Venezuela is vandaag niet meer weg te denken uit de strijd voor een betere wereld. De overdonderende zege van Hugo Chavez bij de presidentsverkiezingen en de snelle ontwikkelingen in de weken daarna hebben dit nogmaals bekrachtigd.
Het is daarom niet verwonderlijk dat we steeds meer analyse-artikels zien verschijnen binnen de linkerzijde, ook in het Nederlandse taalgebied. Dat is een zeer goede zaak. De campagne Handen Af van Venezuela benadrukt al sinds 2002 dat dit Latijns-Amerikaanse land zich in de voorhoede van de strijd tegen het kapitalisme bevindt. Steeds meer mensen delen die visie. Dat is een goeie zaak want de Bolivariaanse Revolutie onder leiding van Chavez houdt talrijke interessante ervaringen en lessen in voor iemand die de wereld wil veranderen. De grootste verworvenheid van de Bolivariaanse Revolutie is dat ze de kwestie van het socialisme en van revolutie terug op de agenda van de 21ste eeuw heeft geplaatst.
Een cruciaal kenmerk van elke revolutie is het grote belang van debat. Politieke debatten over de toekomst van de maatschappij beperken zich niet tot de ‘specialisten’, maar worden bij wijze van spreken op de hoek van elke straat gevoerd. Een maatschappij in revolutie is een maatschappij doordrongen van debat. Mensen spreken zoals ze nog nooit gesproken hebben. Chavez moedigt ook iedereen aan “veel te lezen, veel te studeren en veel te discussiëren”. Laat ons die aansporing overnemen en in België eveneens een debat ten gronde voeren over de Venezolaanse Revolutie. Het gaat immers over meer dan de toekomst van Venezuela. Het gaat over de toekomst van de wereld.
Eind november verscheen op verscheidene websites (o.a. Indymedia en Uitpers) een bijdrage van Marc Vandepitte, onder de titel ‘Venezuela: een revolutie in zijn kinderschoenen’. Deze analyse geeft een overzicht van de wortels en de verwezenlijkingen van de Bolivariaanse Revolutie, en is daarin een waardevolle bijdrage. Toch gaapt er een gigantische leemte in het artikel: nergens is er sprake van socialisme. Hoe is het mogelijk deze centrale kwestie te negeren? Dit moet bevreemdend overkomen voor mensen uit de Bolivariaanse Beweging. Ik was zelf in de periode rond de verkiezingen in Venezuela. Je kan daar gewoon niet rond de kwestie van het socialisme kijken. Je wordt ermee geconfronteerd op de weg van de luchthaven naar Caracas, via de slogans en graffiti op de muren. Je wordt ermee geconfronteerd als je de televisie opzet. Je wordt ermee geconfronteerd als je spreekt met de mensen op straat. Het socialisme is het centrale thema dat al het andere bindt. Waarom dat verzwijgen?
Dat is des te vreemder omdat Marc Vandepitte zelf tot de communistische linkerzijde in België behoort en diverse artikels over het marxisme schreef. Spijtig genoeg moeten we vaststellen dat de communisten, onder invloed van het stalinisme, de feiten te vaak achterna hollen. Dat was het geval in Cuba tijdens de jaren ’40-’50 (waar ze lijnrecht tegenover de guerrilla stonden), dat was het geval in Chili 1970-73, dat was het geval in Portugal 1974-76 en dat is ook het geval vandaag in Venezuela met de Communistische Partij. Nochtans waren de communistische partijen na de Russische Revolutie in het leven geroepen als marxistische massapartijen die de strijd voor het socialisme leiden, als voorhoede en niet als achterhoede.
Toegegeven, het woord ‘socialisme’ komt één keer in de tekst voor, namelijk in het stuk over de jaren ’60. Doordat het thema in de tekst wordt weggelaten uit het heden, heeft dit ook gevolgen voor het laatste deel van de analyse: de uitdagingen voor de Bolivariaanse Revolutie. In dit deel stelt Vandepitte enkele belangrijke kwesties aan de orde: het belang om de middenklasse te winnen, de rol van de media, de nood aan één partij voor de revolutionaire krachten, de vergroting van de staatssector in de economie, de hervorming van het staatsapparaat en het aanpakken van de corruptie. Dit is allemaal wel juist, maar Vandepittes voorstellen omtrent deze kwesties zijn vaak te vaag. En dat heeft alles te maken met het negeren van het concrete doel waarheen de Bolivariaanse Revolutie wil gaan: het socialisme. Politiek eisenprogramma en politiek doel zijn immers innig met elkaar verbonden. Vaagheid bij het ene leidt tot vaagheid bij het andere.
De middenklasse winnen
Marc Vandepitte schrijft: “De electorale steun aan Chávez schommelt rond de zestig procent. Bij het referendum stemden vier miljoen Venezolanen voor de afzetting van Chávez. Een belangrijke uitdaging bestaat erin een belangrijk deel van deze mensen te winnen voor het Bolivariaanse project. Het gaat voor een groot deel over de middenklasse die door de media is bestookt met allerhande leugens: dat Chávez een dictator is, dat hij Venezuela wil ‘Cubaniseren’, dat de middenklasse zal verdwijnen. Chávez kan de bewustzijnsoorlog nooit ten volle winnen zolang de media ongestoord volstrekt valse informatie blijft verspreiden. Een grondige transformatie van alle massamedia dringt zich op.”
Een grondige transformatie van de massamedia dringt zich inderdaad op. Toch is die vaststelling op zich te vaag, we moeten concreet zijn. De Bolivariaanse Beweging heeft al knap werk verricht op het vlak van eigen, revolutionaire media. De openbare omroep stimuleert geen inteelt van BV’s, maar laat het Venezolaanse volk zelf zien. Geen parade van bimbo’s en succesvolle mannen, wel aandacht voor de gewone mens en het sociale. Populaire programma’s zoals La Hojilla voeren tijdens ‘prime time’ de revolutionaire discussies van de dag, in plaats van de verdoken, ‘apolitieke’ propaganda van politici die zich in een sofa van hun sympathiekste kant laten zien. En op Vive TV zijn het de volksorganisaties zelf die zich laten horen en zien.
