, staal, gemeentediensten en tram was de staking het sterkst. In andere industrietakken en openbare diensten was er een aanzet tot actie. Het zwaartepunt van de beweging lag in Luik, het Centrum, de Borinage en Charleroi. In totaal legden een kwart miljoen arbeiders het werk neer.
Van Zeeland
Na de mislukking van Devèse om een nieuwe regering te vormen, stelde de Regent op 5 april de conservatieve katholiek Paul van Zeeland aan tot nieuwe formateur. Daags voordien had Spaak de ontslagnemende minister Eyskens aangeraden om binnen de week een regering met de liberalen te vormen en de koning terug te roepen! De socialisten zouden geen acties ondernemen, maar enkel de Koning in het parlement onthalen “met kille onverschilligheid”. Op 8 april maakte de BSP het volgende voorstel bekend:
- De vorming van een regering met als enige programmapunt de toepassing van de wet van 19 juli 1945 (lees: terugroepen van de koning). Liefst een katholiek-liberale coalitie, desnoods een homogene CVP-regering.
- De terugkeer van de koning en een wet voor de organisatie van de machtsdelegatie, die de koning in overeenstemming met de regering zou kunnen beëindigen (maar: de regering moest minstens uit twee partijen bestaan en er moest een parlementaire meerderheid voor zijn).
- Een effectieve delegatie van de koninklijke macht
- De terugkeer van de koning en de realisatie van het plan moest in alle kalmte en rust gebeuren: de BSP beloofde geen betogingen te organiseren en geen polemieken te voeren rond de koning.
Een ongelooflijk voorstel: de BSP riep op voor de vorming van een rechtse regering en de terugkeer van Leopold én beloofde als toemaat de orde te handhaven. Alleen moest de koning (tijdelijk) zijn macht overdragen, een beslissing die later kon herzien worden.
Er was echter één probleempje: Leopold ging niet akkoord met het voorstel. Hij wou eerst de afschaffing van het regentschap en zijn terugkeer naar België. Pas daarna zou hij (als koning) alle mogelijke voorstellen onderzoeken.
Het zag ernaar uit dat Van Zeeland zijn zin kon doen en kiezen voor de confrontatie. Maar er kwam opnieuw een kink in de kabel. De christelijke arbeidersbeweging zag geen brood in die formule. Vooral in Wallonië dreigde de christelijke arbeidersbeweging om samen met hun socialistische collega’s in het strijdperk te treden, “vanwege sociale motieven”. Ze waren namelijk akkoord met de sociaal-economische eisen van de stakers.
Van Zeeland riskeerde met de confrontatie niet alleen een onherstelbare breuk in België, maar ook een breuk binnen de CVP! Alweer een patstelling. Geconfronteerd met de bittere politieke realiteit, liet Leopold op 15 april weten dat hij bereid was om tijdelijk de macht over te dragen aan zijn zoon, prins Boudewijn.
Politiek akkoord?
Met de bocht van 180° van Leopold lag de weg open voor het zo gewenste compromis tussen de drie grote partijen. Op 17 april kwam het bureau van de BSP met de volgende punten op de proppen:
- de wet over de machtsdelegatie moest het gevolg zijn van een akkoord tussen de drie grote nationale partijen
- er moest gewaarborgd worden dat de terugkeer van Leopold in alle kalmte zou verlopen
- onmiddellijk na de stemming van de wet moest de koning het land verlaten (de socialisten vreesden de reactie van de straat)
- het einde van de machtsdelegatie moest gepreciseerd worden (de BSP eiste 55% van de gekozenen of een meerderheid van zes stemmen).
Op 19 april startten de onderhandelingen tussen de drie partijen. ’s Anderdaags werden de grote lijnen van het akkoord al ondertekend. Een typisch Belgisch compromis, met voldoende onduidelijkheden en interpretatiemogelijkheden om iedereen tevreden te stellen. Zo stelde Van Zeeland voor dat Leopold een reis zou maken naar Congo, om gedeeltelijk tegemoet te komen aan de wens van de BSP. Op het ogenblik dat Boudewijn de eed zou afleggen, zou Leopold III een koninklijk onthaal te wachten staan in de kolonie.
