Je wilt werken, een zakcentje verdienen, zoals duizenden studenten kies je dan voor een interim-bureau in je buurt. Weekcontracten, laat staan maandcontracten vinden is geen sinecure, dus je neemt aan wat er te rapen valt. Mijn affiniteit met arbeiders is steeds groot geweest, mij hoor je dus niet klagen over handarbeid, ik vind mijn eerste studentenjob van dit jaar in een van de vele logistieke bedrijven die België telt. In deze sector worden goederen van vooral multinationals opgeslagen, bewaard en op commando van de klanten tot bij hen getransporteerd.
Het deed me denken aan een ziekenhuis met immense rekken, betonnen muren en een hoog plafond. Hollende vrouwen die karretjes voor zich uitduwen, de mannelijke supervisors en kaderleden die controle uitvoeren, en bepalen welke patiënten of klanten eerst moeten worden verzorgd. Helaas geen kraakwitte uniformen maar blue collars die Pavloviaans reageren op de bel die de pauze inluidt. Ik zie ze als mieren rennen in de richting van hun begeerde sigaret, hun welverdiende rust wordt gevuld met zuchten, kreunen en telefoontjes van mannen die na hun ochtenddienst geen meid vinden, maar wel de afwas en een hoop kleren die dringend gestreken moeten worden.
De ‘anciens’ zijn hier jonge twintigers, het bedrijf bestaat amper meer dan een zevental jaar, maar niemand heeft ooit iemand gekend die iemand kende die er al van bij het begin bij was. Het loon is navenant, je begint te werken tegen een hongerloon van iets meer dan 1000 Euro. Nu gebiedt de eerlijkheid mij wel er bij te vertellen dat er een grote kans op promotie is (de uitstroom van ervaren maar afgepeigerde werknemers zorgt dat nieuwelingen de gaten in de bedrijfsstructuur moeten opvullen), de premie, houdt een van de assistent-supervisors me voor, bedraagt na aftrek van belastingen nog geen 50 euro. Met andere woorden, de term ‘assistent’ is een klinkende, maar holle naam voor een even afstompende en stresserende job als de andere op de werkvloer. Het soort promotie dat je ook vindt in hamburgertenten: je doet hetzelfde werk als iedereen, maar voor enkele euro’s meer krijg je een hoop verantwoordelijkheden en een mooi naamkaartje.
Een eerste kijk op de gang van zaken in de logistieke sector doet vermoeden dat, zeker wat de fysieke inspanning betreft, dit niet de ergste jobs zijn. Geen zakken meel van 50 kilo, geen 100 decibels in je oren van zware machines, geen chemische dampen die je grijze hersencellen losweken van de witte. De marathon die je iedere dag doorheen het magazijn loopt, had ik echter zwaar onderschat. Het magazijn was hectares groot en ik zag duizend en één rekken, volgestouwd, nu met nutteloze jassen, dan weer met de duurste elektronica. Je vraagt je soms af of er nog bedrijven bestaan die hun opslag en transport niet uitbesteden aan een logistieke onderneming? Wat de sector het minst aantrekkelijk maakt echter, is niet de inspanning, wel de totale vervreemding met het eindproduct. Je realiseert niks zichtbaars, je pakt in, pakt uit, transporteert, etiketteert enzovoort. Je hebt totaal geen voeling met wat je presteert of realiseert, alles lijkt te gebeuren in het ijle, je werkt gewoon gedurende 8 uur allerlei lastige klusjes af voor de baas, no questions asked. Als denkend wezen wordt je afgestompt. Saai, repetitief werk, enkel afgelost door de korte pauzes, het deed me steeds meer aan bandwerk denken, met dien verstande dat de arbeiders hier de lopende band uitmaken. In het tijdperk van informatisering en robotisering voelde het ondankbaar aan om werk te doen dat dubbel zo snel gedaan zou kunnen worden door machines.