Die bestaande kanalen zijn er echter nog niet in geslaagd een halt toe te roepen aan de schandalige propaganda van de burgerlijke media. In april 2002 speelden de grote zenders Globovision, Venevision en RCTV een cruciale rol in de staatsgreep tegen de verkozen regering. Later dat jaar waren ze opnieuw actief betrokken bij de sabotage van de economie via de patronale lock-out. Op de Belgische solidariteitsdag met Venezuela maakte de Venezolaanse syndicalist Ruben Linares een hypothetische vergelijking met België. Stel dat VTM, Kanaal 2, VT4 en alle grote kranten openlijk voor een staatsgreep van het Vlaams Belang zouden oproepen en deze concreet zouden helpen? De Belgische regering zou deze media onmiddellijk gesloten hebben. En terecht! Dat is precies de grondige transformatie van de massamedia die zich in zo’n situatie opdringt: sluiten en onteigenen. Met de internationale campagne Handen Af van Venezuela geven wij al sinds 2002 dit advies aan de Bolivariaanse Beweging. De beslissing van de regering om de licentie van RCTV niet te verlengen dient wat ons betreft dan ook navolging te krijgen.
Toch zullen we de middenklasse niet gewoon overtuigen door de propagandamachine te stoppen. Je moet niet alleen in de ideeënwereld ingrijpen, maar ook in de materiële wereld. Volgens de middenklasse is het socialisme iets dat misschien wel de levensstandaard van de armen en de arbeiders zal verbeteren, maar dan ten koste van hun eigen levensstandaard. De revolutie moet hen dus materieel iets kunnen geven, zeker aan de lagere middenklasse. Een klassieke maatregel uit het marxistische programma is het verschaffen van goedkope kredieten. In Venezuela probeert de regering dit te doen, maar ze doet daarbij een beroep op de privé-banken. Die krijgen overheidsgeld voor het aanbieden van goedkope leningen. Ze gebruiken die overheidssubsidies echter in de eerste plaats om zichzelf te verrijken en bemoeilijken het verwerven van goedkope kredieten. Aangezien ze de controle hebben over het project van goedkope kredieten, kunnen ze dit aanwenden om de Bolivariaanse plannen te saboteren met de bedoeling onvrede over de regering te creëren. De eigenaars van de banken zijn immers gezworen vijanden van de revolutie. Om het verschaffen van goedkope kredieten vlot te laten verlopen, dient de controle van de kapitalisten over de banken dus opgeheven te worden. Het is met andere woorden noodzakelijk de banken te onteigenen en te nationaliseren. Dan kan de regering de banken gebruiken voor wat ze echt moeten dienen: het verschaffen van krediet in plaats van het maken van winst voor de aandeelhouders.
Huisvesting is een ander thema dat de middenklasse na aan het hart ligt. Dat zagen we bijvoorbeeld bij hun enthousiaste reactie op de maatregelen van Juan Barreto, de burgemeester van Caracas. Die onteigende verschillende gebouwen om daar goedkope woningen te vestigen en in september 2006 dreigde hij ook het chic golfterrein van Caracas te onteigenen om sociale wijken te bouwen. Dit kreeg veel steun van de huurdersverenigingen, die vooral mensen uit de lagere middenklasse groeperen. Toenmalig vice-president Vicente Rangel stak er evenwel een stokje voor (intussen heeft hij plaats moeten ruimen in het kabinet), maar het toont dat ook de lagere middenklasse voor radicale maatregelen kan worden gewonnen als ze ziet dat die haar ten goede komen.
Eén partij
Marc Vandepitte schrijft: “Een tweede belangrijke uitdaging is de versterking van zowel de organisatie als de participatie van de bevolking. Hugo Chávez heeft gesteld dat ‘het probleem van de armoede alleen kan opgelost worden door de macht aan de armen te geven’. En Fidel Castro heeft dan weer gelijk als hij Chávez waarschuwt dat hij niet de burgemeester kan zijn van alle Venezolanen. Een perfectionering van de instrumenten van directe participatie bij de besluitvorming is hierbij onontbeerlijk. Ook zal de stabiliteit van het proces sterk afhangen van de mate waarin Chávez erin slaagt de diverse versplinterde politieke krachten te verenigen in één partij. Met een terugblik op Chili begin de jaren zeventig en op Nicaragua in de jaren tachtig, is dit absoluut geen overbodige luxe. In beide landen waren er ultra linkse krachten die vonden dat het proces te langzaam ging, te veel compromissen sloot, niet radicaal genoeg was enzovoort. Dit gebrek aan eenheid en zelfs tegenwerking of oppositie betekende voor zowel Allende als Daniel Ortega een belangrijke verzwakking.”
De vereniging van de revolutionaire krachten in één partij (en dus niet de oprichting van een eenpartijstaat zoals de media weer al te gemakkelijk concluderen) was een idee waar Chavez al langer mee speelde. Aanvankelijk, voor de verkiezingen, gaven de massa’s voorzichtige steun aan dit idee. Ze steunen het omdat ze de nood voelen aan een politiek instrument om hun wensen uit te drukken aangezien de oude partijen van de Bolivariaanse Beweging helemaal niet voldoen aan die wensen. De Bolivariaanse beweging is zeker niet eenvormig. Ze bestaat uit verschillende elementen, gaande van oprechte revolutionairen tot platte carrièristen. Een aanzienlijk deel van de leiding heeft een reformistische ideologie, ze geloven dat hervormingen duurzaam kunnen zijn zonder met het kapitalisme te moeten breken. Bovendien zijn verscheidene Bolivariaanse politici personen uit de oude politiek die op de kar van Chavez zijn gesprongen uit carrièreoverwegingen. Samen met de immense bureaucratie van het oude staatsapparaat, dat grotendeels intact is gebleven, wegen zij als lood op de initiatieven van de stedelijke massa’s, de arbeiders en de arme boeren. De Bolivariaanse partijen MVR, Podemos en PTT functioneren als apparaten voor de promotie van die onverkozen bureaucraten. Bijgevolg zijn ze niet bepaald geliefd bij de revolutionaire basis. Daarom was de steun voor het idee van een nieuwe partij aanvankelijk ook voorzichtig. De basis vreesde immers dat die partij direct zou worden overgenomen door de oude bureaucratie.