De overeenstemming tussen de drie partijen was echter van korte duur. Alweer lag de CVP dwars. De algemene CVP-raad van 23 april stond in rep en roer. Vooral de oerconservatieve minister van binnenlandse zaken De Vleeshouwer speelde voor stokebrand. Er werd gedreigd met een pro-Leopoldistische, rechtse afsplitsing.
Hiermee waren alle pogingen om tot een oplossing te komen gekelderd. Restten alleen nog nieuwe verkiezingen.
De verkiezing van 4 juni
De CVP ging de verkiezingen in met de slogan: ‘Voor de terugkeer van de koning’ en ‘Naar de absolute meerderheid’. De BSP was ‘Voor troonsafstand van Leopold III’ en ‘voor de verdediging van de democratie’. De liberalen waren ‘voor de tijdelijke machtsdelegatie’.
Voor het eerst had de BSP het integrale sociale programma van het ABVV overgenomen in haar kiesprogramma, waarbij de strijd voor de economische democratie centraal stond. Er werd ook een protocol uitgewerkt inzake de organische relaties tussen BSP en ABVV. Het ABVV-bureau zou voortaan de BSP-bureaus bijwonen.
Alleen de KPB had tijdens de verkiezingen van 4 juni openlijk stelling genomen voor de republiek. Toch achtte de katholieke kerk zich bij monde van kardinaal Van Roey zich geroepen om zich te moeien met de verkiezingen. Volgens de kardinaal gingen de verkiezingen over de keuze tussen monarchie of republiek. De Vlaamse Concentratie (Vlaams nationalisten die zich na de oorlog nogal gedeisd hadden gehouden) besliste geen eigen lijsten in te dienen, maar wel prijkten sommige van hun kandidaten op CVP-lijsten. En als kers op de taart verklaarde Jacques Pirenne, de secretaris van Leopold, dat de koning geen graten zag in het bestijgen van de troon onder een homogene CVP-regering.
We zagen hier dus een openlijk bondgenootschap tussen de CVP, de Vlaams Nationalisten (in de naweeën van de bevrijding volledig vereenzelvigd met de collaboratie), de katholieke kerk en Leopold III om de CVP aan een absolute meerderheid te helpen én Leopold terug op de troon te krijgen. De toegeving uit de brief van 15 april trok de koning terug in, omdat het akkoord tussen de drie partijen was afgesprongen.
Op 4 juni behaalde de CVP 47,48% van de stemmen, genoeg voor een absolute meerderheid in de Kamer van twee zetels. (108 op 212); een winst van 4%. In Vlaanderen scoorde de CVP 60,4% (!), in Wallonië 32,53%. Ook de socialisten gingen vooruit en wonnen 11 kamerzetels. De liberalen verloren 9 zetels, de communisten 5. Ze waren hiermee teruggevallen op 4,74%, nauwelijks 1/3 van hun score in 1946. Hun collaboratiepolitiek werd dus nog harder afgestraft dan die van de BSP, die men al lang gewoon was.