Hoe het ook zij, de marathons vraten aan mijn voeten, maar je kon het niet wagen om stil te staan. Al van de eerste dag voelde ik mij schuldig tegenover die vrouwen, die zo veel sneller bewogen dan mij. Bevelen opvolgen, rigide tijdschema’s naleven, alles zo snel mogelijk afwerken, het beviel mij niet zo. De menselijke geest is echter vrij plastisch, de arbeiders in de logistiek proberen zich aan te passen aan de stresserende werkomstandigheden, maar ook zij hebben grenzen. Ik had al een hele week de eer te mogen werken in vrouwelijke aanwezigheid, de meeste nog heel jong, sporadisch enkele veertigers. Sommigen groeten je spontaan, anderen negeren je, maar zijn vriendelijk en accuraat als je hen om een dienst vraagt. Je had de populaire, je had de meelopers, de pispalen en de onverschilligen. Er werd geroddeld, en je had de gewoonlijke concurrentiële twisten door leeftijden en afdelingen heen, niks abnormaals dus.
Tot die dag dat we reeds twee dagen hadden moeten overwerken. Er waren de laatste tijd vele nieuwe bestellingen binnen gekomen en die moesten allerijl verscheept worden (leve de ‘Just In Time Deliveries’!). De personeelsmanager dook meerdere malen per uur op en drong er bij de supervisor op aan het tempo hoog te houden. Razendsnel ontstonden er overal in het magazijn figuurlijke brandhaardjes, je hoorde vrouwen roepen, vloeken en schelden door de opgelegde werkdruk. Je zag ‘kliekjes’ ontstaan, vrouwen achter rekken plannen smeden, er ontstond een immense concurrentie tussen ploegen, afdelingen en arbeidsters onderling, en de baas zag dat het goed was Een prachtige hedendaagse toepassing van de verdeel-en-heers-tactiek. Voer de druk beetje bij beetje op, geef hen meer werk dan ze aankunnen, maar niet te veel, we willen geen mensen breken hé! Maak de supervisors zenuwachtig, die dwingen op hun beurt de assistentes tot een strengere controle. De vaste werkneemsters beseffen plots dat er enkele mensen rondlopen zonder vast contract, deze interimers wijzen erop dat zij gisteren wél overgewerkt hebben en die moeder met 3 kinderen daar niet! De studenten, vooralsnog onzichtbaar krijgen plots de rotste klusjes toegeschreven, en daar waar de collegialiteit voorheen de mensen gebood hun taken af te wisselen, klampen de ‘sterkeren’ zich vast aan de makkelijkste werkjes.
“Wat moet ik doen” vraagt ze me op het eind van die loodzware dag, “ik heb een contract van 8 uur per dag maar ik vertoef hier zeker 9 uur, ik ben dan ook nog een half uur onderweg, ik ben uitgeput als ik thuiskom. Onlangs stelde een werkloze vriendin me voor om het huis eens een goede kuisbeurt te geven. Ik heb natuurlijk geweigerd! Gisteren kwam ik thuis in een proper huis, ach wat ben ik blij dat ze mijn taak even heeft kunnen verlichten! Soms vraag ik me af waarvoor ik leef, ik ben 45 jaar, werk sinds mijn 18e, wat heb ik gerealiseerd? Kinderen en een man die ik in de week enkel zie wanneer ze al slapen en een gezin dat mij enkel kent van al die keren dat ze me ‘s morgens vroeg komen smeken om een lekker ontbijt. Pantoffels gooi ik ze regelmatig toe, koffiekoeken zijn spijtig genoeg iets te duur. Een zorgeloos leven zit er voor een arbeider niet in hé?”
Na mijn concrete ervaringen in de logistiek kon ik de bovenstaande uitspraak goed plaatsen. Dikwijls zeggen economen dat België is geëvolueerd van een industriële economie met veel arbeiders naar een (postindustriële) diensteneconomie, en dat daarom de arbeidersklasse aan het verdwijnen is. Ik heb nochtans in de logistiek ervaren dat ook in de dienstensector dezelfde arbeidsvoorwaarden heersen: hongerlonen, overuren, enorme stress, dreigementen en druk van bovenaf.