Toen bij de speech van Chavez op 15 december duidelijk werd dat de PSUV een partij van de basis moet worden, reageerde die basis laaiend enthousiast. Het is de moeite waard om zijn speech en het verslag van Michael Lebowitz te bekijken. Niet alleen was de basis laaiend enthousiast, de bureaucratie was pisnijdig. Zij weten immers dat de revolutie sneller vooruit zal stomen als de basis meer inspraak krijgt en dat de verlangens van onderuit in botsing zullen komen met hun bureaucratische privileges. De uitkomst van deze clash zal allesbepalend zijn voor de toekomst van de revolutie. Het is met andere woorden niet voldoende om alle revolutionairen te verenigen in één partij. De Bolivariaanse Revolutie heeft nood aan een revolutionaire partij georganiseerd van onderuit, en niet bijvoorbeeld een autoritaire stalinistische partij.
Vandepitte heeft zeker gelijk dat uiterst-links sektarisme helemaal geen zege is voor een revolutie. Chili was daar een goed voorbeeld van. Allerlei groepjes stonden van op de zijlijn met hun pocketbijbel in de hand te veroordelen waarom de verworvenheden veel te pover waren. Hetzelfde type barricadedansers beweerde jaren dat er helemaal geen revolutie bezig is in Venezuela. En wanneer de revolutie onlangs nog maar eens in een versnelling ging, beweerden ze dat die maatregelen toch allemaal wel wat laat komen. Zulke gauchisten staan steeds met pen in de hand aan te kruisen welke kenmerken ontbreken om aan de blauwdruk van De Revolutie te voldoen en dat werpen ze dan met veel hysterische zelfgenoegzaamheid in het gezicht van de leiding. Die revolutionaire blauwdruk bestaat waarschijnlijk in de Ideeënwereld van Plato, maar je inschrijven in een levende revolutie is wel iets anders. Marx was dan ook een grote criticaster van Plato.
Gelukkig vindt uiterst-links momenteel maar weinig gehoor in Venezuela. Zolang de revolutie vooruit gaat, hebben de massa’s weinig oor naar de tirades vanuit de zijstraten. Nochtans kan dit veranderen. Vandepitte vergeet erbij te vermelden dat uiterst-links in Chili op de duur wel gehoor vond bij de voorhoede van de massa’s omdat de revolutie halfweg stopte. Allende was door de massa’s gelanceerd om een einde te stellen aan hun miserie. Zijn regering voerde aanvankelijk radicale maatregelen door die het leven van het volk verbeterden en verdiende daardoor groeiende steun van de verdrukten. Niettemin bleef armoede en onderdrukking in essentie bestaan, simpelweg omdat het kapitalisme nooit werd afgeschaft. Kapitalisme kan niet bestaan zonder uitbuiting en armoede, niet in Europa en nog veel minder in de ‘Derde Wereld’. Juist daarom kan een revolutie niet ergens halverwege blijven hangen en dient ze over te gaan tot de socialistische taken. Anders treedt demoralisatie en verwarring in onder de basis. In Chili vroegen de betogers wapens aan Allende om de revolutie te verdedigen tegen de bourgeoisie en grootgrondbezitters, maar hij vond dit te radicaal en bleef blind geloven in het leger, met de bekende afloop. De weigering van de leiding om de revolutie te voltooien, gaat meestal gepaard met een toename van uiterst-links ongeduld onder de voorhoede. Ook dat is een deel van het verhaal dat we moeten vertellen.
Vandepittes kritiek op personen die vinden dat het proces niet radicaal genoeg is, kan echter nog anders opgevat worden, namelijk als argument om te zeggen dat je geen voorstellen mag doen om de revolutie vooruit te brengen want dan “zaai je tweedracht”. In bepaalde kringen circuleert bijvoorbeeld het gerucht dat de campagne Handen Af van Venezuela activiteiten organiseert die de Bolivariaanse Revolutie en Chavez vooral willen bekritiseren. Iedereen die heeft deelgenomen aan zo’n activiteit of onze website volgt, weet natuurlijk dat dit nonsens is. Het gerucht verhult vooral dat volgens sommigen het revolutionaire proces niet te radicaal mág worden en dat een programma van socialistische taken uit den boze is of ergens naar de toekomst moet worden verschoven. In de stalinistische traditie noemt men dit de twee-stadiatheorie.
Nochtans is de Bolivariaanse Revolutie, net zoals elke andere revolutie, gestoeld op intens debat. En in debatten doe je voorstellen en kan je ook van mening verschillen. Wat is het probleem? Mogen kameraden onder elkaar geen kritieken geven misschien? Moeten we mekaar constant gelijk geven? Wij denken bijvoorbeeld dat Chavez een fout maakt door de banden met de Iraanse president te innig aan te halen. Handelsakkoorden oké, maar Ahmadinejad een revolutionaire broeder noemen gaat te ver want de man staat aan het hoofd van een staat die arbeidersverzet in bloed smoort. Chavez’ vriendschap met Ahmadinejad verwart de Iraanse arbeiders over het Bolivariaanse project en het geeft aan de massamedia bovendien een open kans om Chavez op gelijke voet te stellen met deze reactionair. Toch hoeven dergelijke kritieken niemand ervan te weerhouden om de Bolivariaanse beweging onvoorwaardelijk te steunen in haar strijd tegen het imperialisme. Steun betekent niet met vlaggetjes zwaaien en voor de rest zwijgen. De campagne Handen Af Van Venezuela verdedigt de belangen van het volk en dus van de revolutie, met kritiek indien nodig.