Afscheid Prins Karel
Jean Duvieusart werd belast met het premierschap van een homogene CVP-regering die Leopold terug op de troon moest krijgen. Op 19 juli decreteerde het kabinet de opheffing van het regentschap. Maar Leopold zat nog niet meteen terug op de troon. In het buitenland werd de Belgische vaudeville met Argusogen gevolgd. De Koude Oorlog had met de val van Seoel op 28 juni 1950 een hoogtepunt bereikt. Sociale onrust in België was het laatste wat het Westerse bondgenootschap wou. Duvieusart liet de deur op een kier voor een compromis, nodig voor de nationale verzoening. De BSP-top had inmiddels het volgende standpunt ingenomen: de partij zou de koning beschouwen als de “chef van een politieke meerderheid”, die samen met die meerderheid van het politieke toneel zou verdwijnen. Een algemene staking tegen de terugkeer van Leopold zag de BSP-leiding evenwel niet zitten. Spaak vond “dat men de regering de indruk moest geven dat de oppositie haar beetje bij beetje aan het ondermijnen was”. Paul Finet, algemeen secretaris van het ABVV, wees op de moeilijke situatie in Vlaanderen en Brussel en stelde dat “Wallonië niet alleen kon marcheren”. Maar omdat zowel de ABVV- als BSP-top begreep dat de basis de terugkeer van Leopold niet zonder slag of stoot zou laten gebeuren, kondigde ze toch een actieplan aan: werkonderbrekingen op 6 juli, een massaal huldebetoon aan de Prins Regent op zondag 9 juli, een Waalse protestdag en een 24-urenstaking op 12 juli; en op 21 juli (nationale feestdag) zouden alle socialistische ministers van state hun ontslag indienen en op 22 juli zouden alle socialistische parlementsleden hun decoraties terugsturen.
Massabeweging
Met dit actieplan probeerde de partij- en vakbondsleiding het enorme ongenoegen te kanaliseren en de straatoppositie onder controle te houden. Op 6 juli vonden inderdaad werkonderbrekingen plaats. Op de huldebetuiging voor de Prins Regent kwam tussen de 50 en 100.000 man opdagen (naargelang de bron). Een anti-Leopoldistische betoging veranderde de BSP-leiding in een royalistische manifestatie: op kop marcheerde de socialistische turnkring van Leuven met drie reuzenportretten van Koning Albert I (die had ook wel zijn ministers niet gevolgd, maar was bij de soldaten aan het front gebleven, wat hem een grote populariteit had opgeleverd), koningin Astrid (De Belgische Lady Di van de jaren ’30) en Prins Karel. Centraal in de betoging stond het thema van de weerstand, patriottisme en trouw aan de geallieerden, aan de grondwet, aan de koning als scheidsrechter, tegen autoritarisme en voor de eenheid van het land. Geen woord over de sociaal-economische eisen van de anti-Leopoldistische achterban, eisen die nochtans waren overgenomen in het officiële partijprogramma.
De Waalse protestdag kende alleen in Charleroi een relatief succes. Voor de start van de 20.000 koppige betoging, ging een officiële delegatie eerst bloemen neerleggen aan het standbeeld van Koningin Astrid. Alles werd in het werk gesteld om de gemoederen te bedaren en om het verzet tegen Leopold III een respectabel karakter te geven. Maar dat was precies de reden waarom de meerderheid van de arbeiders niet wenste te marcheren. Ze waren de beperkte acties hartgrondig beu en eisten de algemene staking. Ze hadden al lang begrepen dat Leopold III geen vin zou verroeren. Waarom nog ‘waarschuwen’? Het was hard om hard. Op een bijeenkomst van honderden syndicale afgevaardigden op 5 juli te Bergen luidde het: “Geen sprake meer van een 24-urenstaking! Als het moet, staken we tot de finish! Wij zullen tot het uiterste gaan!”
De nationale verantwoordelijken van het ABVV en de Gemeenschappelijke Actie kregen een veeg uit de pan. Ze werden gewezen op hun verantwoordelijkheden en veroordeeld wegens hun aarzelende houding. Het ABVV moest op de dag van de terugkeer van Leopold een algemene staking tot de finish organiseren. Met minder stelden de arbeiders zich niet tevreden.
Leopold goes to Brussels
Op 18 juli verklaart Leo Collard, unitarist en later BSP-voorzitter het volgende: “Wallonië wordt geconfronteerd met het gevaar van een oncontroleerbare, irrationele beweging van morele en psychologische aard (!)” Op 19 juli stuurt het BSP-bureau bij monde van Max Buset de volgend verklaring de wereld in: “Aan het Belgische volk. De BSP verklaart dat zij Leopold III niet langer erkent als Koning der Belgen. Zij weigert hem elke politieke samenwerking, nu en in de toekomst. De partij zal tegen hem oppositie voeren tot de troonsafstand eindelijk een feit zal zijn. Dan zullen de Belgen zich met elkaar kunnen verzoenen rond een Koning die eerbied heeft voor zijn grondwettelijke verplichtingen en voor het morele pact dat in een democratie de koning met zijn volk moet verenigen.”
