Pagina 3 van 101. Rusland aan het begin van de 20e eeuw
Het Rusland van rond 1900 was een enorm uitgestrekt land, met een bevolking van 136 miljoen, meer inwoners dan het toenmalige Groot Brittannië, Frankrijk en Duitsland samen. De tsaren die Rusland al honderden jaren regeerden hadden het grondgebied stelselmatig uitgebreid door oorlogen en allerhande diplomatieke maneuvers. Het reikte van Finland en de Oostzee tot Siberië en Mongolië in Azië en tot de Kaukasus en de Zwarte Zee.
Door de opkomende arbeidersbeweging werd het tsaristische regime algemeen aanzien als het meest reactionaire in Europa. Het voerde een dictatoriaal bewind dat nog met twee benen in de feodaliteit stond. Zij hadden de legers van Napoleon tegengehouden, toen het Franse kapitalisme op weg scheen om heel Europa te onderwerpen. De lijfeigenschap was nog maar twee generaties geleden afgeschaft en op veel gebieden van het platteland nog in de praktijk aanwezig. Om hun macht te vestigen en te behouden steunden de tsaren op de adel, die het recht kreeg de boerenbevolking uit te buiten en op een gigantisch bureaucratisch apparaat. De ontelbare rangen en standen in de staatsbureaucratie waren legendarisch en gaven elk van de onderdanen op verschillende manieren toegang tot het plunderen van de bevolking. De adel kwam er openlijk voor uit dat ze honderden boeren “bezaten”, die ze “cijns” konden opleggen en van wie ze verwachtten dat die hun Heer de beste stukken brachten van hetgeen hun land opbracht.
Maar ook in Rusland was het ondertussen doorgedrongen dat het kapitalisme stormenderhand de wereld aan het veroveren was. Het keerpunt kwam in 19e eeuw. De kapitalistische landen waren niet alleen economisch superieur geworden maar ook inzake militaire technologie. Frankrijk en Engeland besloten de Russische expansiedrang een halt toe te roepen en dienden de tsaren een nederlaag toe in de Krimoorlog van (1853 tot 1856). De tsaren beseften toen dat zij de industrie moesten stimuleren. De staat nam zelf de industrialisering op zich. Het beperkte zich wel tot de grote centra, voornamelijk Petersburg en Moskou en tot de spoorwegen. De opkomende burgerij van Rusland speelde daar geen grote rol in. Dit in tegenstelling tot de situatie in de West-Europese landen enkele honderden jaren voordien, en in Japan dat op hetzelfde ogenblik stappen naar het kapitalisme zette. De bourgeoisie was totaal afhankelijk van de staat en/of van buitenlands kapitaal, de staat zelf steunde voornamelijk op grondbezitters. De boerenbevolking werd nog zwaarder uitgebuit om de industrialisering te betalen. Maar al vlug bleek dat de staat dit niet alleen kon. De industrie werd in toenemende mate uitbesteed aan buitenlands kapitaal: voornamelijk Engels, Frans en Belgisch. Aan de vooravond van de eerste wereldoorlog controleerde West-Europees kapitaal 90% van Ruslands mijnen, 50% van de chemische industrie en 42% van het bankwezen. De keerzijde van dit verhaal was dat Rusland dikwijls de meest moderne industrie uit het westen importeerde in zeer grote bedrijven. In 1914 werkten 41,4% van de Russische arbeiders in reusachtige bedrijven van meer dan 1000 arbeiders. Voor de belangrijkste industriedistricten was dit percentage nog hoger: voor dat van Petersburg 44,4 %, voor Moskou zelfs 57,3 %. Het zijn percentages die op dat ogenblik nergens ter wereld gehaald werden. Zo ontstond er een jonge en sterk geconcentreerde arbeidersklasse, die evenwel slechts een kleine minderheid van de bevolking uitmaakte. In het Rusland van 1914 waren er minder dan 4 miljoen arbeiders op een bevolking van 150 miljoen. 75% van de bevolking kon lezen noch schrijven. De grootste achterlijkheid (het merendeel van de bevolking) bestond samen en naast de sterke arbeidersklasse in de grote steden. Het is die combinatie van factoren waardoor de Russische arbeidersklasse zijn bijzondere rol kon spelen in de grote gebeurtenissen die we zullen beschrijven. Maar eerst moest die arbeidersklasse zich organiseren.