Trouwens, de grootste criticus van de Bolivariaanse Revolutie is Chavez zelf. Hij bekritiseert zijn ministers en ook zichzelf voor miljoenen kijkers. En hij nodigt constant mensen uit om te discussiëren over het socialisme van de 21ste eeuw. De Bolivarianen komen op straat naar je toe om je mening te vragen. Wat hebben zij eraan als je hun vraag enkel beantwoordt door een solidariteitsvlaggetje op te steken? De revolutie heeft geen nood aan cheerleaders. De revolutie heeft nood aan mensen die mee willen debatteren over socialisme en dit concreet gestalte willen geven, ook in eigen land overigens.
De doorslaggevende kwestie: de economie
Elke revolutie botst uiteindelijk op de vraag wie de economie controleert: arbeid of kapitaal? Wie bepaalt de omvang en de richting van de budgetten? Wie bepaalt waarvoor we de door ons geproduceerde rijkdom gaan benutten?
Marc Vandepitte schrijft daarover: “Een derde belangrijke uitdaging ligt op economisch vlak. Wil de Bolivariaanse revolutie een alternatief economisch model tot stand brengen, dan zal ze een aantal grote overheidsbedrijven moeten consolideren in de strategische sectoren: petroleum, elektriciteit, telecommunicatie, bankwezen, voedseldistributie en transport. Enkel op die manier kan de dwingende logica van de winstmaximalisatie doorbroken worden. Het is ook noodzakelijk om bij eventuele toekomstige confrontaties vanwege de oligarchie economisch niet meer gegijzeld te kunnen worden, zoals dat het geval was in de periode 2002-2003. Ook is het noodzakelijk de coöperatieven en volkseconomie verder uit te bouwen teneinde de productieverhoudingen duurzaam te wijzigen. Tenslotte is het noodzakelijk om de patriottische ondernemers zoveel mogelijk en nog meer dan voorheen te winnen voor het Bolivariaanse project. De simultane uitbouw van de staatssector, de volkseconomie en de versteviging van de nationale privé-economie, is essentieel om de reële en verdoken werkloosheid (informele sector) op korte termijn grondig aan te pakken en het materieel draagvlak te scheppen voor een duurzame ontwikkeling.”
Het is net in deze paragraaf, bij de cruciale kwestie van de controle over de economie, dat het negeren van het socialistische project zich het hardst wreekt. We zijn akkoord over het feit dat de dwingende logica van de winstmaximalisatie moet worden doorbroken. “Consolidatie van een aantal grote overheidsbedrijven in de strategische sectoren” is echter een te vage uitdrukking. Waarom niet gewoon de klassieke socialistische eis voor nationalisaties? De klassenstrijd is ook een strijd over termen en hun inhoud. Een ideologisch programma voor maatschappijverandering hangt samen met een bepaald vocabularium. ‘Privatisering’ is bijvoorbeeld een kernbegrip dat het kapitaal internationaal gebruikt in zijn neoliberale aanval op de verworvenheden van de arbeidersklasse (sociale zekerheid, genationaliseerde industrieën enzovoort). Met die aanval willen ze ook bepaalde termen uit het bewustzijn van de arbeidersklasse en de linkerzijde wissen. ‘Nationalisatie’ wordt voorgesteld als iets oubollig, net zoals ‘socialisme’. Toch betekenen die termen nog heel veel in het collectieve onderbewuste van de arbeidersbeweging. Ze staan symbool voor overwinningen die we ooit geboekt hebben en dus voor de mogelijkheid om het kapitaal te verslaan. Het antoniem van privatisering is nationalisatie, en niet consolidatie.
Concrete termen belichamen een concreet programma. Vage termen laten ruimte voor vage interpretaties, iets waar de reformistische rechterzijde in de Bolivariaanse Beweging maar al te graag gebruik van maakt. Een goed voorbeeld hiervan is de term ‘cogestion’, die sinds twee jaar opgang maakt. Letterlijk betekent dit ‘medebeheer’, iets dat we binnen de Belgische arbeidersbeweging maar al te goed kennen en dat te vaak syndicale vertegenwoordigers nauw betrekt bij het beheer van een onderneming. In Venezuela is deze term echter opgekomen in een context van revolutie. De concrete inhoud die de massa’s er aan geven, is eigenlijk wat wij historisch ‘arbeiderscontrole’ noemen. De bureaucratie probeert daarentegen haar eigen interpretatie van ‘cogestion’ op te leggen, namelijk het Europese medebeheer, en dan nog een verwaterde versie daarvan want het Venezolaanse patronaat heeft helemaal niet de budgettaire ruimte om Europese arbeidsrechten te kunnen verdragen. Over de concrete inhoud van ‘cogestion’ ontwikkelt zich dus een harde klassenstrijd.
Die kwestie van arbeiderscontrole is dan ook fundamenteel, want de eis tot nationalisaties is op zich niet voldoende. Na de Tweede Wereldoorlog zagen we een golf van nationalisaties in de kapitalistische wereld (bv. in de energie- en banksector), als antwoord op de crisis van de jaren ’30 en vooral als toegeving aan de arbeidersbeweging uit angst voor de internationale opmars van het socialisme. Hoewel deze nationalisaties een belangrijke stap vooruit waren, bleven ze op kapitalistische leest geschoeid en waren ze er eigenlijk op gericht dit kapitalisme te stabiliseren. Toen de dreiging van de Sovjetunie verdween en het kapitalisme gewonnen leek te hebben, was er dan ook geen reden meer tot het behoud van genationaliseerde bedrijven en kwam de orgie van privatiseringen serieus op gang. Daarom zijn nationalisaties op zich niet genoeg. Ze moeten een overgangsmaatregel richting socialisme zijn, vandaar de marxistische eis voor arbeiderscontrole en arbeidersmanagement, met andere woorden het beheer van de genationaliseerde bedrijven door degenen die er werken.