Ondanks de scherpe toon tegen Leopold, drukte de BSP-leiding andermaal haar trouw aan de monarchie uit, terwijl de achterban niks meer moest weten van een koning. De band kerk-koning-kapitaal was voor de arbeiders overduidelijk.
De entree van Leopold III was niet van die aard om de gemoederen te bedaren. Tussen het militaire vliegveld van Evere tot het paleis van Laken stonden 5000 gendarmes opgesteld: om de 30 meter twee, langs weerszijden van de weg, mitrailleur in aanslag. Op de middenberm: vrachtwagens, jeeps en radiowagens. Tussen de Lakenbrug en de Teichnarbrug stond om de tien meter een rijkswachter opgesteld.
Op 22 juli vond in een ijzige atmosfeer de Kroonraad plaats. De sfeer moet geleken hebben op die in de laatste dagen van Hitler in de bunker, of aan het hof van de Russische tsaar ten tijde van de revolutie. Geen enkele verwijzing naar een eventuele machtsdelegatie. Dezelfde dag braken de eerste spontane stakingen uit in de Luikse mijnen. Na het weekend werd op 24 juli te Luik een stakerscomité opgericht om de acties te organiseren. De officiële vertegenwoordigers van de socialistische vakbond wilden immers niet weten van een algemene staking omdat, dixit Finet, ze niet zeker waren van het succes ervan en omdat het 20 miljoen per dag zou kosten!
Op 25 juli was het betaald verlof in de fabrieken afgelopen. De staking breidde zich nu razendsnel uit, eerst naar Waals-Brabant. Op 26 juli was de staking in Luik algemeen.
Politieke staking
De vurige stede was verlamd: 26.000 stakende mijnwerkers, 10.000 stakers in de bouw en diverse industrieën , 48.000 in de metaal. Tramstellen bleven binnen, grootwarenhuizen bleven dicht, de openbare diensten kondigden de staking af voor 27 juli. De gemeentelijke diensten sloten hun loketten. Ook Hoei lag op 26 juli plat. Op donderdag 27 juli volgde Charleroi. Ook de christelijke arbeiders in de mijnen en de metaalbedrijven legden het werk neer omdat ze zich akkoord verklaarden met het sociaal programma van de staking. De koning was voor hen bijzaak. Op 28 en 29 juli breidde de staking zich verder uit, zowel naar andere steden als in andere sectoren. Op vrijdag 28 juli braken ook in Vlaanderen de eerste stakingen uit: verschillende metaal- en textielbedrijven en de dokwerkers in het Gentse; in Antwerpen was de staking op 29 juli algemeen bij de scheepsherstellers en aan de haven. Op 31 juli breidde de staking zich uit naar de openbare diensten en trams, in Antwerpen naar General Motors en Cockerill In Wallonië bleven de kleinhandelaars dicht uit solidariteit met de staking. Alleen tussen 9 en 11 gingen de winkeldeuren open om de bevolking in de gelegenheid te stellen zich te bevoorraden. Idem bij de gemeentediensten: één loket ging dagelijks twee uur open voor aangiften van geboortes en sterfgevallen. Op enkele dagen tijd waren ongeveer een half miljoen werkers in staking. Wallonië was volledig verlamd, vanaf 31 juli was Brussel een dode stad en in Vlaanderen breidde de staking zich verder uit in de industriële centra.
