Het Belgisch onderwijs zit met een probleem, en dat probleem is er een van grote ongelijkheid. Zo blijkt uit een onderzoek door Jean Hindriks (UCL) en Marijn Verschelde (UGent). [1] Zowel het Nederlandstalige als het Franstalige onderwijs worden hiermee geconfronteerd.
De OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) berekende dat België 5,8% van het bbp besteedt aan onderwijs. Terwijl in vergelijking met Vlaanderen een groter aandeel van de openbare bestedingen naar onderwijs gaat in het Franstalige landsgedeelte , spendeert Vlaanderen een hoger bedrag per leerling en verdienen leerkrachten ook meer naar verhouding, zowel aan het begin als aan het einde van hun loopbaan.
De verschillen tussen leerlingen, studierichtingen en scholen mogen op zijn minst schrikwekkend genoemd worden, hoewel er sprake is van variatie tussen de verschillende regio's. Kijken we naar het aantal studenten die een studiejaar hebben moeten herdoen, dan zien we dat in Brussel één op twee leerlingen aan het secundair onderwijs begint met reeds één bisjaar achter de rug. Wallonië (één op twee) en Vlaanderen (één op vier) doen het in vergelijking beter.[2] Ook het aantal jongeren tussen 20 en 24 jaar zonder diploma valt op. In Brussel bedraagt het aantal 28% van de jongeren, tegenover 17% in Wallonië en 10% in Vlaanderen.
De resultaten van de Belgische leerlingen bevinden zich rond het gemiddelde dat de OESO had opgesteld, maar tussen de Vlaamse en de Franstalige Gemeenschap liggen deze resultaten verder uit elkaar. De Vlaamse leerlingen scoren voor de drie deelgebieden (wiskunde, lezen en wetenschappen) die werden onderzocht boven het gemiddelde, terwijl de Franstalige leerlingen voor elk deelgebied onder het gemiddelde zitten.
Vooral opvallend is ongelijkheid tussen 'sterke' en 'zwakke' scholen binnen elke gemeenschap. De resultaten van en de kloof tussen leerlingen zijn voor een deel te wijten aan de kloof tussen die scholen. 54% van de gevallen waar er sprake is van een kloof tussen de leerlingen, is in de Vlaamse Gemeenschap te wijten aan een kloof tussen de scholen. In de Franstalige Gemeenschap zijn het voornamelijk de zwakke scholen die de meerderheid van de leerlingen met een leerachterstand groeperen. Daarnaast hebben deze zwakke scholen vooral leerlingen met een zwak sociaaleconomisch profiel. In de Vlaamse gemeenschap is de situatie vergelijkbaar.
Dat betekent dan ook dat er een duidelijk verband is tussen resultaten, scholen en de sociaaleconomische toestand van de leerlingen. Oftewel, het onderwijs in België kampt met segregatie. Er is sprake van sociale segregatie wanneer kinderen met een verschillende sociale achtergrond naar verschillende scholen gaan. Sociale status geldt hier als uitgangspunt, en dus niet de origine van de leerlingen. Ook de leerlingen kan men indelen in twee groepen op basis van hun sociaal-economisch profiel: een groep 'sterke' en een groep 'zwakke' leerlingen.
België kent een enorm hoge graad van segregatie in vergelijking met de andere landen in Europa: 40%. Dit betekent dat men 40% van de leerlingen met een sociaal zwakke achtergrond moet verplaatsen - zonder daartegenover een andere verplaatsing te stellen - om in elke instelling een gelijke vertegenwoordiging van de verschillende sociale klassen te bekomen. In de Vlaamse gemeenschap ligt de graad van segregatie op 37,6%. De sociale segregatie speelt zich hier vooral af tussen de drie takken van het onderwijs (algemeen, technisch en beroepsonderwijs). In de Franstalige gemeenschap gaat het om 42,6% en is er eerder sprake van segregatie tussen scholen.
Meestal is het zo dat kinderen van zwakke gezinnen in studierichtingen met een minder goede reputatie terecht komen. Op die manier wordt de sociale status via de kinderen doorgegeven en worden de bestaande ongelijkheden en verschillen in stand gehouden. De verdeling van leerlingen in studierichtingen is sterk afhankelijk van de sociaal-economische achtergrond en het studieadvies van de klassenraad kan hier een grote invloed op hebben. In beide gemeenschappen zien we dat de leerlingen met een goede sociale achtergrond vooral in het algemeen onderwijs zitten, terwijl er een oververtegenwoordiging is van leerlingen met een zwakke sociale achtergrond in het beroepsonderwijs, waar de leerlingen voor wiskunde, lezen en wetenschappen vaak maar middelmatig scoren. Hoewel sociale mobiliteit via het onderwijs niet onmogelijk is, is het schoolsysteem van België vooral gunstig voor de leerlingen die zich sociaal gezien al in een goede positie bevinden.