De moeilijke geboorte van de arbeidersorganisaties
Het begin van de 20e eeuw was op veel vlakken het hoogtepunt van de socialistische arbeidersbeweging. Ook in ons land getuigen monumenten als de Gentse Vooruit nog van de enorme organisatiekracht die de beweging toen had in Europa. De “tweede internationale”, gesticht in 1899 was een verbond van vele Europese arbeiderspartijen. In bijna alle landen waren dat ook massapartijen, die een groot deel, zo niet de meerderheid van de arbeidersklasse organiseerden, via partijen, vakbonden, turnkringen en dergelijke. Het beste en meest gerespecteerde voorbeeld was de Duitse SPD (Sociaaldemocratische partij van Duitsland). Die partij had meer dan een miljoen leden, vele duizenden nevenorganisaties, was de grootste partij in het parlement, had niet één maar 90 dagbladen en zelfs een eigen universiteit. Laat u niet misleiden door de term sociaaldemocratisch. Nu roept dit doorgaans de connotatie op van een soft en reformistisch socialisme. Toen was dat helemaal niet het geval. Het Marxisme was wel niet de enige, maar toch de dominante ideologie van de arbeidersbeweging. Ook op dat vlak speelden de Duitse sociaaldemocraten een leidende rol.
De Russische arbeidersbeweging was in die tijd het kleine broertje. Dat had alles te maken met de enorme repressie van het tsaristische bewind. Arbeiderspartijen waren niet toegelaten, de enige vakbonden die bestonden waren opgericht en gecontroleerd door de politie. Het meest werd de Ochrana gevreesd, de geheime politie van het late Russische rijk. De Ochrana werd in 1866 opgericht, na een eerste aanslag op het leven van tsaar Alexander II. Terrorisme met anarchistische inslag was toen in heel Europa aanwezig, maar in Rusland bijzonder prominent. Midden de negentiende eeuw was de voornaamste revolutionaire groep de Narodniki. Zij wilden een democratische maatschappij uitbouwen op basis van de bestaande Russische dorpsgemeenschappen. Het waren voornamelijk jonge intellectuelen, die dikwijls heel teleurgesteld waren toen de boerenbevolking weinig op had met hun socialistische theorieën. Het nam een meer radicale vorm aan met de stichting van de groep Narodna Volja (wil van het volk): zij hoopten de revolutie voor te bereiden door een reeks terroristische aanslagen. Het hoogtepunt was de moord op de tsaar Alexander II in 1881. Het voornaamste resultaat was een verharding van de repressie die de opbouw van een oppositie nog meer bemoeilijkte.
De reactie tegen de inzichten van de Narodniki kwam uit het milieu van de Russische emigratie. In 1883 werd te Genève door G. Plekhanov een marxistische studiekring opgericht, “Bevrijding van de Arbeid”, waarin ook Vera Zasulitch en Paul Axelrod een leidende rol speelden. Deze groep vertaalde de werken van Marx en Engels en zorgde voor hun verspreiding in Rusland. Bovendien schreven Plekhanov en zijn geestverwanten verschillende eigen, marxistisch geïnspireerde studies. Het zou een constante blijven in de Russische arbeidersbeweging tot 1917: een groot deel van de leiding en de belangrijkste figuren bevonden zich in gedwongen emigratie in het buitenland. Daar waren duidelijke nadelen aan. Emigrantengemeenschappen worden dikwijls vergiftigd door moedeloosheid, nostalgie en nodeloze twisten. Maar het had ook voordelen: zo kregen ze onmiddellijk aansluiting met de veel beter uitgebouwde partijen uit de glorietijd van de sociaaldemocratie. Zeker de besten onder de Russische leiding maakten daar gretig gebruik van. Ze hielden ook contact met de meest revolutionaire socialisten uit die tijd. De geschriften van Plekhanov werden in Rusland binnengesmokkeld en mede onder invloed daarvan ontstonden er marxistische studiekringen en beginnende arbeidersgroepen. Maar tot aan het begin van de twintigste eeuw leden deze groepen aan een groot gebrek aan organisatie. Lokale groepen zagen het licht en functioneerden totaal onafhankelijk van groepen in andere districten en zelfs van andere groepen in hetzelfde district. Er was helemaal geen eenheid van programma of actie. Dit amateurisme maakte deze beginnende groepen bijzonder kwetsbaar voor repressie door het staatsapparaat. Aanhouding, terechtstelling, doodstraf of verbanning naar Siberië waren de klassieke gevolgen. Een getuige uit die tijd vertelt dat naar zijn ervaring tussen 1895 en 1902 de gemiddelde levensduur van een sociaaldemocratische groep in Moskou slechts drie maanden was: toen werd ze opgerold door de politie. De eerste poging om een sociaaldemocratische partij te stichten was een goede illustratie hiervan. Het stichtingscongres van de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (RSDAP) werd gehouden in Minsk in 1898. Er waren afgevaardigden uit Petersburg, Moskou, Kiev, Yekaterinoslav naast die van de Algemene Unie van Joodse arbeiders uit Litouwen, Polen en Rusland. Maar bijna alle afgevaardigden van dat congres werden vlak erna gearresteerd. Er was een nijpend gebrek aan nationale coördinatie en professionalisme.