Doden
En toen gebeurde het: op zondag 30 juli om 17u30 schoot de rijkswacht drie arbeiders dood in het Luikse Grâce-Berleur. Vanaf dat ogenblik begon de staking, die quasi algemeen was in Wallonië en duidelijk aan kracht won in Brussel en Vlaanderen, ook de brede lagen van de bevolking te beroeren. Vanaf maandag 31 juli reed geen enkele trein meer in Wallonië en was er slechts sporadisch verkeer in Brussel en Vlaanderen. In de Borinage controleerde de vakbond het hele openbare leven. ‘s Middags vond een meeting plaats van 40 à 50.000 man (!). Ook in Haine-Saint-Pierre in het Centrum vond een massabijeenkomst plaats van 25.000 man. Op die meetings werd opgeroepen voor een Mars op Brussel op 1 augustus. Niet alleen de Waalse steden, maar ook Brussel vertoonde steeds meer het aanschijn van een spookstad: gesloten winkels en cafés, geen openbaar vervoer, bioscopen en schouwburgen gingen dicht en zelfs de Zuidkermis had de deuren gesloten. De schietpartij in Grâce-Berleur had heel het land met verstomming geslagen. De begrafenis op woensdag 2 augustus lokte meer dan 100.000 man uit heel het land naar Grâce-Berleur: te voet, met de fiets, op vrachtwagens, met de auto (dit is 1950), in bussen Een zwarte mensenzee overspoelde het kleine Waalse dorp. Ook de internationale pers was massaal aanwezig. De rouwbetuigingen waren te vergelijken met die van de Witte Mars voor de vermoorde kinderen. Alleen: hier was de moordenaar niet Dutroux, maar de Belgische staat. We geven een fragment uit een van de vele getuigenissenverslagen: “Het was een uniek schouwspel. Iets ontroerends, verpletterend, onvergetelijk. Honderdduizend mensen rond drie lijkwagens. Bloemen zoals koningen, vorsten of keizers nooit rond hun paleizen konden bijeenbrengen en midden dit alles het volk, met gebogen hoofd, nu eens mompelend in droefheid en afkeer, dan weer angstaanjagend stil ”
Reactie
Tegenover het indrukweekend elan van de anti-Leopoldistische beweging, lieten ook de voorstanders van Leopold van zich horen, maar het contrast was groot. Volgens Het Laatste Nieuws hadden op 23 juli 3000 mensen postgevat voor de hekken van het paleis ter ondersteuning van de koning. Op 24 juli betoogden 150 man uit Torhout voor het lokaal van de BSP in Brugge. ’s Avonds vond in Brugge een royalistische manifestatie plaats van 10.000 deelnemers. Op 25 en 26 juli werden in het Koninklijk Paleis op de Meir in Antwerpen 10.000 handtekeningen verzameld van voorstanders van Leopold III.
De regering vreesde in toenemende mate gewelddadige confrontaties tussen voor- en tegenstanders van Leopold III. Maar het is overdreven om van een potentiële burgeroorlog te spreken. De versplinterde krachten van de reactie waren trouwens te zwak, zeker in vergelijking met de kracht die uitging van de algemene staking.
Geweld
Een groter gevaar was een clash tussen de anti-Leopoldisten en het staatsapparaat. De vraag is evenwel hoe de ordestrijdkrachten zouden gereageerd hebben indien ze hadden moeten optreden tegen een massale mobilisatie van de arbeidersklasse. Onder die omstandigheden was de meerderheid van het leger en de rijkswacht ongetwijfeld overgelopen naar de kant van de staking.
In elk geval bereidde de regering zich voor op een harde confrontatie. Ze besliste op 28 juli het leger in te zetten tegen de staking en hiervoor militairen terug te roepen uit Duitsland, ten einde “de werkplaatsen en fabrieken te beschermen”. In het Staatsblad verscheen een regeringsbesluit inzake militaire opeisingen, dat toeliet elektriciteitscentrales, telefooncentrales en andere vitale instellingen te laten bezetten door soldaten. Een tweede besluit moest de bevoorrading van de bevolking verzekeren. Een derde liet toe twee bataljons van het bezettingsleger in Duitsland terug te roepen. Nog dezelfde dag bezette het leger enkele strategische punten te Luik en in andere steden. In Luik gold een samenscholingsverbod van meer dan drie personen.