Van ongelijkheid naar meer gelijkheid
Segregatie en ongelijkheid zijn alomtegenwoordig, en een oplossing bedenken, vereist dat eerst de oorzaken worden onderzocht. Met andere woorden: hoe is de sociale ongelijkheid tot stand gekomen? Het onderwijssysteem dat we vandaag kennen, is er een dat fungeert onder en ten dienste staat van het kapitalisme. Het reproduceert de sociale ongelijkheid en dus de klassenverschillen, en daarnaast is het onderwijs ook verantwoordelijk voor een ideologische reproductie, waardoor het kapitalisme zichzelf steeds opnieuw gelegitimeerd kan zien.
Maar hoe kunnen we de ongelijkheid in het onderwijs tegengaan? Het antwoord is tweeledig. Enerzijds kunnen we een aantal hervormingen doorvoeren.
Bijvoorbeeld met betrekking tot het inschrijvingsgeld, dat nog te vaak een barrière vormt voor kansarme gezinnen. Dit moet uiteraard verlaagd worden of beholpen worden via studietoelagen. Daarnaast zijn er nog extra kosten die onderwijs moeilijker toegankelijk kunnen maken, zoals dure uitstapjes. Zeker in het secundair onderwijs is dit nog een probleem. Op termijn zou het hele onderwijs gratis moeten worden. Onderwijs is immers een basisgoed en moet voor iedereen vrij toegankelijk zijn. Gratis en degelijk onderwijs is democratisch. Een liberaal offensief - ondersteund door de media om zo de publieke opinie mee te krijgen - dat tot doel heeft het onderwijs competitief te maken, zal de problematiek alleen maar verergeren, zeker wanneer 'socialisten' meestappen in het verhaal van de vermarkting.
De overheden moeten ook veel meer optreden om de segregatie tegen te gaan. Maak van het onderwijs een gedifferentieerd onderwijs, zorg voor een betere mix.
Er moet meer geld gaan naar onderwijs. Ook in tijden van economische crisis mag dit geen taboe zijn. Onze eis is dan ook dat er 7% van het bruto binnenlands product naar onderwijs zou gaan. Na decennialang een neoliberaal beleid gevoerd te hebben, is het nu tijd om een andere weg in te slaan. Voor Vlaanderen kan minister van Onderwijs Pascal Smet (SP.a) hier een belangrijke bijdrage leveren, ware het niet dat hij reeds vanaf het begin van zijn mandaat besparingsmaatregelen doorvoert en andere onsympathieke zetten onderneemt zoals de afschaffing van het Steunpunt Gelijke Onderwijskansen.
Meer overheidsinterventie zal nodig zijn om een meer egalitair onderwijs te bekomen. Zij moet het geld halen waar het zit: bij de grote vermogens.
Anderzijds moet er het besef zijn dat deze hervormingen de klassen- en sociale verschillen niet ongedaan zullen maken. Hoewel zij welkom zijn, is het nooit volledig mogelijk om de ongelijkheid in het onderwijs hierdoor ongedaan te maken. Het onderwijs kan onder het kapitalisme niet zorgen voor de emancipatie van de bevolking om de redenen die reeds vermeld zijn. De democratisering en de grotere toegankelijkheid sinds de Tweede Wereldoorlog hebben de aard van het onderwijs niet fundamenteel veranderd. Het is nog steeds een onderwijs dat zich binnen de logica van het kapitalisme bevindt. Er is nood aan een ander systeem om de maatschappelijke rol van het onderwijs te veranderen, om volledige emancipatie te bekomen, om de klassenverschillen weg te werken. Er is nood aan socialisme!
[1] Zie: http://sites.uclouvain.be/econ/Regards/Archives/RE077.pdf
[2] "Un Bruxellois sur deux commence ses secondaires en ayant déjà doublé une année ou plus, contre un Wallon sur deux et un Flamand sur quatre." http://sites.uclouvain.be/econ/Regards/Archives/RE077.pdf