Lenin en Iskra
De voornaamste figuur die daar verandering in zou brengen was Lenin (pseudoniem van Vladimir Iljitsj Oeljanov, 1870-1924). Ook hij werd als lid van een van de sociaaldemocratische groepen gearresteerd in 1895 en verbannen naar Siberië. Toen hij in 1900 vrij kwam vertrok hij naar het buitenland om contact te leggen met de groep rond Plekhanov en hen te winnen voor zijn plannen: op een efficiënte manier de partijorganisatie opbouwen. De publicatie van een socialistisch tijdschrift was hierbij essentieel. Reeds tijdens zijn periode in Siberië had hij zijn kameraden in Europa geschreven: “ons onmiddellijk doel moet de stichting zijn van een partijpublicatie, die regelmatig verschijnt en in nauwe verbinding staat met alle lokale groepen”. En ook: “een tijdschrift is niet alleen een collectieve propagandist en agitator, maar ook een collectieve organisator”.
In 1900 zocht Lenin de andere marxistische Russische emigranten op in Europa en kon het project uitgewerkt worden. Zo ontstond het blad Iskra (Vonk). De ondertitel was: “een vonk kan een heel vuur aansteken.” Het blad werd in Europa gedrukt en in Rusland binnengesmokkeld. In de redactie zaten naast de stichters van het Russische marxisme zoals Plekhanov ook generatiegenoten van Lenin zoals Martov en later de iets jongere Trotski. In Iskra verschenen veel korte verslagen van arbeidersstrijd in Rusland, maar evengoed theoretische artikels over marxisme en internationale politiek, echter steeds geschreven in een duidelijke taal. Iskra verzette zich fel tegen een tendens die toen sterk aanwezig was in de bestaande Russische groepen en die men het “economisme” noemde.
De “economisten” dachten dat de economische strijd (loon, arbeidsomstandigheden, enz ) belangrijker was dan de strijd tegen het tsarisme. Iskra schuwde de scherpe polemieken niet en slaagde er in de meerderheid te halen in de meeste groepen die actief waren binnen Rusland. Meer dan eens leidde dat tot splitsingen. Maar de tendens was altijd dat de anti-Iskra groepen verschrompelden en verdwenen, terwijl de Iskra-groepen bloeiden en in aantal toenamen. Voor het eerst kon men spreken van een arbeidersbeweging voor geheel Rusland. Van uit die tijd stammen ook de eerste ideeën van Lenin over partijorganisatie, onder meer beschreven in zijn boek “Wat te doen”? De kernwoorden zijn: organisatie, centralisatie en het opleiden van professionele revolutionairen. We komen hier later op terug. Hoe dan ook was het aantal revolutionaire militanten die verbonden waren met het Iskra-netwerk en betaald werden door de organisatie altijd beperkt. Het waren er 10 toen het blad begon, 12 in 1901 en hoogstens 30 in 1903. De grootste prestatie van Iskra was dat ze erin slaagden een nieuw congres van de RSDAP bijeen te roepen in 1903. Dat congres zou echter eindigen met een bittere nasmaak.