Het stakerscomité reageerde prompt met een verscherping van de acties. Op 29 juli sloeg de rijkswacht een verboden betoging uiteen te Luik. Ook in Brussel vielen die dag rake klappen tijdens een anti-Leopoldistische manifestatie van enkele duizenden De Britse Times blokletterde; ‘A capital saved from Revolution” en schreef over ‘angry crowds’ in het centrum van Brussel, waar het Beursplein was afgeschermd door 100 gendarmes te paard.
In die sfeer werd de Mars op Brussel afgekondigd voor 1 augustus. De gouverneur van Brabant verbood deze massamanifestatie, maar de stakers legden dit verbod koudweg naast zich neer.
In tegenstelling tot de leiding, was de basis van de BSP wel zeer betrokken in de acties en stakingen. De Brusselse federatie van de BSP had 21 onthaalcomités opgericht om de huisvesting en voeding van de marcheerders te verzekeren. In de Borinage eisten de stakers vrachtwagens op bij particulieren en de overheid om naar Brussel te reizen. Van overal reden fietsen richting hoofdstad, ook al waren alle belangrijke invalswegen hermetisch afgesloten door rijkswacht en leger. In Tubeke had het leger zelfs barricades opgeworpen met tanks. De Mars op Brussel was al op 31 juli begonnen, ondanks de dreigende repressie.
In de laatste dagen van juli 1950 was de staking ongemeen hard geworden. Er was sprake van “l’abandon de l’outil’: een staking zonder onderhoud van het materieel. La Dernière Heure schreef: “De spanning is nog toegenomen in de streek van Mons en de Borinage. Het is niet overdreven te beweren dat er sinds maandagmorgen een werkelijk klimaat van burgeroorlog heerst.”
Natuurlijk was dit wél fel overdreven. De conservatieve krant sprak opzettelijk van een klimaat van burgeroorlog, terwijl de vakbonden volledige controle hadden over de streek en er van tegenstand geen sprake was. Het woord ‘revolutionaire’ sfeer was allicht beter geweest.
Op 30 juli deed het Luikse stakerscomité een oproep tot de oprichting van “groepen van democratische verdediging”, die zich spontaan ter beschikking zouden stellen van de burgemeesters voor de verdediging van de grondwettelijke vrijheden. ..” De burgemeesters (en met hen de politiediensten) stonden op zijn minst neutraal tegenover de stakers. Tegenover de repressie van de staat, werd hier voor het eerst opgeroepen voor de vorming van arbeidersmilities, om SAMEN met de gemeentepolitie op te treden tegen aanvallen van . het leger en de rijkswacht! Er zijn geen aanwijzingen dat het ooit zover is gekomen, omdat op de valreep Leopold zelf min of meer verplicht werd de lont uit het kruitvat te trekken, maar deze oproep is een duidelijk teken van het revolutionair karakter dat de beweging begon aan te nemen.
En nog straffer: op 28 juli besliste de Bestendige Deputatie van Henegouwen om een krediet van een miljoen frank uit te schrijven aan de stakers en hun gezinnen. Ook deed ze een oproep aan de gemeentelijke autoriteiten van Henegouwen om materiële hulp te organiseren voor de stakers.
Federalisme
Parallel met de algemene staking worden achter de coulissen voorbereidingen getroffen voor een eventuele afscheiding van Wallonië. Op 29 juli verklaart Joseph Merlot, socialistisch volksvertegenwoordiger aan La Wallonie: “Wij moeten voor heel binnenkort de bijeenroeping voorzien van de Staten Generaal.” (De Staten Generaal bestond uit duizenden mandatarissen, syndicalisten, militanten van allerlei strekkingen en van alle economische, sociale en culturele organisaties van Wallonië en Brussel). Doel: “De organisatie van de totale burgerlijke ongehoorzaamheid tegenover de koning en de regering.”