Hetzelfde geldt trouwens voor de coöperatieven en de volkseconomie. De duizenden coöperatieven zijn een leerschool voor de arbeidersklasse en de boeren. Het toont dat zij niet de hulp nodig hebben van managers en bazen. De geschiedenis van België en zoveel andere landen toont echter dat de coöperatieven op zich niets fundamenteel veranderen aan het leven van de werkende mensen zolang ze omringd blijven door een zee van kapitalisme. Ofwel slokt die zee hen op omdat het zelf kapitalistische bedrijven worden, ofwel verdrinken ze in die zee omdat ze niet competitief genoeg zijn. Zoals Ruben Linares vertelde op de Brusselse solidariteitsdag, worden coöperatieven in Venezuela vaak ingehuurd als goedkope onderaannemers waar mensen aan zelfuitbuiting doen en waar de sociale rechten niet gelden. Binnen een kapitalistische context kunnen ze dus nooit tot volle ontplooiing komen.
Dankzij de Venezolaanse marxisten staat arbeiderscontrole vandaag op de agenda. In januari 2005 slaagden de arbeiders van de papierfabriek Venepal na een maandenlange strijd, samen met de marxisten, erin hun bedrijf te laten nationaliseren onder arbeiderscontrole. Dat had een begeesterend effect op de Venezolaanse arbeidersklasse die tot dan toe weinig zichtbaar was als georganiseerde klasse in de Bolivariaanse beweging. Op 1 mei vond er een historisch grote meioptocht plaats in Caracas, met arbeiderscontrole (cogestion) als hoofdeis. Chavez plaatste nog enkele bedrijven onder arbeiderscontrole en in juli 2005 kondigde hij aan dat bijna 1500 bedrijven onderzocht werden voor onteigening aangezien de bazen deze bedrijven opzettelijk gesloten hielden om de economie te boycotten (net zoals bv. in Chili 1970-73). Als de vakbondsleiding van de UNT toen de arbeiders had georganiseerd om dit in de praktijk om te zetten, dan was dit ondertussen een realiteit geweest. Het potentieel is er want enerzijds steunt Chavez deze maatregelen en anderzijds leeft er onder de arbeiders een groot enthousiasme om de controle over hun leven uit handen van de oligarchie te nemen. In diverse bedrijven zijn er ook pogingen geweest, maar die botsen steeds op de sabotage van de Bolivariaanse bureaucratie in de lokale overheid die weigert in te gaan op de eisen en zelfs de politie stuurt. Zonder organisatie en coördinatie blijven zulke pogingen geïsoleerd en lopen ze meestal uit op frustratie.
Het is opvallend hoe de reformisten en uiterst-links bondgenoten zijn in het minimaliseren van de strijd voor arbeiderscontrole. “Het gaat slechts over enkele bedrijven”, is een argument dat we regelmatig horen. Dat getuigt van weinig inzicht in hoe de arbeidersstrijd zich ontwikkelt en hoe je die moet leiden. Dezelfde mensen die deze experimenten nu minimaliseren, ontkenden tot twee jaar geleden nog de mogelijkheid dat Chavez zulke maatregelen kon nemen. Toen Chavez Venepal onteigende, beweerden Bolivariaanse functionarissen ook dat het slechts eenmaal zou gebeuren. Voor deze reformisten is de Bolivariaanse Revolutie immers wat te radicaal aan het worden. Zulke bureaucraten willen vooral dat het volk rustig blijft en niet te mondig wordt, want de eisen van het volk botsen met hun privileges. Terwijl de reformisten dus op de rem gaan staan, minimaliseert uiterst-links evengoed het proces “want Chavez is een bourgeois, een populist en geen marxist”. Een deel van UNT-leiding volgt deze denktrant onder invloed van een uiterst-links partijtje, de PRS. Dat verklaart waarom zij ondanks hun revolutionaire retoriek helemaal niets ondernamen toen Chavez dreigde met onteigening van de 1500 gesloten bedrijven. Deze vakbondsleiders verroerden geen vin en deden geen enkele oproep, terwijl ze over een groot vakbondsapparaat en een georganiseerde basis van duizenden delegees beschikken. Hadden ze wel initiatief genomen, dan zou de situatie er heel anders uitzien.
Toch proberen de arbeiders ook zonder duidelijke leiding keer op keer de macht in handen te nemen. In tegenstelling tot uiterst-links begrijpt het internationale kapitaal maar al te goed wat er aan de gang is. Een van haar belangrijkste spreekbuizen, The Financial Times, becommentarieerde eind oktober 2006 de strijd van ex-arbeiders van Coca Cola als “a taste of what is to come under President Hugo Chavez’s recipe for 21-st century socialism”. Dit conflict ging gepaard met een lange blokkade en bezetting van de bottelarij van Coca Cola. Arbeidersleid(st)ers verkondigden op het journaal dat ze de controle over het bedrijf wilden en dat hun volgende doel het nationale bierbedrijf Polar was. Als reactie op het conflict riep het parlementslid Iris Varela, een passionaria van de Bolivariaanse Revolutie, op voor de onteigening van Coca Cola. Dit is een indicatie van wat er leeft onder de massa’s. Het enige wat ontbreekt, is een leiding die daar vanuit de basis een georganiseerde uitdrukking aan geeft.