Het congres van 1903 en de geboorte van het bolsjewisme
Het tweede congres van de RSDAP kwam samen in Brussel en Londen. In het buitenland uiteraard, want zo’n bijeenkomst houden in Rusland zelf was om veiligheidsredenen volkomen uitgesloten. Hoe grondig men daarbij te werk ging blijkt al uit het feit dat dit congres niet minder dan 4 weken duurde, verspreid over 37 zittingen. Elke zitting begon met de goedkeuring van het verslag van de vorige. In die verslagen werden alle tussenkomsten van de deelnemers genoteerd, zelfs de reacties vanuit de zaal en de algemene atmosfeer (gelach, verontwaardigde uitroep, applaus, enz). Deze verslagen zijn bewaard gebleven en geven dus een vrij volledig beeld van het gebeuren.[1]
Het congres werd geopend op 17 juli 1903 in Brussel, waar de eerste dertien sessies doorgingen. Toen de politie er lucht van kreeg verhuisde men naar Londen. Een lokale organisatie moest minstens 12 maanden bestaan om recht te hebben op een afgevaardigde. De aanwezige afgevaardigden vertegenwoordigden meerdere duizenden leden. Hun organisaties hadden invloed over honderdduizenden. De meeste afgevaardigden waren jong, meestal onder de dertig. Met zijn 33 jaar was Lenin al een van de ouderen. Er waren 43 afgevaardigden met een totaal van 51 stemmen. Bovendien waren er 14 aanwezigen met raadgevende stem, waaronder de afgevaardigden van de Poolse en de Letse sociaaldemocratie, die tijdens de tiende sessie arriveerden.
In het begin van het congres werd het probleem van de Bund behandeld. Bund was de algemeen gebruikte afkorting voor Algemene Unie van Joodse arbeiders. Deze organisatie had veel verdiensten, en kon zelfs beschouwd worden als de eerste goed georganiseerde arbeidersgroep in Rusland. De Bund had actief meegeholpen aan de ontstaansgeschiedenis van de RSDAP en aan het eerste congres. Maar nu de eenmaking van de sociaaldemocraten in heel Rusland op de agenda stond gingen ze de op de rem staan. Zij eisten het alleenrecht op om te spreken in naam van de Joodse arbeiders overal in het Russische rijk. Afgevaardigden uit het Russische binnenland getuigden dat dit tot heel wat problemen leidde, als de Bund in botsing kwam met plaatselijke afdelingen van de RSDAP in delen van Rusland zoals de Kaukasus. Het congres besliste met een overgrote meerderheid tegen dit alleenrecht. In een eengemaakte partij konden er wel nevenorganisaties bestaan, maar altijd onder controle van de partijstructuren. Dit botste met de Bund die haar eigen congres en centraal comité had. Andere kleine groepen, zowel binnen Rusland als in de emigratie vroegen gelijkaardige privilegies. Eens de kwestie van de Bund geregeld, was het duidelijk dat ook zij bot zouden vangen.
Maar eerst werd het programma besproken. Daarover was er ruime eensgezindheid. Het was een programma dat zich enerzijds inschreef in de traditionele eisen van de Europese arbeidersbeweging (achturendag enz ) en tegelijkertijd aandacht had voor de typische Russische aspecten zoals de situatie van de boeren, de overblijfselen van de lijfeigenschap, de strijd tegen het tsarisme en voor een democratische republiek. Opvallend was dat de organisaties die een speciaal statuut vroegen, zoals de Bund bij deze discussies steeds aan de rechterzijde stonden. Zij waren de eersten die verkondigden dat het programma niet te radicaal mocht zijn om de mogelijke bondgenoten tegen het tsarisme niet af te schrikken. In het bijzonder bedoelden zij daarmee de liberaal-kapitalistische partijen. De “Iskristen” hadden echter in de meeste discussies een ruime meerderheid van minstens twee derden en leken zeer eensgezind. Het was opvallend dat alle protagonisten zoals Plekhanov, Martov, Trotski en Lenin dezelfde taal spraken. Dat veranderde op het ogenblik dat de Bund en gelijkaardige groepen uit het congres stapten. De laatste dagen van het congres zou er van die eensgezindheid niets meer overblijven en zou de RSDAP splitsen. Op het eerste zicht waren de meningsverschillen triviaal: Lenin verdedigde strengere voorwaarden voor lidmaatschap tegenover Martov. Martov haalde het in de stemming met 28 stemmen tegen 23. In de stemming over de invulling van de leidinggevende organen haalde het standpunt van Lenin het echter tegenover dat van Martov. Voor de redactie van Iskra, zoals gezegd een belangrijke motor van de partij had Martov voorgesteld om de oude redactie in haar geheel te behouden, maar dit werd verworpen. Een meer beperkte redactie werd verkozen. De mogelijkheid werd opengehouden ze later door coöptatie uit te breiden. De sfeer op het congres werd bijzonder verhit en het was duidelijk dat er twee fracties gevormd waren. De fractie van Lenin had de (krappe) meerderheid en noemde men de bolsjewieken (Russisch voor meerderheid), die van Martov de mensjewieken (minderheid).