Andere getuigenissen wijzen erop dat het doel ervan was te komen tot een Waalse executieve, m.a.w. de vorming van een Waalse regering.
Met de afloop van de Koningskwestie kwam er een voorlopig einde aan het elan van de beweging voor Waalse onafhankelijkheid. Bovendien – en dat is zeer belangrijk – verdwenen tijdens de ontwikkeling van de algemene staking de communautaire aspecten op de achtergrond. Zelfs Renard raakte in juli nog nauwelijks de Waalse thema’s aan, omdat de beweging steeds meer een unitair proletarisch karakter kreeg, o.m. door de vlugge uitbreiding naar Vlaanderen. Ook de sociale eisen brachten Vlaamse en Waalse arbeiders dichter bij elkaar. De repressie deed de rest.
Regering zoekt uitweg
De ministerraad van 28 juli zat duidelijk met de handen in het haar:
- De BSP erkende Leopold III niet langer
- Er was sprake van de bijeenroeping van de Staten Generaal van Wallonië
- Een aantal burgemeesters en politiekorpsen namen een passieve houding aan in het conflict
- De industriële installaties werden niet onderhouden
- Sabotageacties teisterden Wallonië en Brussel
Duvieusart kenmerkte de beweging als ‘revolutionair’ en ‘een beweging die het regime in vraag stelde’. En zijn kabinet was verdeeld. Uiteindelijk bereikte ze een akkoord over twee doelstellingen:
- het herstel van de contacten met de anti-Leopoldistische oppositie
- proberen een einde te maken aan de staking
Tijdens het weekend van 29 en 30 juli nam de Nationale Confederatie van Politieke Gevangenen en Rechthebbenden een belangrijk politiek initiatief: ze betreurde de ‘eenzijdige oplossing’ van het koningsvraagstuk en richtte een pathetische oproep voor nationale eendracht tot de politieke verantwoordelijken. Monami, een vooraanstaand lid van de Confederatie, had achtereenvolgens een onderhoud met Pirenne, Dieuvusart en Spaak. Er werd een delegatie samengesteld om te bemiddelen bij de koning en de politieke partijen om vooralsnog een oplossing te vinden en “België te redden”.
Pas in de nacht van 30 op 31 juli wou Leopold de delegatie ontvangen, maar het is onduidelijk of hij wel oor had naar haar argumenten.
Ondertussen greep een nachtelijke zitting plaats van het kabinet. Op De Vleeshouwer en De Toeye na, waren alle ministers het eens dat er een verklaring van de koning moest komen om de situatie te ontzenuwen. De Vleeshouwer was voorstander van de directe confrontatie met de Mars op Brussel. Ook vreesden een aantal ministers de reacties in Vlaanderen indien de koning toegevingen zou doen. Om 4 uur ’s morgens gingen vier ministers onderhandelen met de koning, die hen een handgeschreven verklaring overhandigde. Leopold verklaarde zich bereid tot toegevingen, maar verbond die met een aantal voorwaarden, waaronder de vorming van een tripartite regering en de koppeling van zowat alle problemen die tijdens het conflict waren gerezen. Met andere woorden: Leopold was niet bereid tot een onmiddellijke geste, wat hem alweer in het kamp van de fundamentalisten rond De Vleeshouwer bracht. Inmiddels groeide ook de internationale druk op België. De Amerikaanse regering had al verschillende keren beraadslaagd over de Belgische toestand.
De regering kon de door Leopold geformuleerde voorstellen onmogelijk aanvaarden. Ondertussen kwam de gevreesde Mars op Brussel gevaarlijk dichterbij. Om 11 uur ging BSP-voorzitter Max Buset op de koffie te Laken. Buset kon Leopold niet van mening doen veranderen.