De strijd voor arbeiderscontrole en voor socialisme botst met de idee van een progressieve burgerij of “patriottische ondernemers” zoals Vandepitte hen noemt. Ook Chavez gelooft nog in zulke Bolivariaanse ondernemers. In zijn inhuldigingstoespraak voor het nieuwe kabinet stelde hij opnieuw: “Wij staan open om samen te werken met creoolse, nationale ondernemers die fier zijn dat ze Venezolaans zijn.” Op zich toont deze uitnodiging al dat de ondernemers als klasse weigerachtig staan tegenover de revolutie. De zoektocht naar een echt Bolivariaans patronaat is duidelijk een idee dat Chavez nog meedraagt uit zijn reformistische periode. Hij gaf zelf al veelvuldig toe dat hij vroeger allerlei reformistische illusies had en dat hij in 1999 zelfs een colloquium wou organiseren over de Derde Weg van Blair. Zoals hij zelf vertelt, is hij door veel ervaringen moeten gaan om meer bewuste conclusies te trekken over maatschappijverandering. Dat is juist een van de zaken die zo bewonderenswaardig aan Chavez zijn: ondanks zijn politieke machtspositie is hij niet te beroerd om toe te geven dat hij zich vergiste en dat hij leert door ervaring. Dat hij politieke conclusies trekt uit praktische ervaringen maakt zijn geloof in “patriottische ondernemers” anders dan bijvoorbeeld het vaststaande programma van het stalinisme over de twee stadia of dan de reformistische aanvaarding van de ‘vrije’ markt.
Voor het opstellen van een programma voor maatschappijverandering vertrekken marxisten steeds van een wetenschappelijke analyse van de werkelijkheid. Wij kijken naar de burgerij als klasse en niet naar dit of dat progressief individu dat uit een klasse voortkomt. Marx en Engels concludeerden evenmin dat de burgerij in hun tijd nog progressief was, hoewel Engels zelf tot die klasse behoorde. De Venezolaanse bourgeoisie is laat op het toneel van de geschiedenis verschenen, op het moment dat de lakens al waren uitgedeeld en dat de kapitalistische wereld werd gedomineerd door de VS, Japan en Europa. De burgerij van landen met een ondergeschikte positie in het wereldkapitalisme is enorm afhankelijk van het internationale kapitaal en kan onmogelijk met hen concurreren. In Venezuela speelde de heersende klasse steeds de rol van parasiet op de olierijkdom. Zij hadden niet de behoefte om een sterke nationale industrie te ontwikkelen want het geld stroomde toch al binnen. De bestaande sterke nationale bedrijven zijn ofwel met de olie verbonden ofwel met buitenlandse multinationals (zoals het imperium van Cisneros). Meestal zijn ze trouwens met beide verbonden. Zij zijn samen met het imperialisme virulent gekant tegen het Bolivariaanse project. Ze financieren en smeden de plannen van de oppositie, waaronder de sabotage van de economie.
De ontwikkeling van een nieuwe burgerij is even onmogelijk als het wijzigen van de oude, parasitaire burgerij. Vandaag staan privé-investeringen slechts in voor 10-12 procent van het BBP, terwijl dit in de jaren ’60 nog meer dan 50 procent was. Ondanks alle subsidies die de regering aan het patronaat geeft, zijn ze niet in staat een echte nationale industrie te ontwikkelen. De economische groei komt bijna volledig op conto van de overheid die met de olie-inkomsten de consumptie aanzwengelt door grote openbare werken én door de verhoging van de levensstandaard via sociale hervorming (bv. gratis onderwijs en gezondheidszorg). Door het onvermogen en de onwil van de kapitalisten om een nationale productie te creëren, staat de import op een historisch record. Zo’n drainage van geld naar het buitenland kan niet blijven duren. Daarom moet een revolutionaire regering steeds overgaan tot nationalisaties voor de opbouw van een industrie, anders wordt het op termijn economisch onleefbaar en brokkelt de steun voor de revolutie af.
Het programma van een alliantie met de schim van een patriottische burgerij is eigenlijk het programma van de Braziliaanse president Lula. Dat is een wereld van verschil met de verwezenlijkingen van de revolutionaire beweging in Venezuela. De vraag stelt zich wat de verdedigers van zo’n programma voorstellen ten opzichte van de strijd voor arbeiderscontrole of zelfs gewoon nog maar voor syndicale rechten, hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden. In de context van internationale concurrentie heeft het Venezolaanse patronaat daar helemaal geen financiële ruimte voor, los van het feit dat zij geen zin hebben om te moeten luisteren naar de mening van hun werkvolk. Ook de zogezegde Bolivariaanse patronale organisaties zoals Fedeindustria klagen over de prijscontroles van de overheid en vooral over de ‘rigide’ arbeidsmarkt. Deze ‘Bolivariaanse’ bazen vragen aan de regering de arbeidsmarkt te flexibiliseren om zo privé-investeringen op gang te trekken. Ze vragen met andere woorden verhoging van de uitbuiting. Als de regering wil tegemoet komen aan de eisen van deze ‘progressieve en patriottische ondernemers’, dan zal ze de arbeiders drastisch moeten intomen. Dat is de consequentie van deze politieke alliantie.
We kunnen op dit vlak spijtig genoeg van een trend spreken binnen de communistische partijen sinds de opkomst van het stalinisme (een Belgisch voorbeeld was de criminele rol van stakingsbreker die de KP speelde toen ze na de Tweede Wereldoorlog in de regering kwam). In Venezuela spelen de reformisten net dezelfde rol vandaag. Ze proberen met alle macht de strijd in de steden en op het platteland af te remmen en te frustreren, daarbij welwillend geholpen door de bureaucratie van de overgeërfde kapitalistische staat.