Van kwaad naar erger
Nadat hij in de minderheid werd gesteld, weigerde Martov de plaats die hem werd aangeboden in de leidinggevende organen. Na het congres organiseerde hij zijn eigen fractie en zocht steun bij de rechterzijde die hij voordien nog zo ongenadig bekampt had. Een campagne werd gestart tegen de meerderheid en de werking van de partij geblokkeerd. Vooral Lenin kreeg de volle laag van de verwijten over zich heen: autocraat, bureaucraat, formalist, eenzijdige denker, wantrouwige, geborneerde, ruziezoeker
Lenin en Plekhanov, de voornaamste figuren uit de meerderheid probeerden in eerste instantie alles te doen om de breuk te vermijden. Ze probeerden compromis na compromis, zoals het voorstel om de volledige redactie van de oude Iskra te coöpteren. Martov stelde zich echter alleen tevreden met de volledige overgave. Het keerpunt was de capitulatie van de oude Plekhanov, die uiteindelijk de kant van de mensjewieken koos. Hiermee werd de minderheid meerderheid (maar bleef zijn oude naam behouden). Lenin nam ontslag uit de redactie van Iskra. Zo verliep de ontstaansgeschiedenis van de bolsjewistische fractie, wat later de bolsjewistische partij zou worden die de revolutie zou leiden. Op dat ogenblik was hun situatie uiterst penibel. Geleidelijk aan weigerde de redactie van de “Nieuwe Iskra” nog langer artikelen van de bolsjewieken te publiceren. Tegelijkertijd gebruikten de mensjewieken ten volle hun relaties met de leiding van de socialistische internationale. De bolsjewieken maakten een slechte beurt in de internationale socialistische pers. Lyadov citeert uit een gesprek dat hij toen had met Kautsky, op dat moment de belangrijkste ideoloog van de Duitse sociaaldemocratie: “Wat wil je nu? Ik ken jouw Lenin niet. Hij is een nieuw figuur voor ons. Plekhanov en Axelrod daarentegen kennen we allen zeer goed. We zijn het gewoon om door hen op de hoogte te blijven over de stand van zaken in Rusland. Nodeloos te zeggen dat we geen enkel geloof kunnen hechten aan jouw bewering dat Plekhanov en Axelrod opeens opportunisten geworden zijn. Dat is absurd!”
Naast de steun van de Europese arbeiderspartijen konden de mensjewieken rekenen op enkele rijke geldschieters en natuurlijk de Iskra. In extreem moeilijke omstandigheden organiseerde de bolsjewieken hun eigen fractie en hielden eigen conferenties. Zij konden enkele pamfletten Rusland binnensmokkelen, naar de verbaasde Russische arbeiders die weinig van heel de herrie begrepen. Pas op 22 December 1904 slaagden ze erin om, ten koste van veel persoonlijke opofferingen een eigen blad (Wperyod-Vooruit) uit te brengen.
Over fracties
Het bovenstaande is een voorbeeld van de destructieve invloed die het ontstaan van fracties kan hebben. Toch werden fracties niet op die manier bekeken door de bolsjewieken. Voor zowat alle politieke partijen is fractie vandaag een vies woord: het doet denken aan tweedracht, ruzie, verdeeldheid Nochtans kan iedereen met een beetje politieke ervaring bevestigen dat het een regelmatig voorkomend fenomeen is, ook in partijen waar het volgens de statuten verboden is. Wanneer er ernstige meningsverschillen opduiken over de te volgen politiek of over ideologische vraagstukken is het bijna evident dat gelijkgezinden samenkomen, desnoods in het geheim, om strategieën te ontwikkelen om de rest van de partij te overtuigen en een meerderheid te winnen voor hun standpunten. Het opvallende bij de bolsjewieken was dat fractievorming toegelaten was, er bestond fractierecht. De bolsjewieken beschouwden meningsverschillen en ook harde politiek-ideologische strijd niet alleen als onvermijdelijk. Ze vonden het ook een bijzonder nuttige manier om tot ideologische klaarheid te komen en om nieuwe standpunten te ontwikkelen als een veranderde objectieve situatie dat vereiste. Er heerste een gezonde debatcultuur, waarin het vanzelfsprekend was dat meningsverschillen uitgepraat werden en niet onder tafel geveegd. De persoonlijkheid van Lenin speelde hierin ook een rol. Hij ging altijd gretig in op de controverse, dikwijls zelfs zijn argumentatie wat overdrijvend, om het verschil met de argumenten van de tegenstander duidelijker te maken. Hiermee stapte hij trouwens in de traditie van de vroegere grote marxisten[2]. Fractiestrijd zat in het DNA van de bolsjewieken en zou gedurende heel hun geschiedenis voorkomen. Er werden ook regels voor opgesteld: de meerderheidsfractie moest ervoor zorgen dat zij nooit de mentaliteit kreeg van “the winner takes all”: minderheidsfracties verkregen een vertegenwoordiging in alle leidinggevende organen.