Heel de dag werd druk over en weer vergaderd en koortsachtig naar een compromis gezocht, dat niet alleen de goedkeuring kon wegdragen van de regering en de oppositie, maar ook van de koning. Socialisten en liberalen verklaarden zich akkoord met een tijdelijke machtsdelegatie en de troonbestijging van Boudewijn bij zijn meerderjarigheid. De contactcommissie van de CVP geraakte er niet uit en gaf uiteindelijk Duvieusart carte blanche om de “best mogelijke oplossing” uit te werken, die het afgelasten van de Mars op Brussel zou mogelijk maken. Om 19 uur ging Duvieusart voor de zoveelste keer naar laken. De mobilisatie voor de Mars was al volop aan de gang.
De spannendste nacht
In de memoires van Duvieusart staat dat hij aan de koning met klem een concrete formule van uitgestelde troonsafstand had voorgesteld, expliciet het definitieve karakter ervan had benadrukt, en dat de koning ermee had ingestemd. Leopold III heeft dit verhaal achteraf ontkend. Hij was bij zijn standpunt gebleven: zonder globale politieke onderhandelingen wenste hij geen concreet gebaar rond zijn persoon te stellen. Hij zou zich wel akkoord hebben verklaard met een vage formule van tijdelijke machtsoverdracht, maar koppelde dit aan de voorwaarde dat hij –samen met de homogene CVP-regering- een einde zou kunnen stellen aan de tijdelijke delegatie. De regering wilde met andere woorden Leopold voor een fait accompli stellen.
Tijdens de nachtelijke kabinetsraad op het kasteel van Laken bleef Leopold zich hardnekkig verzetten tegen het driepartijenakkoord, tot op het ogenblik dat de regering collectief haar ontslag aanbood en het duidelijk werd dat Duvieusart niet wilde terugkomen op zijn beslissing. Het perspectief van een Mars op Brussel in een land zonder regering, en voor de tweede keer een openlijke breuk tussen de koning en zijn ministers, was zelfs voor Leopold III wat veel om te slikken. Zeer tegen zijn zin moest hij plooien, maar niet zonder eerst in de vroege ochtenduurtjes nog geprobeerd te hebben een nieuwe regering te vormen.
Op 1 augustus om 7 uur ’ s morgens maakte P.W. Seghers het driepartijenakkoord via de radio bekend aan de bevolking. Overal ten lande werden de marcheerders opgeroepen terug te keren of thuis te blijven. In Luik verklaarde Renard dat de ‘Waalse kwestie’ onmiddellijk een oplossing zou krijgen. In Brussel was het prestige van Isabelle Blum en al het redenaarstalent van Van Acker nodig om de gemoederen te bedaren. De sluwe vos Van Acker stelde voor om toch te betogen, maar het een ‘overwinningsmars’ te noemen. Het ABVV-bureau beval dezelfde dag nog het werk te hervatten.
De crisis was afgewend.
Besluit
De Koningskwestie toont als een schoolvoorbeeld hoe de beweging van de arbeiders zich ontwikkelt: spontaan, via zelforganisatie, alle tegenstellingen doorkruisend: tussen socialisten en christenen, Vlamingen en Walen. Het toont de rol aan van de reformistische vakbonds- en partijleiders, de zwakte en onmacht van de heersende klasse indien ze geconfronteerd wordt met een algemene beweging van de arbeidersklasse. Met een revolutionaire leiding en een socialistisch programma had de anti-Leopoldistische beweging de arbeidersbeweging aan de macht kunnen brengen. Maar omdat de arbeidersbeweging geen alternatief bood, werd achteraf vooral langs Waalse kant een oplossing gezocht in het federalisme om zich van het Vlaamse conservatieve juk te bevrijden. Het mislukken van de Grote Staking tegen de Eenheidswet tien jaar later, waarop we eind dit jaar terugkomen, heeft die tendens nog versterkt. Het luidde een periode in van permanente staatshervormingen in België, beginnende met het trekken van de taalgrens in 1964 en voorlopig eindigend met de Derde Ronde van de staatshervorming van 1989. Ondertussen weten zowel Vlamingen als Walen hoe succesvol die oplossing wel geweest is