De burgerlijke staat
Marc Vandepitte schrijft: “Een laatste uitdaging ligt op het vlak van het staatsapparaat. Niet alleen moet de invloed van de oligarchie daaruit verdreven worden, het staatsapparaat moet zelf een nieuwe vorm krijgen, aangepast aan de nieuwe doelstellingen van het Bolivariaans project. Tot op heden werden de meeste Misiones gerealiseerd naast de ministeries, dat moet uiteraard in de toekomst binnen de ministeries gebeuren. Daarnaast zal er een grondige en hardnekkige aanpak van de corruptie nodig zijn. Dat laatste kan alleen maar door een doorgedreven transparantie te organiseren van de administratie.”
Dat de oligarchie uit het staatsapparaat moet verdreven worden, is evident. De vraag die al een tijdje voor de revolutionairen en dus ook voor Chavez rijst, is: hoe? De staat via welke de Bolivariaanse regering regeert is fundamenteel dezelfde staat als voordien. Chavez en de Bolivarianen zijn via verkiezingen aan het hoofd gekomen van die staat, maar het apparaat wordt nog steeds grotendeels bevolkt door de oude bureaucraten. De heersende klasse heeft dus wel de directe controle verloren, maar blijft op duizenden plaatsen een structurele macht uitoefenen. De Venezolaanse staat heeft de typische structuur van een kapitalistische staat zoals we die kennen sinds de burgerlijke revoluties van de 18e en 19e eeuw. Het doel van het kapitalistische staatsapparaat is het beheer en de verdediging van het kapitalisme uiteraard (het regelen van markt en privé-eigendom). Dat is de reden waarom de misiones onmogelijk via de oude ministeries geïmplementeerd konden worden. Het bureaucratische apparaat verzet zich tegen een project dat ingaat tegen de belangen waarmee die bureaucratie zelf verbonden is. Daarom koos de revolutionaire leiding ervoor om de misiones via het volk zelf te implementeren in de wijken.
De huidige ministeries zijn onverzoenlijk met het socialistische project en elke vorm van radicale hervorming. Het is schier onmogelijk om via de regering van bovenaf dit gigantische, in de maatschappij gewortelde apparaat om te vormen. Als de administratie transparant moet zijn, wie gaat dat dan organiseren? Het staatsapparaat zelf? De enige manier om komaf te maken met de corruptie en de sabotage is de organisatie en controle van onderuit, door de arbeiders en de boeren zelf. Het is nuttig om hierbij eens te luisteren naar de voorstellen van de oude Lenin:
1. Vrije en democratische verkiezingen voor alle posities in de staat met het recht op afzetbaarheid.
2. Geen functionaris mag een loon krijgen dat hoger is dan dat van een geschoolde arbeider.
3. Geen staand leger of politie maar het bewapende volk.
4. Alle administratieve taken moeten in toenemende mate gedaan worden door iedereen om de beurt; als iedereen een bureaucraat is, dan is niemand een bureaucraat.
Chavez heeft op bepaalde vlakken al zeer knappe initiatieven genomen. Dankzij de Bolivariaanse grondwet zijn alle verkozenen in de helft van hun termijn afzetbaar via een referendum. Ook op het vlak van het leger heeft hij goede conclusies getrokken uit de staatsgreep van 2002 en de fascistische rellen van 2004 (de guarimba). De Bolivariaanse Revolutie staat nu wantrouwig tegen het traditionele leger (een deel van de kapitalistische staat, met dezelfde strikte hiërarchie). Sinds 2004 zijn twee miljoen gewone mensen georganiseerd als reservisten die meer verbonden zijn met het Bolivariaanse project in de wijken dan met de militaire hiërarchie. Opnieuw valt op dat Vandepitte hier met geen woord over rept, maar daarentegen een hoofdstuk wijdt aan argumenten waarom het Venezolaanse leger anders is, argumenten die verdacht veel lijken op de argumenten die de Communistische Partij van Chili in 1970-73 verdedigde, wat het leger nochtans niet van een bloedbad heeft weerhouden.
Revolutie in een beslissende fase
De Bolivariaanse Revolutie is zeker geen revolutie in zijn kinderschoenen. Het is niet omdat een aanzienlijk deel van de Europese linkerzijde het proces nu pas begint te ontdekken dat het ook slechts een recent gegeven is. Voor de Venezolaanse massa’s is dit proces bezig sinds Chavez verkozen is en eigenlijk al voordien. Deze revolutie is dus al acht jaar bezig en ging reeds door verschillende fases. Chavez stelde zelf dat de Bolivariaanse Revolutie “een sprong maakte na de staatsgreep van april 2002. Van toen af verklaart de revolutie zich anti-imperialistisch. Nooit tevoren hadden we dit zo opgevat. Het was ons antwoord op de staatsgreep en ons volk nam het over met veel kracht.” (Punto Final nr. 598, 19/08/05). Tijdens de eerste jaren van de Bolivariaanse regering heerste er enorme euforie over de overwinningen en een sterk gevoel van eenheid, zoals bij elke revolutie in haar beginfase. Bij de krachtmeting rond het referendum in 2004 voelden de Bolivariaanse massa’s echter steeds meer dat een bureaucratie binnen de beweging hen het initiatief wil ontzeggen en als een rem werkt. Chavez reageerde op de toenemende kritiek van onderuit met de oproep voor een “revolutie in de revolutie” gericht tegen de “oppositie met rode baretten”. Dit vertegenwoordigde opnieuw een belangrijke sprong in het politieke bewustzijn. Begin 2005 zette Chavez op individueel initiatief, zonder dat het als eis vanuit de volksbeweging was gekomen, het socialisme op de agenda. De basis onthaalde dit toekomstproject met veel enthousiasme omdat het voor hen een radicale breuk symboliseert met de huidige maatschappij waarin het oude systeem fundamenteel nog steeds blijft heersen, nu via politici met rode baretten.