We nodigen de lezer uit om hierop attent te zijn in het vervolg van dit boek. Want wij denken dat het een wezenlijk kenmerk is van het bolsjewisme dat broodnodig is voor een socialistische arbeidersbeweging. Helaas is die erfenis vrijwel volledig verloren gegaan. Zeker in de partijen die zich communistisch noemden of nog noemen (ik verkies de naam stalinistisch) was fractierecht helemaal uit den boze. Wie werd betrapt op het vormen van een fractie kon doorgaans onmiddellijke uitsluiting verwachten. De partijen die zich als socialistisch of sociaaldemocratisch bestempelen hebben wat minder last van afwijkende opinies. Ook daar is het fractierecht doorgaans verboden, maar een linkerzijde wordt meestal oogluikend gedoogd ALS ze geen bedreiging vormt voor de bestaande leiding en voor hun machtspositie. Is dit wel het geval dan worden de sociaaldemocratische leiders even meedogenloos als hun stalinistische broertjes. Overigens lijdt het bij de sociaaldemocratische partijen geen twijfel wie de echte machthebbers zijn: dat zijn de verkozenen in de parlementen en – indien van toepassing – de vertegenwoordigers in de regering. Heel dikwijls doen de partijstructuren slechts dienst als supportersclub van deze agenten van het (kapitalistische) staatsapparaat.
In theorie zouden de voornaamste erfgenamen van de bolsjewistische tradities van fractierecht de vele kleine en niet zo kleine trotskistische organisaties moeten zijn. Maar ook hier zijn veel van de oude gewoontes verloren gegaan. Vele in naam trotskistische groepen zien het uiten van meningsverschillen evengoed als een reden tot uitsluiting en bij degenen waar dit niet het geval is blijkt fractievorming dikwijls slechts een aanloop tot splitsing. Er zijn ook bij de bolsjewieken splitsingen geweest, maar de lezer zal ontdekken dat zelfs heel zware meningsverschillen bij hen eerder leidden tot een versterking van de partij dan tot het uiteenvallen ervan.
De keerzijde van deze democratische discussiecultuur bij de bolsjewieken was centralisatie. Dit betekent dat er een eengemaakte partijstructuur is en geen samenraapsel van lokale groepen die elk hun eigen weg gaan. Later zou dit door Lenin meer duidelijk worden uitgewerkt in de theorie van het democratisch centralisme. De discussies van het congres van 1903 vormen daarvan een eerste aanzet maar zeker nog geen afgewerkt project. Soms wordt er ook een overdreven belang aan gehecht. Er bestaan nog altijd organisaties, veelal van sectaire soort die klakkeloos overnemen wat Lenin in 1902 schreef in “Wat te doen”. Ze vergeten dat dit in een welbepaalde en uitzonderlijke situatie tot stand kwam. Men kan terecht zeggen dat er geen echte democratie was in de RSDAP voor 1905, noch bij de mensjewieken, noch bij de bolsjewieken. Lenin legt uit waarom:
“De twee voornaamste elementen van democratie in een partij zijn openheid en verkiezing van alle functies. In het Rusland van vandaag botst dit echter met de vereisten van veiligheid en clandestiniteit. (Vandaag) de regels van de democratie toepassen in de Russische revolutionaire beweging is niet alleen utopisch, maar ook schadelijk; alleen de politie zou ervan profiteren.“
Vergelijk het met de organisatie van het verzet in een bezet land. Ook daar beletten de vereisten van de veiligheid bijna elke vorm van democratische organisatie.
Voetnoten
[1] https://www.marxists.org/history/international/social-democracy/rsdlp/1903/
[2] Een paar voorbeelden: Kritiek op het programma van Gotha van Karl Marx en de Anti-Düring van Engels. In het eerste fileert Marx op ongenadige wijze het – volgens hem gebrekkige – programma van de Duitse socialisten uit 1875. In het tweede weerlegt Engels op bijzonder humoristische wijze de theorieën van professor Düring, die pretendeerde – ten behoeve van de arbeidersbeweging – een theorie te hebben ontwikkeld die alle aspecten van de samenleving uitlegde. Aanbevolen lectuur!