Die drang naar socialisme drukte zich uit in de verkiezingen van december 2006, waar Chavez een verpletterende 63 procent binnenrijfde, zoals hijzelf stelde, niet voor hemzelf maar voor het socialisme. Nog nooit haalde een revolutie die expliciet richting socialisme gaat zoveel steun op het electorale front. Chavez begrijpt dat hij het moment niet mag laten schieten en gaat in tegen de reformistische rechterzijde van de Bolivariaanse beweging die direct na de verkiezingen opriep voor compromissen met de oppositie, alsof de verliezer het regeringsprogramma mag bepalen. Daartegenover stelde Chavez op 15 december cijfers over de indrukwekkende omvang van de overwinning, gevolgd door een oproep voor een nieuwe partij, de Verenigde Socialistische Partij van Venezuela (PSUV). Hij gaf de oude partijleiders tijdens zijn toespraak een veeg uit de pan en vroeg dat de PSUV een ander soort partij zou zijn, georganiseerd door de basis. Bovendien mag het niet gewoon een verkiezingsmachine worden maar dient het een instrument te zijn van de basis en de revolutionairen om het gevecht voor socialisme te organiseren. Daarom vraagt Chavez intern debat en uitwisseling van ideeën over hoe het socialisme op te bouwen. In tegenstelling tot de insinuaties van de media heeft dit dus helemaal niets te maken met een eenpartijstaat en Chavez trekt daarbij ook lessen uit de Russische Revolutie: “De partij die het volk naar de revolutie bracht was de Bolsjewistische Partij van Lenin. Daarna onderging die partij echter een afwijking, een stalinistische afwijking, die Lenin niet kon voorkomen omdat hij ziek werd en kort daarna stierf. De partij werd een ondemocratische partij en die geweldige slogan van ‘alle macht aan de sovjets’ veranderde in ‘alle macht aan de partij’.”
Om te tonen dat het menens is kondigde Chavez half januari radicale maatregelen aan: nationalisatie van de strategische sectoren te beginnen bij elektriciteit en het telecommunicatiebedrijf CANTV, verhoogde overheidscontrole op de oliesector en de Centrale Bank, geen verlenging voor de licentie van de mediagroep RCTV en de ontmanteling van de burgerlijke staat. Chavez wist dat hij internationaal kritiek zou oogsten voor beknotting van de vrije meningsuiting door de coupplegers van RCTV geen nieuwe licentie voor gebruik van openbare infrastructuur te geven, maar toch zet hij door, wat toont dat het niet om holle woorden gaat. Het is ook geen toeval dat CANTV bovenaan het lijstje van nationalisaties staat want de arbeiders waren daar al maanden bezig met een strijd voor onteigening en arbeiderscontrole.
Uiteraard reageren de reformisten en uiterst-links weer in koor dat het slechts om de nationalisatie van enkele industrieën gaat – net zoals ze voordien in koor herhaalden dat er geen nationalisaties zouden komen. Wat Chavez echter beschouwt als strategische industrieën die moeten worden genationaliseerd, staat open voor interpretatie. Onlangs kondigde hij de nationalisatie van het natuurpark in Caracas aan omdat dit te duur is voor de gewone Venezolaan. Nochtans zijn natuurparken niet direct een strategische industrie. Wat uiteindelijk zal worden onteigend, hangt dus in belangrijke mate af van de initiatieven die van onderuit worden genomen. Revolutionairen en bovenal marxisten dienen die initiatieven met de arbeiders te organiseren zodat Chavez ziet dat er een basis bestaat die de nationalisatie zal verdedigen.
Na jaren aan het hoofd te staan van een burgerlijke staat begrijpen Chavez en de revolutionaire linkerzijde binnen de leiding dat het onmogelijk is de revolutie te laten winnen via die staat. Daarom zoeken ze naar alternatieve structuren. Dat ligt aan de basis van Chavez’ oproep voor ontmanteling van de burgerlijke staat en een explosie van de gemeenschapsraden in de wijken. Die gemeenschapsraden zijn embryo’s van wat ze tijdens de Russische Revolutie ‘sovjets’ noemden, raden van arbeiders en boeren. Het programma van Lenin voor de socialistische machtsovername concentreerde zich op het stimuleren van die sovjets tegen de macht van de burgerlijke staat, met de beroemde slogan “Alle macht aan de sovjets”. Hoewel er nog belangrijke verschillen zijn, zien we dat Chavez en de Bolivariaanse massa’s in hun zoektocht naar een rechtvaardige wereld steeds dichter bij het marxistische programma komen. Het bewijst het politieke failliet van linkse intellectuelen die de Bolivariaanse Revolutie prijzen als iets totaal nieuws dat vooral niks met marxisme heeft te maken. De richting van de Bolivariaanse Revolutie, de maatregelen die voortspruiten uit de ervaring, de toenemende verwijzingen naar Marx, Engels, Lenin en Trotski samen de praktische versnellingen in het proces bevestigen allemaal de kracht en de vooruitziendheid van het marxistische programma voor maatschappijverandering. Daarom is de Bolivariaanse Revolutie ook een uitnodiging om het marxisme te bestuderen, uiteraard in zijn levende vorm, niet de dogma’s of academische spielereien.
De voorstellen van Marc Vandepitte zijn in de weken na de publicatie in snelle vaart door de werkelijke maatregelen voorbijgestoken. Het is de taak van de marxisten het proces en de volgende stappen uit te leggen. Vanzelfsprekend betekent dit niet een kilometer voorop lopen, roepend dat het allemaal niet snel genoeg gaat. Het betekent echter evenmin zwijgen over de kwestie van het socialisme en de uitdagingen die daaruit voortvloeien. Het socialistische bewustzijn van de massa’s is een fusie van hun concrete ervaringen en de tussenkomst van de revolutionaire leiding en de marxisten in het proces. Dit politieke bewustzijn is momenteel zeer hoog in Venezuela. Een programma dat het socialisme verzwijgt en dat vaag is over maatregelen kan niet anders dan de feiten achterna hollen wanneer een revolutie al lang zijn kindertijd is ontgroeid. En een programma dat achterloopt, is zeker geen programma voor de overwinning.